Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxij. Capittel.

Tijt deser Prophetyen, vers 1, 17. vervatende een klaech-liedt over Pharaos schricklicken val, van wegen sijnen hoochmoet, wreetheyt, geduerich onrustich woelen, ende beroeren van andere volcken, 2. item, eene verbloemde beschrijvinge van sijnen ende sijns volcks onderganck ende nederdalinge tot het geselschap van andere onbesnedene, trotze, ende tyrannige Regenten, ende volckeren, 18.

1

HEt gebeurde oock in’t Ga naar margenoot1 twaelfste jaer, in de twaelfste maent, op den eersten der maent; [dat] het woort des HEEREN tot my geschiedde, seggende:

2

Menschen kint, heft een Ga naar margenoot2 klaegliedt op, over Pharao den Coninck van Egypten, ende segt tot hem; Ghy Ga naar margenoot3 waert eenen jongen leeuw Ga naar margenoot4 onder de heydenen gelijck: ende ghy waert als een Ga naar margenoota Ga naar margenoot5 Zee-draeck inde zeen, ende Ga naar margenoot6 braeckt voort Ga naar margenoot7 in uwe rivieren, ende Ga naar margenoot8 beroerdet het water met uwe voeten, ende vermodderdet haerlieder rivieren.

3

Alsoo seyt de Heere HEERE; Ick sal daerom mijn Ga naar margenootb Ga naar margenoot9 net over u uytspreyden, door eene vergaderinge van Ga naar margenoot10 vele volcken: die sullen u optrecken in Ga naar margenoot11 mijn garen.

4

Dan sal ick u Ga naar margenoot12 laten op het lant, ick sal u henen-werpen op het Ga naar margenoot13 open velt: ende ick sal al ’t gevogelte des hemels op u doen woonen, ende Ga naar margenoot14 ’t gedierte der gantscher aerde van u versadigen.

5

Ende ick sal u vleesch henen geven op de bergen, ende de dalen met uwe Ga naar margenoot15 hoocheyt vervullen.

6

Ende ick sal het lant, daer in ghy Ga naar margenoot16 swemmet, van Ga naar margenoot17 u bloet Ga naar margenoot18 drencken tot aen de bergen: ende de stroomen sullen van u vervult worden.

7

Ende als ick u sal Ga naar margenoot19 uytblusschen, sal ick den Ga naar margenootc hemel Ga naar margenoot20 bedecken, ende sijne sterren swart maken: Ick sal de Sonne met wolcken bedecken, ende de Mane en sal haer licht niet laten lichten.

8

Alle Ga naar margenoot21 lichtende lichten aen den hemel, die sal ick om uwent wille swart maken: ende ick sal eene duysternisse over u lant Ga naar margenoot22 maken, spreeckt de Heere HEERE.

9

Daer toe sal ick het herte van vele volcken Ga naar margenoot23 verdrietich maken: als ick uwe Ga naar margenoot24 verbrekinge onder de heydenen sal brengen, in de landen die ghy niet gekent en hebt.

10

Ende ick sal maken dat sich vele volcken over u ontsetten, ende haren Coningen sullen de Ga naar margenoot25 hayren over u te berge staen, als ick Ga naar margenoot26 mijn sweert sal Ga naar margenoot27 swaeijen voor hare aengesichten: ende sy sullen Ga naar margenoot28 elcken oogenblick zitteren, een yeder voor sijne Ga naar margenoot29 ziele, ten dage uwes vals.

11

Want soo seyt de Heere HEERE: Het sweert des Conincks van Babel sal u overkomen.

12

Ick sal uwe Ga naar margenoot30 menichte vellen door de sweerden der helden, die altesamen de Ga naar margenootd Ga naar margenoot31 tyrannichste der heydenen zijn: Die sullen de Ga naar margenoot32 hoovaerdye van Egypten verstooren, ende hare gantsche Ga naar margenoote menichte sal verdelgt worden.

13

Ende ick sal alle hare Ga naar margenoot33 beesten verdoen van by de groote wateren: ende geen menschen Ga naar margenoot34 voet en Ga naar margenoot35 salse meer beroeren, noch geen beesten-klaeuwen en sullense beroeren.

14

Dan sal ick Ga naar margenoot36 haerlieder wateren doen Ga naar margenoot37 sincken, ende ick sal haerlieder rivieren doen gaen als olye; spreeckt de Heere HEERE.

15

Als ick Egyptenlant sal hebben gestelt [tot] eene verwoestinge, ende het lant van sijne volheyt sal Ga naar margenoot38 woest zijn geworden, als ick geslagen sal hebben alle die daer in woonen: Also sullen sy weten, dat ick de HEERE ben.

16

Ga naar margenoot39 Dat is het klaechliedt, ende dat sullen sy klaechlick Ga naar margenoot40 singen; De Ga naar margenoot41 dochteren der heydenen sullen het klaechlick singen: sy sullen het klaechlick singen over Egypten ende over hare gantsche menichte, spreeckt de Heere HEERE.

17

Voorts gebeurdet in het twaelfste Ga naar margenoot42 jaer, op den vijftienden der Ga naar margenoot43 maent; [dat] het woort des HEEREN tot my geschiedde, seggende:

18

Menschen kint, weeklaecht over de menichte van Egypten, ende Ga naar margenoot44 doetse nederdalen, (haer, ende de dochteren der Ga naar margenoot45 prachtige heydenen,) in de Ga naar margenoot46 onderste plaetsen der aerde, by de gene die in den kuyl zijn nedergedaelt.

19

Ga naar margenoot47 Boven wien zijt Ga naar margenoot48 ghy lieflick?

[Folio 86r]
[fol. 86r]

daelt neder, ende Ga naar margenoot49 legt u by de Ga naar margenoot50 onbesnedene.

20

In’t midden der verslagenen van den sweerde sullense Ga naar margenoot51 vallen: Ga naar margenoot52 Sy is den sweerde overgegeven; Ga naar margenoot53 trecktse henen, met alle hare menichte.

21

De Ga naar margenoot54 machtichste der helden sullen hem, met sijne helpers, Ga naar margenoot55 toe spreken, uyt het midden der helle: sy zijn nedergedaelt, Ga naar margenoot56 d’onbesnedene liggender, verslagen van den sweerde.

22

Daer is Ga naar margenoot57 Assur met haren gantschen hoop, Ga naar margenoot58 sijne graven zijn rontom hem: sy zijn alle verslagen, gevallen door den sweerde.

23

Welcker graven gestelt zijn in de zijden des kuyls, ende haren hoop is rontom haer graf: sy zijn alle verslagen, gevallen door den sweerde; die eenen Ga naar margenoot59 schrick gaven in den Ga naar margenoot60 lande der levendigen.

24

Daer is Ga naar margenoot61 Elam met hare gantsche menichte, rontom haer graf: Ga naar margenoot62 sy zijn alle verslagen, de gevallene door den sweerde, die onbesneden zijn nedergedaelt tot de Ga naar margenoot63 onderste plaetsen der aerde; die haren schrick hadden gegeven in den lande der levendigen; nu dragen sy hare schande met de gene die in den kuyl zijn nedergedaelt.

25

In’t midden der verslagenen hebben sy Ga naar margenoot64 haer een leger-stede gestelt onder hare gantsche menichte; rontom Ga naar margenoot65 hem zijn hare graven; sy zijn alle onbesneden, verslagene van den sweerde, om dat een schrick Ga naar margenoot66 van hen gegeven is in den lande der levendigen; nu dragen sy hare schande met de gene die in den kuyl zijn nedergedaelt; Ga naar margenoot67 hy is Ga naar margenoot68 geleyt in’t midden der verslagenen.

26

Daer is Ga naar margenoot69 Mesech, [ende] Tubal, met hare gantsche menichte; rontom Ga naar margenoot70 hem zijn hare graven: sy zijn alle onbesneden, verslagene van den sweerde, om datse haren schrick gegeven hebben in den lande der levendigen.

27

Maer sy en liggen niet met de Ga naar margenoot71 helden, die onder de onbesnedene gevallen zijn: die ter Ga naar margenoot72 hellen zijn nedergedaelt met hare Ga naar margenoot73 krijchs-wapenen, ende welcker sweerden Ga naar margenoot74 men geleyt heeft onder hare hoofden; welcker Ga naar margenoot75 ongerechticheyt nochtans op hare Ga naar margenoot76 beenderen is, om dat der helden schrick in den lande der levendigen geweest is.

28

Ga naar margenoot77 Ghy oock sult verbroken worden in’t midden der onbesnedenen, ende sult liggen met de verslagene van den sweerde.

29

Daer is Ga naar margenoot78 Edom, hare Coningen ende alle hare Vorsten; die met haerlieder macht geleyt zijn by de verslagene van den sweerde: die selve liggen met de onbesnedene, ende met de gene die in den kuyl zijn nedergedaelt.

30

Daer zijn de Ga naar margenoot79 geweldige van’t Ga naar margenoot80 Noorden, sy alle, ende alle Ga naar margenoot81 Zidoniers, die met de verslagene zijn nedergedaelt, beschaemt zijnde van wegen haren Ga naar margenoot82 schrick, [die] Ga naar margenoot83 uyt hare macht [voortquam], ende sy liggen onbesneden, by de verslagene van den sweerde, ende dragen hare schande met de gene die in den kuyl zijn nedergedaelt.

31

Ga naar margenoot84 Pharao sal haerlieden sien, ende sich Ga naar margenoot85 troosten over sijne gantsche menichte; de verslagene van den sweerde Pharao, ende sijn gantsche heyr, spreeckt de Heere HEERE.

32

Want ick Ga naar margenoot86 hebbe [oock] mijnen schrick gegeven in den lande der levendigen: dies sal hy geleyt worden in’t midden der onbesnedenen by de verslagene van den sweerde; Pharao ende sijne gantsche menichte, spreeckt de Heere HEERE.

margenoot1
Na Iojachins wechvoeringe. boven 1.2.
margenoot2
Als onder vers 16.
margenoot3
Eer uwe macht vermindert was. siet boven 30. op vers 21.
margenoot4
Hebr. der heydenen, ofte, natien. D. ghy waert onder ofte tegen hen als een jonge leeuw, fier ende wreet. Vergel. bov. 19.2. etc.
margenoota
Ezech. 29.3
margenoot5
Als bov. 29.3. D. ghy waert wreet, vreeslick, ende woelende, te lande ende te water.
margenoot6
Ghy deedt u het voor, ende braveerdet met u Coninckrijcke, als zijnde machtich, ende rijck door goede gelegentheyt van wateren.
margenoot7
Ofte, met.
margenoot8
Ofte, vertraptet het water. T.w. van andere volcken, D. haer lant ende handelingen, ghy hebt u over al ingesteken, ende andere volcken beroert, die opruyende tot rebellye, ende haer daer in stijvende.
margenootb
Ezech. 12.13. ende 17.20.
margenoot9
Siet boven 12.13. ende 17.20. Hose. 7.12. met d’aenteeck.
margenoot10
Die in’t krijchs-heyr der Babyloniers sullen zijn.
margenoot11
Ofte, met mijn garen, dat ick over u uytgespreydt hebbe, om u te vangen.
margenoot12
Vergel. bov. 29.5. met d’aenteeck.
margenoot13
Hebr. aengesichte des velts.
margenoot14
Vergel. onder 39.17. etc.
margenoot15
Dit kanmen verstaen van Pharao selfs ende sijnen hoochmoet, vergeleken by het groot lichaem van een Zee-draeck vers 2. ofte (als andere) sijne verslagene menichte, daer in hy sijne hoocheyt te vooren stelde.
margenoot16
Met uwe regeringe nu soo domineert, als een Zee-draeck in zee.
margenoot17
Van u selfs, ende u verslagen volck.
margenoot18
Ofte, te drincken geven.
margenoot19
Gelijckmen eene keersse, lampe, ofte vyer uytbluscht. Verg. Iob 18. versen 5, 6. met d’aent. item. 2.Sam. 14.7. ende 21.17.
margenootc
Iesa. 13.10. Ioël 2.31.
margenoot20
D. de werelt door dit mijn oordeel met schrick vervullen, ende alles als in rouwe setten. Verg. Ies.13.10. Ioel 2.30, 31. ende boven 31.15. item Genes. 15.12. met d’aenteeck.
margenoot21
Hebr. lichten des lichts.
margenoot22
Ofte, brengen. Hebr. geven, stellen.
margenoot23
Ofte onlustich, pijnlick, door de tijdinge van den val deses grooten Conincx, ende ter contrarie, van de verheffinge ende grootheyt des Babyloniers. het Hebr. woort (anders toorn beteeckenende) wort oock voor verdriet, pijnlickheyt, treuricheyt, onlust, genomen. Psal. 6.8. ende 10.14. ende 31.10. Eccles. 7.3. Ier. 7.19.
margenoot24
Siet Ier. 4. op vers 6. D. hier, de tijdinge van uwen onderganck.
margenoot25
Als boven 27.35.
margenoot26
Als bov. 30.24.
margenoot27
Ofte, swingen, u door mijn sweert slaende ende nedervellende als voor hare oogen, welcx haer eenen grooten schrick sal aenbrengen, als volcht.
margenoot28
Hebr. sullen in oogenblicken.
margenoot29
D. leven, ofte, persoon, voor sich selven. vreesende dat het haer ofte haer leven oock gelden sal. Siet Genes. 19. op vers 17. ende 12. op vers 5.
margenoot30
Vergel. boven. 29.19.
margenootd
Ezech. 28.7. ende 31.12.
margenoot31
Als boven 28.7.
margenoot32
Ofte, pracht, heerlickheyt, uytnementheyt, als boven dickwijls.
margenoote
Ezech. 31.2, 18. ende onder vers 16.
margenoot33
Hebr. beest. ofte groot vee, so datter geene meer aen de groote wateren sullen gaen weyden.
margenoot34
Vergel. boven 29.11.
margenoot35
De wateren. Vergel. boven vers 2.
margenoot36
Der andere volcken, die van Pharao beroert waren. boven vers 2.
margenoot37
Dat is, ick sal de beroerten stillen ende de landen in ruste brengen, als ick desen Woel-water sal hebben uytgeroeyt, gelijck de wateren bestillen, ende sachte ende klaer gaen, als het onweder over, ende de beroerde vuylichheyt nedergesoncken is. Vergel. ond. 34.18.
margenoot38
D. ontbloot van alles, waer mede het van Godt te vooren vervult ende verciert was. Vergel. bov. 19.7.
margenoot39
In’t voorgaende verhaelt. Siet bov. vers 2.
margenoot40
Het woort, singen, is in de sake selfs ingesloten: Siet (2.Chron. 35.25.) gelijck het voorgaende Hebr. woort, oock een klaech-liedt beteeckent, waer van de klaech-liederen Ieremie den tijtel voeren.
margenoot41
Gelijck de vrouwen te dier tijt plachten triumph ende klaech-liederen te singen. siet Ier. 9. op vers 17.
margenoot42
Siet bov. vers 1.
margenoot43
Verst. der selver twaelfster maent, als vers 1. is uytgedruckt.
margenoot44
D. propheteert, segt haer aen, dat se sal uyt haren staet, ende ten grave etc. nederdalen. siet Ier. 1. op vers 10. ende Ezech. 3. op vers 18. Sommige verstaen’t, als of Godt seyde, Geleydtse ten grave, volchtse, gelijck men een lijck doet, met rouwen ende weeklagen, tot een teecken, datse sekerlick daer onder sal.
margenoot45
Siet van’t Hebr. woort Psal. 8. op vers 2.
margenoot46
Hebr. de aerde, ofte, het lant der benedenheden. Vergel. bov. 26.19. ende 31.14. Thren. 3.55. alsoo onder vers 24.
margenoot47
D. wien overtreft ghy al in lieflickheyt, ofte, aengenaemheyt? De sin is, Meynt ghy dat ghy schooner ende aengenamer zijt als alle andere Coningen, dat ick u meer soude hebben te verschoonen, als haer? neen (wil Godt seggen) ghy moester oock onder, soo wel als sy.
margenoot48
Coninck van Egypten.
margenoot49
Hebr. eygentlick, weest nedergeleyt, ofte, gelegen.
margenoot50
Siet bov. 28. op vers 10. ende 31. op vers 15. ende soo van’t volgende.
margenoot51
Ofte, liggen. T.w. de Egyptenenaers.
margenoot52
Egypten. And. het sweert is gestelt, ofte, bestelt, T.w. om haer te slaen. Vergel. bov. 30.24, 25.
margenoot53
And. sy sullense trecken, sleypen, T.w. nae onderen, in’t graf, ende voorts in de plaetse der verstorvene godtloosen.
margenoot54
Andere Coningen ende Potentaten, die te vooren zijn omgekomen, ende in de selve plaetse henen ondergevaren.
margenoot55
Hem, met sijn volck, als verwillekomende, ende sich door sijne aenkomste ende geselschap troostende, gelijck van Pharao geseyt wort, onder vers 31. eene figuerlicke bespottinge. Vergel. Ies. 14.9.
margenoot56
Anders: sy liggen met d’onbesnedene.
margenoot57
Verst. Assyria, D. de Assyriers, ende principalick den Coninck. Siet bov. 31.3. etc.
margenoot58
Des Conincks van Assyrien.
margenoot59
Door haren trots, macht, gewelt, ende overlast: alsoo in’t volgende, ende boven 26.17.
margenoot60
D. hier op aerden, in desen leven. siet Iob 28. op vers 13. ende Psal. 27. op vers 13. alsoo in’t volgende.
margenoot61
Verst. Persia ende Media, ofte, een bysonder lantschap daer in, (Siet Gen. 10. op vers 22. ende 14. op vers 1.) ende principalick den Coninck daer van.
margenoot62
De Elamiten.
margenoot63
Als boven vers 18.
margenoot64
N. Elam.
margenoot65
Den Elamitischen Coninck.
margenoot66
Hebr. haerlieder schrick gegeven is, ofte, was.
margenoot67
De Elamiter, ofte, Elamitischen Coninck.
margenoot68
Hebr. gegeven.
margenoot69
Siet Gen. 10. op vers 2.
margenoot70
Den Coninck van die landen.
margenoot71
Die victorieus geweest zijnde, met eere ende pracht begraven worden: Dese daerentegen zijn met schande verslagen ende wech-gestopt. And. en souden sy (de Egyptenaers) niet liggen by de helden, etc. Immers ja. want waerom souden sy’t beter hebben als sulcke helden, die oock al henen onder gevaren zijn?
margenoot72
D. ten grave met hare wapenen, maer wijders, nae de ziele, nde plaetse der verdoemden.
margenoot73
Tot een teecken van hare dapperheyt: als noch hedens-daechs wel gebruycklick is in’t begraven.
margenoot74
Hebr. sy geleyt hebben. als dickwijls. Dat is, diemen nae de gewoonte van dien tijt ende landen, de sweerden onder ’t hooft leyde, na haren doot, tot een teecken harer dapperheyt.
margenoot75
D. straffe harer ongerechticheyt. siet Lev. 5. op vers 1. ende bov. 18. op vers 20.
margenoot76
Die niemant, vermits hare macht ende vreeslickheyt, in haer leven heeft derven roeren, moeten in ende na haren doot de straffe harer ongerechticheyt dragen, verrottende nae den lichaem, ende nae de ziele lijdende, met andere onbesnedene ende godtloose.
margenoot77
Ghy Coninck Pharao.
margenoot78
Idumea.
margenoot79
Ofte, Stadthouders, leenmannen, Vorsten, Princen, siet Iosu. 13.21. Hebr. eygentlick overgotene, ofte, gesalfde.
margenoot80
Van Syrien, ende daer omtrent, als Tyriers, ende Zidoniers, (als volcht) die alle noordwaert van Egypten afgelegen waren.
margenoot81
Hebr. Zidonier. Siet boven 28.21.
margenoot82
Dien sy anderen hebben aengedaen.
margenoot83
Ofte, van wegen hare macht. om datse haer door de selve niet hebben konnen salveren.
margenoot84
Verg. bov. vers 21.
margenoot85
Als hebbende medegesellen in sijne elende ende schande. Siet boven 31.16.
margenoot86
Als of de Heere seyde: ’Tsal mijn tijt oock eens worden, dat ick de werelt door mijne oordeelen verschricke, dan sal ick mijne schricklicke oordeelen over Pharao ende sijn volck gewisselick uytvoeren. And. als ick mijnen schrick, etc. dan sal hy, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken