Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xlvj. Capittel.

Ordinantien van den Godts-dienst des Vorstes in’t bysonder, ende van’t volck des lants ende den Vorst te samen vers 1, 2, etc. item van het geduerich brandoffer, 13. ende van de geschencken des Vorsts aen sijne sonen, ende aen sijne knechten, 16. Beschrijvinge vande keuckens voor de Priesters, ende Leviten, 19.

1

ALsoo seyt de Heere HEERE; De poorte des Ga naar margenoot1 binnensten voorhofs, die nae’t oosten siet, sal de Ga naar margenoot2 ses werckdagen gesloten zijn: maer op den Ga naar margenoot3 Sabbath-dach salse geopent worden; Oock salse geopent worden op den dach van de Ga naar margenoot4 nieuwe maent.

2

Ende de Vorst sal ingaen [door] den wech van’t voorhuys derselver poorte van buyten, ende sal staen aen de post van de poorte; ende de Priesters sullen sijn brand-offer ende sijne danckofferen bereyden; ende hy sal Ga naar margenoot5 aenbidden aen den dorpel der poorte, ende [daerna] uytgaen: Doch de poorte en sal niet Ga naar margenoot6 gesloten worden tot op den avont.

3

Ga naar margenoot7 Oock sal het volck des lants aenbidden [voor] de deure der selver poorte, op de Sabbathen, ende op de nieuwe-maenden; voor het aengesichte des HEEREN.

4

Ga naar margenoot8 Het brand-offer nu, dat de Vorst den HEERE sal offeren, sal op den Sabbath-dach zijn, ses volkomene lammeren, ende een volkomen ram.

5

Ende het spijs-offer, een Epha tot den ram, maer tot de lammeren sal’t spijs-offer eene gave Ga naar margenoot9 sijner hant zijn: ende olye, een Hin tot een Epha.

6

Maer op den dach van de Ga naar margenoot10 nieuwe-maent, een varre een Ga naar margenoot11 jonck runt, van de volkomene, ende ses lammeren, ende een ram, volkomen sullense zijn.

7

Ende [ten] spijsoffer sal hy bereyden een Epha tot den varre, ende een Epha tot den ram: maer tot de lammeren, soo als sijne hant Ga naar margenoot12 bekomen sal: ende een Hin olye tot een Epha.

8

Ende als de Vorst ingaet, sal hy [door] den wech van’t voorhuys der poorte ingaen, ende Ga naar margenoot13 door desselven wech [weder] Ga naar margenoot14 uytgaen.

9

Maer als het volck des lants voor’t aengesichte des HEEREN komt, op de gesette hoochtijden; die [door] den wech van de Noorder-poorte ingaet om te aenbidden, sal [door] den wech van de Suyderpoorte [weder] uytgaen; ende die [door] den wech van de Zuyder-poorte ingaet, sal [door] den wech van de Noorder-poorte [weder] uytgaen: hy en sal niet Ga naar margenoot15 weder keeren [door] den wech der poorte, door de welcke hy is ingegaen, maer Ga naar margenoot16 recht voor sich henen uytgaen.

10

De Vorst nu, sal in’t Ga naar margenoot17 midden van hen ingaen; als sy ingaen; ende als sy Ga naar margenoot18 uytgaen, sullense [t’samen] uytgaen.

11

Voorts op de Feesten, ende op de gesette hoochtijden sal het spijs-offer zijn, een Epha tot eenen varre, ende een Epha tot eenen ram; maer tot de lammeren, eene Ga naar margenoot19 gave sijner hant: ende olye, een Hin tot een Epha.

12

Ende als de Vorst een vrywillich offer sal doen, een brand-offer ofte danckofferen [tot] een vrywillich offer den HEERE, so salmen hem de poorte openen, die nae’t Oosten siet; ende hy sal sijn brand-offer ende sijne danckofferen doen, gelijck als hy sal gedaen hebben op den Sabbath-dach: ende als hy [weder] uytgaet, salmen de poorte sluyten, na dat hy uytgegaen sal zijn.

13

Wijders sult ghy een volkomen Ga naar margenoot20 jarich lam dagelicx bereyden [ten] brandoffer den HEERE: Ga naar margenoot21 alle morgens sult ghy dat bereyden.

14

Ende ghy sult [ten] spijsoffer daer op doen, alle morgens een sestendeel van een Epha, ende olye een derden deel van een Hin, om de meelbloeme te bedruppen: [tot] een spijsoffer den HEERE, [tot] Ga naar margenoot22 eeuwige insettingen, geduerichlick.

15

Sy sullen dan het lam, ende het spijsoffer, ende de olye alle morgens bereyden, [tot] een Ga naar margenoot23 geduerich brandoffer.

16

Alsoo seyt de Heere HEERE; Wanneer de Vorst aen yemant van sijne Ga naar margenoot24 sonen een geschenck sal geven [van] sijne erffenisse, dat sullen sijne sonen Ga naar margenoot25 hebben: ’tsal hare besittinge zijn in erffenisse.

17

Maer wanneer hy van sijne erffenisse een geschenck sal geven aen eenen van sijne knechten, die sal dat hebben tot het Ga naar margenoot26 vry-jaer toe; dan sal’t tot den Vorst wederkeeren: ’Tis immers sijne erffenisse, sijne sonen die sullen’t hebben.

18

Ende de Vorst en sal niets nemen van de erffenisse des volcks, om haer van hare besittinge te Ga naar margenoot27 berooven; van sijne besittinge sal hy sijnen sonen erf nalaten: op dat niet mijn volck, een yegelick uyt sijne erffenisse, verstroyt en worden.

19

Daerna bracht hy my door den inganck, die aen de zijde der poorte was, tot de Ga naar margenoot28 heylige kameren, Ga naar margenoot29 den Priesteren toe [behoordende], die nae’t Noorden sagen: ende siet, aldaer was eene plaetse aen beyde zijden, Ga naar margenoot30 nae’t westen.

20

Ende hy seyde tot my; Dit is de

[Folio 94v]
[fol. 94v]

plaetse alwaer de Priesters het Ga naar margenoot31 schultoffer ende het sondoffer sullen koken: [ende] daer sy het spijs-offer sullen backen, op dat sy’t niet uyt en brengen in den buytensten voorhof, Ga naar margenoot32 het volck te heyligen.

21

Doe bracht hy my uyt in den buytensten voorhof, ende voerde my om in de vier hoecken des voorhofs: ende siet, Ga naar margenoot33 in elcken hoeck des voorhofs was een ander voorhofken.

22

In de vier hoecken des voorhofs waren voorhofkens Ga naar margenoot34 met schorsteenen; van veertich [ellen] de lengte, ende dertich de breette: De selve vier Ga naar margenoot35 hoeck-hofkens hadden eenerley mate.

23

Ende daer was rontom in Ga naar margenoot36 deselve een Ga naar margenoot37 rinck-muer, rontom dese viere: ende daer Ga naar margenoot38 waren Ga naar margenoot39 keuckens gemaeckt beneden [aen] de Ga naar margenoot40 rinck-mueren rontomme.

24

Ende hy seyde tot my: Dit zijn de Ga naar margenoot41 keuckens, alwaer de dienaers des huyses het Ga naar margenoot42 slacht-offer des volcks sullen koken.

margenoot1
Daer de Brandoffers altaer was.
margenoot2
Verg. Exod. 20.9. Sommige meynen, dat hier door afgebeelt zy, dat wy in desen leven maer van verre ende als door eenen spiegel in een duystere reden sien, maer aengesichte aen aengesichte sullen sien in’t ander leven, op den eeuwigen rust ofte Sabbath-dach. 1.Cori. 13.12. Hebr. 4.9, 10, 11.
margenoot3
Vergel. Exod. 20.10, 11. voorts Col. 2.16, 17.
margenoot4
Vergel. Ies. 66.23.
margenoot5
Hebr. sich nederbuygen. siet Gen. 24. op vers 26. alsoo in’t volgende vers.
margenoot6
Vergel. Mat. 25.10, 11, 12.
margenoot7
Ofte, want het volck, etc. ofte, op dat het volck des lants aenbidde, etc.
margenoot8
Vergel. dese nieuwe ordinantie met d’oude. Num. 28.9, 10. D’oude was veel minder: om dat de genade des Nieuwen Testaments (als sommige aenmercken) veel heerlicker is, als de voorgaende, ende haer veel wijder uytstreckt.
margenoot9
D. nae sijn vermogen, nae dat de Heere hem gesegent sal hebben, ofte hy van den Heere ontfangen hebben. Vergel. vers 7, 11. ende Deut. 16.16.
margenoot10
Vergelijckt dese nieuwe ordinantie met Num. 28.11. etc. D’oude was meerder, om dat het licht (als sommige dit duyden) doe veel minder was.
margenoot11
Hebr. een sone eens runts.
margenoot12
Ofte, verkregen hebben. Vergel. bov. vers 5. ende de maniere van spreken, met Num. 6.21. item Lev. 5.11. ende 12.18. ende 14.21. ende 25.28. etc.
margenoot13
Ofte, sijnes weechs.
margenoot14
Ofte, voortgaen.
margenoot15
Dit vergelijcken sommige met Luc. 17.32. 1.Cor. 9.24. Philip. 3.13, 14. item Galat. 4.9. ende 5.7. 2.Pet. 2.20, 21, 22.
margenoot16
And. sy sullen recht tegen over hem uytgaen.
margenoot17
T.w. onder het volck des lants.
margenoot18
And. voortgaen, ende soo terstont wederom.
margenoot19
Als bov. vers 5, 7.
margenoot20
Hebr. een sone sijns jaers.
margenoot21
Hebr. inden morgen, inden morgen. D. alle morgens. alsoo in’t volgende. Vergel. dese ordinantie met Num. 28.3, 4. hier en wort des avontoffers niet gedacht. Vergel. Hebr. 9.26.
margenoot22
Hebr. insettingen der eeuwicheyt.
margenoot23
Hebr. brandoffer (eygentl. opklimminge) der geduericheyt.
margenoot24
Ofte, kinderen. Aengaende den Heere Christum, die geeft sijnen uytverkorenen ende waren kinderen bestandige ende eeuwige gaven, een eeuwich-duerende erfdeel, ende dat van sijn eygen, want al wat de Vader heeft is sijne. Ioh. 16.15. ende hy is erfgenaem van alles Hebr. 1.2. doende met het sijne, soo als hy wil. Mat. 20.15. maer den anderen, die oock wel mede in sijn huys dienen als knechten, geeft hy tijdelicke gaven. Vergel. Mat. 7.22, 23. ende 13.21, 23. ende 25.14. etc. Luc. 19.13. etc. ende siet Ioh. 8.35. etc. voor Christelicke Regenten kan’t oock eene leere wesen, van mildadicheyt ende belooninge van goede diensten, item van gerechticheyt tegen hare onderdanen. Ende voorts in’t gemeyn de leere van rechtveerdige eygene besittingen, etc.
margenoot25
D. ’Tsal sijnen sonen blijven, sy sullen’t houden: alsoo in’t volgende.
margenoot26
Anders genoemt het Iubel-jaer. siet Levit. 25.10, etc.
margenoot27
Ofte, verstooten.
margenoot28
Hebr. kameren der heylicheyt.
margenoot29
Ofte, tot de Priesteren.
margenoot30
Hebr. nae de zee.
margenoot31
D. het vleesch der selver offerhanden, alsoo vers 24. Hebr. schult ende sonde. siet Lev. 4. op vers 3. hier door wierd afgebeeldt het werck des dienstes in alle particuliere kercken ende kudden Christi, daer de getrouwe leeraers ende herders haerselven ende Christi schapen weyden met de gesonde ende salichmakende leere des Euangeliums, ende die den volcke bereyden, opdragen, ende toepassen, tot spijse der zielen, neffens de bedieninge der H. Sacramenten, ende Christlicke kercken-regeeringe, volgens de vermaningen, Act. 20.28. 1.Pet. 5.2, etc. Siet oock Mat. 24.45. Ioh. 21.15, 16, 17. 1.Tim. 3.13. ende 4.16. Apoc. capp. 2. ende 3.
margenoot32
D. waer door het volck soude geheylicht worden: het welcke niet en moest zijn, alsoo Godt specialick de Priesteren tot de saken sijns H. diensts verkoren ende geheylicht hadde. Vergel. bov. 44. op vers 19.
margenoot33
Hebr. een voorhof in eenen hoeck des voorhofs, een voorhof in eenen hoeck des voorhofs. D. in elcken hoeck van’t groote voorhof was een kleyn voorhof.
margenoot34
Ofte, roockplaetsen. Hebr. als ofmen seyde, Geschoorsteent, ofte, geroockt. D. met schoorsteenen ofte roockgaten gemaeckt. And. aengehecht, gelijck de keuckens veel aen’t gebouw worden aengehecht: doch dit en kan geen plaetse hebben, sonder verwisselinge van eene letter in’t Hebr. woort.
margenoot35
Verst. de voorgemelde vier keuckens, die in de hoecken des voorhofs waren. Hebr. hoeckige, ofte, gehoeckte.
margenoot36
Keuckens, hoeckhofkens.
margenoot37
Het Hebr. woort beteeckent elders eene rijge, ofte, een verheven gebouw, dat langs henen omgaet als in eene rijge, sommige verstaen’t niet van eenen muer, maer van een verheven afdack, tot beschuttinge van’t koken.
margenoot38
Ofte, ’twas gemaeckt [met] etc.
margenoot39
Ofte, koock-plaetsen.
margenoot40
And. onder de portalen, ofte voorhofkens: verstaende, datmen onder, als in kelders, koockte, ende boven at.
margenoot41
Hebr. het huys, ofte, de plaetse der kokenden, der gener die koken.
margenoot42
D. het vleesch der slachtofferen, als vers 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken