Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxv. Capittel.

Prophetye van de uyterste verwoestingen der Edomiten, om haren geduerigen bitteren haet ende lasteringen tegen Godts volck, ende hare vreuchde over desselven elenden.

1

WYders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:

2

Menschen kint, Ga naar margenoot1 sett u aengesichte tegen Ga naar margenoot2 ’tgeberchte Seïr: ende propheteert tegen het selve.

3

Ende segt tot het selve; Alsoo seyt de Heere HEERE; Siet ick Ga naar margenoot3 [wil] aen u, ô geberchte Seïr: ende ick sal mijne Ga naar margenoot4 hant tegen u uytstrecken, ende sal u stellen [tot] eene verwoestinge Ga naar margenoot5 ende eenen schrick.

4

Ick sal uwe steden stellen [tot] eensaemheyt, ende ghy sult eene verwoestinge worden: ende sult weten, dat ick de HEERE ben.

5

Om dat ghy een Ga naar margenoot6 eeuwige Ga naar margenoota vyantschap hebt; ende hebt de kinderen Israëls doen Ga naar margenoot7 wechvloeyen door Ga naar margenoot8 ’t gewelt des sweerts: ter tijt hares Ga naar margenoot9 verderfs, ter tijt der Ga naar margenoot10 uyterste ongerechticheyt.

6

Daerom, [soo waerachtich als] ick leve, spreeckt de Heere HEERE; ick sal u voorseker ten Ga naar margenoot11 bloede bereyden, ende het Ga naar margenoot12 bloet sal u vervolgen: also ghy het Ga naar margenoot13 bloet niet en hebt gehaet, sal u ’t bloet oock vervolgen.

7

Ende ick sal ’t geberchte Seïr tot de Ga naar margenoot14 uyterste verwoestinge stellen: ende ick sal uyt het selve uytroeyen Ga naar margenoot15 dien dieder doorgaet, ende dien die wederkeert.

8

Ende ick sal sijne bergen met sijne verslagene vervullen: Ga naar margenoot16 uwe heuvelen, ende uwe dalen, ende alle uwe stroomen, Ga naar margenoot17 in deselve sullen de verslagene van den sweerde Ga naar margenoot18 liggen.

9

[Tot] Ga naar margenoot19 eeuwige verwoestingen sal ick u stellen, ende uwe steden en sullen niet Ga naar margenoot20 bewoont worden: also sult ghy weten dat ick de HEERE ben.

10

Om dat ghy segt, Die Ga naar margenoot21 twee volcken, ende die twee landen sullen my geworden, Ga naar margenootb ende Ga naar margenoot22 wy sullense erflick besitten, Ga naar margenoot23 al ware schoon de HEERE daer.

11

Daerom, [soo waerachtich als] ick leve, spreeckt de Heere HEERE, Ick sal oock handelen, nae uwen toorn, ende nae uwe nydicheyt, Ga naar margenoot24 die ghy uyt uwen haet tegen hen hebt te wercke gestelt: ende ick sal by Ga naar margenoot25 hen bekent worden, wanneer ick u sal Ga naar margenoot26 gericht hebben.

12

Ende ghy sult weten, Ga naar margenoot27 dat ick, de HEERE, alle uwe lasteringen gehoort hebbe, die ghy tegen de bergen Israëls gesproken hebt, seggende, Sy zijn verwoest: sy zijn ons ter Ga naar margenoot28 spijse gegeven.

13

Alsoo hebbet ghy u met uwen mont tegen my Ga naar margenoot29 groot gemaeckt, ende uwe woorden tegen my Ga naar margenoot30 vermenichvuldicht: Ick heb ’t gehoort.

14

Alsoo seyt de Heere HEERE, Ga naar margenoot31 Gelijck het gantsche lant verblijdt is, Ga naar margenoot32 [alsoo] sal ick u de verwoestinge aendoen.

15

Ga naar margenoot33 Gelijck ghy u verblijdt hebt over de Ga naar margenoot34 erffenisse des huyses Israëls, om datse verwoest is, alsoo sal ick aen u doen: ’Tgeberchte Seïrs, ende Ga naar margenoot35 gantsch Edom, sal geheel eene verwoestinge worden: ende sy sullen weten, dat ick de HEERE ben.

margenoot1
Siet boven 6. op vers 2.
margenoot2
Het berchachtich lant der Edomiten, Esaus nakomelingen. Siet boven 25.8, 12, etc.
margenoot3
Als boven 13.8.
margenoot4
Siet boven 14. op vers 9.
margenoot5
Ofte, tot de uyterste verwoestinge, ofte, ontsettinge: ofte, verwoestinge ende verwoestinge, als boven 33.28. ende hier onder vers 7.
margenoot6
Hebr. vyantschap der eeuwicheyt. T.w. tegen mijn volck. Vergel. bov. 25.12. etc. Amos 1.11.
margenoota
Ezech. 25.15.
margenoot7
Ofte, gestort. D. haer bloet, als water door moorderyen vergoten, ende doen wechvloeyen. Vergel. Psal. 63.11. ende Ierem. 18.21. met d’aenteeck.
margenoot8
Hebr. de handen des sweerts. Siet Iob 5. op vers 20.
margenoot9
Ofte, ondergancks, door de Chaldeen, die de Edomiten geholpen ofte aengehitst hebben om Ierusalem in den gront uyt te roeyen. Siet Psal. 137.7.
margenoot10
Hebr. ongerechticheyt des eyndes, ofte, des uytersten. siet bov. 21. op vers 25.
margenoot11
D. om gedoodt ofte vermoordt te worden. Siet Gen. 4. op vers 10. ende bov. 16.36. ende 21.32. ofte, ick sal u tot bloet maken. D. u alsoo toerichten, dat het lant vol van u eygen bloet, ende (om soo te spreken) niet als louter bloet sal zijn.
margenoot12
D. dootslach ende moort, ende voorts, de dootslagers. ofte, het bloet sal u navolgen, als over al gestort zijnde ende vloeyende.
margenoot13
D. moort ende dootslach mijns volcks met lust hebt aengesien, ende gevordert.
margenoot14
Ofte, enckele verwoestinge. als vers 3. hoewel de Hebr. woorden (zijnde van eenen oorspronck) een weynich verschelen.
margenoot15
Ick sal’t soo woest maken, datter niemant woonen noch in ofte uytgaen sal.
margenoot16
ô Edom.
margenoot17
Ofte, op, by.
margenoot18
Als boven 6.7.
margenoot19
Hebr. verwoestingen der eeuwicheyt.
margenoot20
And. wederkeeren. De sin is, datse niet herbouwt sullen worden om te bewoonen.
margenoot21
Iuda, ende de 10 stammen.
margenootb
Psal. 83.13.
margenoot22
Siet onder 36.5.
margenoot23
Ofte, of schoon de HEERE daer geweest is. D. gewoont heeft. De sin is, over Godt, over al, (als godtloose vyanden spreken) sy sullen voor ons zijn, wy zijnder nu de naeste toe, niemant salse ons konnen ontwenden. And. daer de Heere geweest is, verstaende dit van Iuda, daer des Heeren Tempel geweest was. Vergel. onder 36.2. met d’aenteeck.
margenoot24
Ofte, gelijck ghy met, ofte, tegen haer gehandelt hebt.
margenoot25
By mijn volck, die alsdan sullen bevinden dat ick haer vrient ben, als ick hare doodt-vyanden sal hebben uytgeroeyt.
margenoot26
D. gestraft.
margenoot27
Ofte, dat ick de HEERE [ben, ende dat] ick etc.
margenoot28
Siet Deut. 31. op vers 17.
margenoot29
D. stout ende trotz tegen my gesproken, my met pocchen ende snorcken als gebraveert. Siet van dese manier van spreken Psal. 35. op vers 26.
margenoot30
D. veel gesnaters tegen my gevoert. het Hebr. woort Athar ofte gnathar heeft de beteeckeninge van menichte ofte overvloet van woorden, ofte saken, meest in’t goede, wanneer het genomen wort van veel smeecken ende eernstich, ofte heftich bidden, (daer in menichte van woorden gebruyckt wort) ofte overvloet van allerleyen segen, siet Genes. 25.21. Erod. 8.8. etc. Ier. 33.6. maer hier van de trotse Edomiters, in’t quade, van veel gesnaters ende gesnaps, gelijck wanneer yemant (alsmen seyt) de vlagge voert. alsoo is ’t boven 8.11. gebruyckt van den overvloet des Afgodischen reuckwercks.
margenoot31
Gelijck het gantsche lant der Edomiten sich verheugt heeft over Israels verwoestinge, alsoo sal ick haer gantsche lant daerom oock weder verwoesten, siet het volgende vers And. als de gantsche aerde verblijdt is, [dan] sal ick, etc. Dat is, alsser over al blijtschap sal wesen over de weldaden, die ick mijnen volcke sal bewijsen, principalick door den Messiam, Dan sult ghy geplaecht ende verwoest zijn.
margenoot32
Dit woordeken is hier tot vervullinge van den sin ingevoecht uyt het volgende vers.
margenoot33
Hebr. nae uwe blijtschap. Vergel. boven vers 11. ende elders dickwijls.
margenoot34
Over de verwoestinge van’t lant Canaan, dat ick Israel (ende niet u) ten erve gegeven hebbe.
margenoot35
Gelijck het gantsche lant Edom over Israels elende gejuycht heeft, als in’t voorgaende vers geseyt is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken