Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xlv. Capittel.

Afsonderinge van een seker gedeelte des nieuwen Erflants, voor het heylichdom, de Priesteren, Leviten, de stadt ende den Vorst, vers 1, etc. Belofte ende vermaninge voor de Vorsten Israels, van recht ende gerechticheyt, 8, 9, etc. ordinantien van menigerleye offerhanden, voor den volcke, ende den Vorst, soo ordinare, als op Feesten, 15.

[Folio 93v]
[fol. 93v]

1

Ga naar margenoot1 ALs ghylieden nu het lant Ga naar margenoot2 sult doen vallen in erffenisse, so sult ghy een Ga naar margenoot3 hefoffer den HEERE offeren, [tot] eene Ga naar margenoot4 heylige plaetse, van den lande; de lengte sal zijn, de lengte van vijf ende twintich duysent Ga naar margenoot5 [meet-rieten], ende de breette tien duysent: dat sal Ga naar margenoot6 in sijne geheele grenze rontom Ga naar margenoot7 heylich zijn.

2

Ga naar margenoot8 Hier van Ga naar margenoot9 sullen tot het heylichdom zijn, vijf hondert Ga naar margenoot10 met vijf hondert, vierkant rontom: ende het sal vijftich ellen hebben [tot] een Ga naar margenoot11 buyten ruym rontom.

3

Also sult ghy meten Ga naar margenoot12 van dese mate, de lengte van vijf en twintich duysent, ende de breette van tien duysent: ende daer in sal’t heylichdom zijn [met] het Ga naar margenoot13 heylige der heyligen.

4

Dat sal eene Ga naar margenoot14 heylige plaetse zijn van den lande; sy sal zijn voor de Priesteren die het heylichdom bedienen, die naederen om den HEERE te dienen: ende ’tsal hen eene plaetse zijn tot huysen, ende eene heylige plaetse voor’t heylichdom.

5

Voorts sullen de Leviten, de Dienaers des huyses, oock Ga naar margenoot15 de lengte hebben van vijf ende twintich duysent, ende de breette van tien duysent, haerlieden tot eene besittinge, [voor] twintich kameren.

6

Ende [tot] besittinge vande Ga naar margenoot16 stadt sullet ghy geven, de breette van vijf duysent, ende de lengte van vijf ende twintich duysent, tegen over het Ga naar margenoot17 heylich hef-offer: voor het gantsche huys Israëls sal’t zijn.

7

De Ga naar margenoot18 Vorst nu sal [sijn deel] hebben van dese ende van gene zijde des heyligen hef-offers ende der besittinge der stadt, Ga naar margenoot19 voor aen’t heylich hef-offer, ende voor aen de besittinge der Stadt; van den Ga naar margenoot20 wester-hoeck westwaert, ende van den oorster-hoeck oostwaert: ende de lengte sal zijn tegen over een der deelen, van de wester-grenze tot de ooster-grenze toe.

8

Ga naar margenoot21 Dit lant aengaende, ’tsal hem tot eene besittinge zijn in Israël: ende mijne Vorsten en sullen mijn volck niet meer Ga naar margenoot22 verdrucken, maer den huyse Israëls het lant Ga naar margenoot23 laten, nae hare stammen.

9

Alsoo seyt de Heere HEERE; Ga naar margenoot24 ’Tis te veel voor u, ghy Vorsten Israëls; doet gewelt ende verstooringe wech, ende doet recht ende gerechticheyt: neemt uwe Ga naar margenoot25 uytstootingen op van mijn volck, spreeckt de Heere HEERE.

10

Eene Ga naar margenoot26 rechte Ga naar margenoota Wage, ende een recht Ga naar margenoot27 Epha, ende eenen rechten Ga naar margenoot28 Bath sult ghylieden hebben.

11

Een Epha, ende een Bath Ga naar margenoot29 sullen van Ga naar margenoot30 eenerleye mate zijn, dat een Bath het tiende deel van een Ga naar margenoot31 Homer houde: oock een Epha het tiende deel van eenen Homer; de mate daer van sal zijn nae den Ga naar margenoot32 Homer.

12

Ende de Ga naar margenootb Ga naar margenoot33 Sikel sal zijn van twintich Ga naar margenoot34 Gera: twintich sikelen, vijf ende twintich sikelen, ende vijftien sikelen, sal ulieden een Ga naar margenoot35 pont zijn.

13

Dit is het Ga naar margenoot36 hef-offer, dat ghylieden offeren sult: het Ga naar margenoot37 seste deel eenes Epha van eenen Homer tarwe; oock sullet ghy het seste deel eenes Epha geven van eenen Homer gersten.

14

Aengaende de insettinge van olye, van een Bath olye; [ghy sult offeren] het tiende deel van een Bath uyt een Ga naar margenoot38 Cor, ’twelck is een Homer van tien Bath: want tien Bath zijn een Homer.

15

Voorts een lam uyt de kudde, uyt de twee hondert, uyt het Ga naar margenoot39 water-rijcke lant van Israël; tot spijs-offer, ende tot brand-offer, ende tot danck-offeren, om versoeninge over hen te doen, spreeckt de Heere HEERE.

16

Al het volck des lants, sullen Ga naar margenoot40 in dit hef-offer zijn: Ga naar margenoot41 voor den Vorst in Israël.

17

Ende het sal den Vorst Ga naar margenoot42 opliggen [te offeren] de brand-offeren, ende het spijsoffer, ende het dranckoffer, op de Feesten, ende op de nieuwe maenden, ende op de Sabbathen, Ga naar margenoot43 op alle gesette hoochtijden des huyses Israëls: hy sal het sondoffer, ende het spijsoffer, ende het brandoffer, ende de danckofferen Ga naar margenoot44 doen, om versoeninge te doen voor den huyse Israëls.

18

Ga naar margenoot45 Alsoo seyt de Heere HEERE; In de eerste [maent], op den eersten der maent, sult ghy eenen volkomenen varre, een Ga naar margenoot46 jonck rundt, nemen: ende ghy sult het heylichdom ontsondigen.

19

Ende de Priester sal van het bloet des sond-offers nemen, ende doen’t aende Ga naar margenoot47 posten des huyses, ende aen de vier hoecken van het afsetsel des Altaers: ende aen de posten van de poorte des binnensten voorhofs.

[Folio 94r]
[fol. 94r]

20

Alsoo sult ghy oock doen op den sevenden in die maent; Ga naar margenoot48 van wegen den afdwalenden, ende van wegen den slechten: also sult ghylieden het huys versoenen.

21

Ga naar margenootc In de eerste [maent], op den veertienden dach der maent, sal u-lieden het Paeschen zijn: een Feest van seven dagen; ongesuerde brooden Ga naar margenoot49 salmen eten.

22

Ende de Vorst sal op den selven dach, voor sich selven, ende voor al’t volck des lants, bereyden eenen varre Ga naar margenoot50 des sondoffers.

23

Ende de seven dagen des Feests sal hy een brandoffer den HEERE bereyden, van seven varren, ende seven rammen, [die] volkomen zijn, dagelicx, de seven dagen [lanck]: ende een sondoffer van eenen geyten-bock, dagelicx.

24

Oock sal hy een spijsoffer bereyden, een Epha tot eenen varre, ende een Epha tot eenen ram: ende een Ga naar margenoot51 Hin olye tot een Epha.

25

Ga naar margenootd In de sevende [maent], op den vijftienden dach der maent, sal hy op het Ga naar margenoot52 Feest Ga naar margenoot53 van gelijcken doen, seven dagen [lanck]: gelijck het sond-offer, gelijck het brand-offer, ende gelijck het spijs-offer, ende gelijck de olye.

margenoot1
Dewijle niet alleen de voorige Tempel verbrandt, maer oock de stadt ende ’t gantsche lant verwoest, ende het volck Godts wechgevoert was, ende in’t voorgaende van den Nieuwen Tempel gehandelt is, so wort nu int volgende gesproken van het lant ende volck, met haren Vorst: afbeeldende eene geheele ende volkomene herstellinge deser geestlicker Republijcke onder den Messia.
margenoot2
D. door’t vallen ofte werpen van ’t lot sult deylen onder u. Siet Psal. 16.5, 6. met d’aenteeck. alsoo onder 47.14, 22. ende 48.29. in allen gevalle siet de maniere van spreken op de lotinge, hoewel het lot noch hier, noch in’t volgende uytdruckelick vermeldt wort. Ende is aenmerckelick, dat den stammen hare lantpalen niet by lotinge, als in’t boeck Iosue, maer door Godts expresse ordinantie in ’t 48. cap. worden toegeleyt. Vergel. Matt. 25.34.
margenoot3
Ofte, gave. Hebr, eene heffinge heffen, waermede gesien wort op de hefofferen der wet, die van de reste als opgeheven ofte opgenomen, ende den Heere opgedragen ende geheylicht wierden.
margenoot4
T.w. afsonderende deselve van de reste des lants tot een heylich gebruyck: ofte, men kan (met sommige) dese woorden voegen by ’t woort offeren aldus: ghy sult den Heere offeren van den lande een heylich deel: alsoo vers 4. Hebr. eene heylicheyt.
margenoot5
Dit ingevoechde wort genomen uyt, boven cap. 42.15, 16, 17, 18, 19, 20. ende hier het volgende vers, alwaer nae d’eerste mate der rieten, de ellen in’t bysonder gespecificeert worden, voor het ledich, ofte vrye buyten ruym.
margenoot6
Dat is, soo wijt ende verre als het reyckt.
margenoot7
Hebr. eene heylicheyt. Siet boven 43.12.
margenoot8
Dese materie, die hier begonnen ende vers 9. afgebroken is, wort in’t 48. capittel vers 8. etc. vervolcht. men kan’t in’t gros bequaemlick aldus met sommige verstaen, Dat dit afgesondert gedeelte des lants, van 25000 in lengte ende breette, ende soo voorts, aen sijne vier hoecken, zy voorder afgedeelt in drie deelen, d’eerste 10000 in breette, voor het heylichdom met sijn buyten-ruym, ende de wooningen der Priesteren: de tweede 10000 voor de Leviten: de resterende 5000 voor de stadt: ende watter voorts oostwaert ende westwaert, tusschen de Suyder grenzen van Iuda, ende de Noorder grenzen van Benjamin overschoot, voor de officieren ofte dienaers der stadt, (onder 48.18, 19.) ende wijders principalick voor den Vorst: waerop in’t volgende dient gelett.
margenoot9
Hebr. sal.
margenoot10
Ofte, door, by. D. (nae sommiger gevoelen) vijf hondert rieten in lengte, met gelijcke vijfhondert in breette: ofte, vijfhondert corresponderende met andere vijfhondert in’t vierkant rontom gemeten. Vergel. ond. 48.20.
margenoot11
Siet van’t Hebr. woort (dat andersins voorstadt wort overgesett, alsser van steden gesproken wort) bov. 36. op vers 5.
margenoot12
D. met, ofte, nae dese mate.
margenoot13
Hebr. heylicheyt der heylicheden, siet Exod. 26.33, 34. Levit. 4.6. met d’aenteeck.
margenoot14
Als vers 1.
margenoot15
Siet onder 48.13.
margenoot16
Die niet genoemt en wort. Siet boven 40. op vers 2.
margenoot17
Hebr. hefoffer der heylicheyt. waer van boven vers 1. alsoo in’t volgende.
margenoot18
Door desen Vorst, van welcken in dit ende ’tvolgende cap. veel wort gesproken, verstaen sommige (als boven 44.3.) den hoogepriester, ofte, onsen Heere Christum den Messiam selfs, die niet alleen in sijn huys woont ende dat met sijne heerlicheyt vervult, maer oock rontom het selve sich (om soo te spreken) legert, om dat, als Coninck, te beschermen: ende die als onse hoogepriester ende borge, alle onse schult op sich genomen hebbende, voor de selve (als oft sijn eygen ware) betaelt, ende sich selven voor ons (als oft ware voor sich selven, om dat hy in onse plaetse stont) vrywillichlick opgeoffert heeft: item, die niet alleen een Coninck ofte Vorst, maer oock een broeder, ende medegenoot der geloovigen, die hy sijne mede-erfgenamen maeckt, zijnde steedts in’t midden van hen ende met hen, tot aen de voleyndinge der werelt, biddende voor haer als hare Middelaer, hebbende alleen de macht ende het privilegie van sijns weechs in ende uyt te gaen, sijn leven te laten ende weder te nemen, de poorte des heylichdoms te openen ende te sluyten, etc. Andere verstaen hier eenen Politijcken Christelicken Vorst ofte regent, ende daer door wijders alle Christelicke Regenten ende Overheden, die Godt sijne kercke inden Nieuwen Testamente, nae verscheydene prophetyen des Ouden Testaments, soude verleenen, welcker eerste ende principaelste sorge moet wesen voor den welstant van Godts kercke, die sy met hare beschuttinge moeten als omringen, in d’oeffeninge des waren Godts-diensts, ende het respect des kerckendiensts, den volcke met haer exempel voorgaen, oock haer in desen houden ende dragen als broeders, medegenooten ende medeleden der kercke: voorts recht ende gerechticheyt aenstellen ende hanthaven, alle onrecht, overlast, tyrannye ende gewelt afschaffen, ende den onderdanen een gerust ende stil leven versorgen, tot dat de volmaeckte gerechticheyt, heylicheyt ende vrede in’t ander leven daer op volge.
margenoot19
Hebr. voor, ofte, tegen’t aengesichte: soo in’t volgende.
margenoot20
Hebr. hoeck der zee, nae de zee toe. alsoo in’t volgende, zee voor’t westen.
margenoot21
And. hy sal’t inden lande hebben tot, etc. ofte, van’t lant sal hy [dit] hebben, etc.
margenoot22
Vergel. Psal. 72.2, 4, 14. Iesa. 11.3, 4, 5, etc. ende 29.18, 19, 20. ende 42.1, 3, 4. ende 60.17, 18. Zepha. 3.13.
margenoot23
Hebr. eygentlick geven.
margenoot24
Siet boven 44. op vers 6. sommige verstaen dit, als of Godt seyde: Ghy hebt lants meer als genoech voor u, aen’t gene dat ick u toegeleyt hebbe, daerom etc. andere houden’t voor eene verbloemde bestraffinge vande overledene Coningen van Iuda, tot de welcke Godt spreke, als ofse tegenwoordich waren: ofte vande Antichristische kerckelicke ende politijcke Tyrannen die Godts volck seer ende lange souden plagen.
margenoot25
Dat ghyse uyt het hare verdrijft, ende uytstoot, treckende dat aen u: sulcken overlast sult ghy van haer wech-nemen, haer daer van ontlasten. Siet gelijcke maniere van spreken. Iesa. 57.14.
margenoot26
Hebr. wage, ofte, weechschalen der gerechticheyt, ende alsoo in’t volgende. als Levit. 19.33.
margenoota
Lev. 19.3, 35, 36.
margenoot27
Siet Levit. 5. op vers 11.
margenoot28
Siet 1.Reg. 7. op vers 26.
margenoot29
Hebr. sal.
margenoot30
Een Epha in drooge, ende een Bath in natte waren.
margenoot31
De grootste mate van drooge waren. anders oock genoemt Cor. Siet 1.Reg. 4. op vers 22. ende onder vers 14.
margenoot32
Als zijnde de grootste mate, nae de welcke d’andere moesten gereguleert zijn.
margenootb
Exod. 30.13. Lev. 27.25. Num. 3.47.
margenoot33
Siet Genes. 23. op vers 15. ende 24. op vers 22.
margenoot34
Siet Levit. 27. op vers 26. ’Tis by ons soo veel (gelijck het sommige bequamelick op onse munte gepast hebben) als een halve braspenninck, welcker twintich een oort rijcksdaelders maken, soo veel als eene gemeyne ofte burgerlicke sikel bedroech, van welcken hier gesproken wort.
margenoot35
Hebr. maneh, D. mina. Siet 1.Reg. 10.17. 2.Chro. 9.16. Ezr. 2.69. met d’aenteeck. de sin is, dat ’tsestich sikelen een pont ofte mina van gout ofte silver souden maken. Dit wort gehouden, by sommige, voor eene nieuwe ordinantie, dewijle de oude mina maer 50 sikelen des heylichdoms, ende 100 gemeyne, hieldt: maer hiet staet van 60 sikelen, het welcke soo veel meer soude moeten zijn in’t heylige ende burgerlicke. eenige meynen datter soodanige drye verscheydene soorten van munte geweest souden zijn, die ’tsamen een pont oft myne souden maken. Godt wil seggen, dat de gerechticheyt in alles stricktelick ende op’t naeuste sal worden onderhouden.
margenoot36
Ofte, de offerhanden die, etc. Hebr. de heffinge die ghy sult heffen. Dit verstaen sommige van’t gene dat het volck den gantschen jare door soude opbrengen tot d’ordinare offerhanden des Tempels. (andere duyden’t op de inwyinge des Tempels) van de offerhanden in’t gemeyn siet boven 41. op vers 39.
margenoot37
Hebr. als ofmen seyde, Seffen, D. het seste deel geven: gelijck, vertienen, het tiende deel geven.
margenoot38
Siet boven op vers 11.
margenoot39
D. uyt de beste ende vetste weyden. and. boven den wijn, ofte, den dranck van Israel. D. dien Israel soude opbrengen tot dranckofferen. Vergel. vers 17.
margenoot40
Ofte, sullen tot dit hefoffer (waer van in’t voorgaende gesproken) [gehouden, ofte, verplicht zijn]:
margenoot41
Ofte, om des Vorsten wille. Sommige verstaent alsoo, dat sy met dese contributie souden vervullen, ’tgene andersins de Vorst soude doen. Vergel. 2.Chron. 31.3. met d’aenteeck. and. met den Vorst: item, tot den Vorst toe, sulcks dat de Vorst daer toe niet gehouden zy, als wiens bysondere offerhanden in’t volgende verhaelt worden. men soude’t oock konnen nemen, als een inhoudt ofte tijtel van’t volgende (ende daer by voegen aldus: Aengaende den Vorst in Israël, ofte, van den Vorst etc. (gelijck sulcke tijtelen by de Propheten gevonden worden,) die sal doen als volgt.
margenoot42
Hebr. op den Vorst sal zijn. D. ’tsal sijn plicht zijn.
margenoot43
Ofte, in alle gesette byeenkomsten.
margenoot44
Ofte, bereyden, D. geven, aenbrengen, laten toemaken.
margenoot45
De volgende nieuwe ordinantie hebben eenige wel aengemerckt, dat Mosi nergens te vooren gegeven en was, gelijck oock, buyten dat, het onderscheyt datter is tusschen verscheydene nieuwe offerhanden ende ceremonien die hier worden vermelt, ende de oude voorgaende, uyt de vergelijckinge klaerlick kan worden afgenomen, tot een teecken der afschaffinge van de oude Ceremonien, ende van’t voorige Priesterdom door de komste ende het eenich volkomen offer des Messie, dat hier door vele offerhanden wort afgebeeldt nae den stijl des Ouden Testaments, ende den eysch van dien tijt, als de klaricheyt des lichts, ende de tijt der herstellinge noch niet gekomen en was. siet Gal. 3.23, 24, 25. ende 4.1, 2, 3. item, Hebr. 9.8, 10.
margenoot46
Hebr. kint, ofte, sone eens runts.
margenoot47
Hebr. post: ende soo in’t volgende.
margenoot48
D. voor soodanige, die door eenige afdwalinge, ofte slechticheyt, onwetenheyt, onverstant, het Huys des Heeren mogen hebben ontsticht ofverontreynicht, maer niet door moetwille, ende met opgehevene hant. Afbeeldende dese ordinantie, hoemen den swacken gevallenen boetveerdigen sal te hulpe komen ende oprichten, door’t middel van eene wel geregelde ende Christlicke disciplijne. Vergel. Matt. 16.19. ende 18.18, 21, etc. Iohan. 20.23. Rom. 14.4, 10, 13. Galat. 6.1, etc. Iac. 5.19, 20. 1.Ioh. 5.16. etc.
margenootc
Exod. 12.3. ende 23.15. Levit. 23.5. Num. 9.3. ende 28.16, 17. Deut. 16.1.
margenoot49
Hebr. sal gegeten worden.
margenoot50
Eene varre tot een sondoffer. Hebr. eenen varre der sonde. D. des sondoffers. als doorgaens in dese materie. Siet Levit. 4. op vers 3.
margenoot51
Siet Levit. 19. op vers 36.
margenootd
Levit. 23.33. Num. 29.12. Deut. 16.13.
margenoot52
Verstaet het Feest der loofhutten, ofte Tabernakelen. merckt, dat des pinxter Feests hier niet gedacht en wort. Vergel. Zach. 14. vers 16, 19.
margenoot53
Hebr. nae. ofte, gelijck die. D. soo als hy op het voorgaende Feest gedaen sal hebben met alle dese offerhanden, die te vooren verhaelt zijn, ende hier kortelick worden aengeroert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken