Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Belsazar in sijne godtloose maeltijt den Godt Israels bespottende, ende misbruyckende de vaten sijnes Tempels. vers 1, etc. wort wel dapper verschrickt door een geschrifte aen den wandt, ’t welck sijne Wijse noch lesen, noch verstaen en konden, 5, etc. Daniel wort, door raedt der oude Coninginne, geroepen, 10, etc. hy veracht des Conincks geschencken, ende geeft hem een goede lesse, 17, 18, etc. Daer na leest Daniel het geschrifte, ende wijst aen, dat het des Conincks onderganck beduydde, 24, etc. die oock des selven nachts daer op gevolgt is, 30.

1

DE Koninck Ga naar margenoot1 Belsazar, Ga naar margenoot2 maeckte Ga naar margenoot3 een groote maeltijt sijnen Ga naar margenoot4 duysent Geweldigen: ende hy dronck wijn Ga naar margenoot5 voor die duysent.

2

Als Belsazar Ga naar margenoot6 den wijn geproeft hadde, seyde hy, Ga naar margenoot7 datmen de gouden ende silveren vaten voort-brengen soude, die Ga naar margenoot8 sijn Vader Nebucadnezar uyt den Tempel die te Ierusalem geweest was, wech gevoert hadde: op dat de Koninck, ende sijne Geweldige, sijne Ga naar margenoot9 wijven, ende sijne by-wijven Ga naar margenoot10 uyt de selve droncken.

3

Doe brachtmen voort Ga naar margenoot11 de gouden vaten, Ga naar margenoot12 diemen uyt den Tempel des huyses Godes, die te Ierusalem geweest was, Ga naar margenoot13 wech gevoert hadde: ende de Koninck, ende sijne Geweldige, sijne wijven, ende sijne by-wijven, droncken daer uyt.

4

Ga naar margenoot14 Sy droncken den wijn, ende presen Ga naar margenoot15 de gouden, ende de silveren, de coperen, de yseren, de houten, ende de steenen Goden.

5

Ter selver ure quamen daer Ga naar margenoot16 vingeren van eenes menschen hant Ga naar margenoot17 voort, die schreven tegen over Ga naar margenoot18 den candelaer, Ga naar margenoot19 op den calck van den wandt des Konincklicken paleys, ende Ga naar margenoot20 de Koninck sach het deel der hant die daer schreef.

6

Doe veranderde sich Ga naar margenoot21 de glans des Konincks, ende sijne gedachten verschrickten hem: ende de banden sijner lendenen Ga naar margenoot22 wierden los, ende sijne knyen stieten Ga naar margenoot23 tegen malcanderen aen.

7

[So dat] de Koninck Ga naar margenoot24 met crachte riep: datmen Ga naar margenoot25 de sterre-kijckers, de Chaldeen, ende de waerseggers inbrengen soude: [ende] de Koninck Ga naar margenoot26 antwoordde ende seyde, tot de Wijse van Babel, dat alle man die dese schrift lesen, ende der selver uytlegginge my te kennen sal geven, die sal Ga naar margenoot27 met purper gecleedt worden, met een gouden Ga naar margenoot28 keten om sijnen hals, ende Ga naar margenoot29 hy sal de derde heerscher Ga naar margenoot30 in dit Koninckrijcke zijn.

8

Doe quamen alle de Wijse des Konincks in: maer Ga naar margenoot31 sy en konden dese schrift niet lesen, nochte den Koninck der selver uytlegginge bekent maken.

9

Doe verschrickte de Koninck Belsazar seer, ende Ga naar margenoot32 sijn glans wiert aen hem verandert, ende Ga naar margenoot33 sijne Geweldige wierden verbaest.

10

Ga naar margenoot34 Om dese woorden des Konincks, ende sijner Geweldigen, ginck Ga naar margenoot35 de Koninginne in het huys der maeltijt: De Koninginne sprack, ende seyde: Ga naar margenoot36 ô Koninck, leeft in eeuwicheyt, en laet u uwe gedachten niet verschricken, noch uwen glans niet verandert worden:

11

Daer is een man in u Koninckrijcke, in wien de geest der heyliger Goden is, want Ga naar margenoota in de dagen Ga naar margenoot37 uwes Vaders is by hem gevonden Ga naar margenoot38 licht, ende verstant, ende wijsheyt, Ga naar margenoot39 gelijck de wijsheyt der Goden is: daerom Ga naar margenoot40 stelde hem de Koninck Nebucadnezar uw’ Vader, tot Ga naar margenoot41 een Overste der tooveraers, der sterre-kijckers, der Chaldeen, [ende] der waerseggers; Ga naar margenoot42 uw’ Vader, ô Koninck:

12

Om dat een voortreffelicke geest, ende wetenschap, ende verstant eenes die droomen uytlegt, ende der aenwijsinge van raetselen, ende eenes Ga naar margenoot43 die knoopen ontbindt, gevonden wiert, in hem, in Daniel, dien de Koninck den name Belsazar Ga naar margenoot44 gaf: laet nu Daniel geroepen worden, die sal de uytlegginge te kennen geven.

13

Doe wiert Daniel voor den Koninck ingebracht: De Koninck Ga naar margenoot45 antwoordde ende seyde tot Daniel, Ga naar margenoot46 Zijt ghy die Daniel, een uyt de gevanckelick wech-gevoerde van Iuda, die de Koninck, Ga naar margenoot47 mijn Vader, uyt Iuda gebracht heeft?

14

Ga naar margenoot48 Ick hebbe doch van u gehoort, dat de geest der Goden in u is, ende datter licht, ende verstant, ende voortreffelicke wijsheyt in u gevonden wort:

15

Nu so zijn voor my ingebracht de wijse, [ende] de sterrekijckers, om dese schrift te lesen, ende der selver uytlegginge my

[Folio 100v]
[fol. 100v]

bekent te maken: maer Ga naar margenoot49 sy en kunnen de uytlegginge Ga naar margenoot50 deser woorden niet te kennen geven:

16

Doch van u hebbe ick gehoort, dat ghy uytlegginge cont Ga naar margenoot51 geven, ende knoopen ontbinden: nu, indien ghy dese schrift sult kunnen lesen, ende hare uytlegginge my bekent maken, Ga naar margenoot52 ghy sult met purper becleedt worden, met een gouden keten om uwen hals, ende ghy sult de derde heerscher in dit Koninckrijcke zijn.

17

Doe antwoordde Daniel, ende seyde voor den Koninck, Ga naar margenoot53 Hebt uwe gaven voor u selven, ende uwe vereeringen geeft aen eenen anderen: ick sal nochtans de schrift den Koninck lesen, ende de uytlegginge sal ick hem bekent maken.

18

Ga naar margenoot54 Wat u aengaet, ô Koninck, de Alderhoochste Godt heeft Ga naar margenoot55 uwen Vader Nebucadnezar het Koninckrijcke, ende Ga naar margenoot56 grootheyt, ende Ga naar margenoot57 eere, ende heerlickheyt gegeven:

19

Ende van wegen de grootheyt die hy hem gegeven hadde, beefden ende zitterden alle volckeren, natien, ende tongen Ga naar margenoot58 voor hem: dien hy wilde, doodde hy, ende dien hy wilde, behielt hy in’t leven, ende dien hy wilde, verhoochde hy, ende dien hy wilde, vernederde hy.

20

Maer Ga naar margenoot59 doe sich zijn herte verhief, ende sijn geest verstijft wiert ter hoovaerdye: Ga naar margenoot60 wiert hy van den throon sijnes Koninckrijcks afgestooten, ende men nam de eere van hem wech.

21

Ga naar margenootb Ende Ga naar margenoot61 hy wiert van de kinderen der menschen verstooten, ende Ga naar margenoot62 sijn herte wiert den beesten gelijck gemaeckt, ende Ga naar margenoot63 sijne wooninge was by de wout-ezelen, Ga naar margenoot64 men gaf hem gras te smaken gelijck de ossen, ende sijn lichaem wiert van den dauw des hemels nat gemaeckt, tot dat hy bekende, dat Godt de Alderhoochste, heerscher is over de Koninckrijcken der menschen, ende over de selve stelt wien hy wil.

22

Ende ghy Belsazar sijn Ga naar margenoot65 sone, en hebt u herte niet vernedert, Ga naar margenoot66 alhoewel ghy dit alles wel geweten hebt.

23

Maer ghy hebt u verheven tegen den Heere des hemels, ende men heeft de vaten Ga naar margenoot67 sijnes huys voor u gebracht, ende ghy, ende uwe Geweldige, uwe wijven, ende uwe bywijven, hebben wijn uyt de selve gedroncken, ende de Goden van silver, ende gout, coper, yser, hout, ende steen, Ga naar margenoot68 die niet en sien noch hooren, Ga naar margenoot69 noch weten, hebt ghy gepresen: maer dien Godt, Ga naar margenoot70 in wiens hant Ga naar margenoot71 uwen adem is, ende by wien Ga naar margenoot72 alle uwe paden zijn, en hebt ghy niet verheerlickt:

24

Ga naar margenoot73 Doe is dat deel der hant Ga naar margenoot74 van hem gesonden, ende dese schrift geteeckent geworden.

25

Dit nu is de schrift, die daer geteeckent is, Ga naar margenoot75 MENE MENE, TEKEL, UPHARSIN.

26

Dit is de uytlegginge deser woorden, MENE, Godt heeft u Coninckrijcke getelt, ende Ga naar margenoot76 hy heeftet voleyndet.

27

Ga naar margenoot77 TEKEL, Ghy zijt in weegschalen gewogen, ende Ga naar margenoot78 ghy zijt te licht gevonden.

28

Ga naar margenoot79 PERES, U Koninckrijcke is verdeylt, ende ’t is den Meden ende den Persen gegeven.

29

Doe beval Belsazar, Ga naar margenoot80 ende sy becleedden Daniel met purper, met een gouden keten om sijnen hals, ende sy riepen over luyt Ga naar margenoot81 van hem, Ga naar margenoot82 dat hy de derde heerscher in dat Koninckrijcke was.

30

Ga naar margenoot83 In die selve nacht wiert Belsazar der Chaldeen Koninck Ga naar margenoot84 gedoodt.

margenoot1
T.w. Nebucadnezars des Grooten neve, Evilmerodachs sone. Van dien tijt af te rekenen, dat de Ioden in de Babylonische gevanckenisse gebracht zijn, tot het eynde van de Babylonische Monarchye, hebben dese drye Coningen te Babel geregeert, Nebucadnezar de Groote, Evilmerodach sijn sone, ende Belsazar, de sone van Evilmerodach. Siet ende vergel. hier mede 2.Reg. 25.27. Ier. 27. versen 5, 6, 7. Doch andere stellen nae dese Belsazar eenen Nabonidus, die van Daniel soude genoemt zijn Darius Medus, ond. cap. 6.1. ende het Coninckrijcke ontfangen hebben, door die vrywillige kiesinge der Babyloniers, etc. waer van de verstandige Leser kan oordeelen, ende letten op Ier. 27.7. etc. item ond. vers 28. ende cap. 6.1, 29. ende 8.3, 20. ende 9.1. ende 10.1. ende 11.1, 2.
margenoot2
Sommige houden’t daer voor, dat dese maeltijt gehouden zy geduerende de belegeringe der stadt Babel, door de Persen, om te betoonen, dat hy den vyant, die doe voor Babel lach, weynich, ofte niet achtede.
margenoot3
Chald. maeckte veel, of groote spijse, ofte broot, als Eccles. 10.19.
margenoot4
D. allen den Vorsten, Princen, Grooten, Treffelicken, ende voornaemsten Heeren, ende officieren sijnes Rijcks, die vele in getale waren.
margenoot5
D. inde tegenwoordicheyt der selver. Vergel. Esth. 1.3.
margenoot6
D. doe hy vrolick geworden was van den wijn. Chald. In de proeve, of smaeck des wijns.
margenoot7
Dit bestraft Daniel onder vers 23. ’Tschijnt wel, dat Nebucadnezar die geroofde vaten hadde doen opsluyten in sijne schat-kameren, sonder de selve te besigen. Men leest oock nergens, dat Evilmerodach de selve gebruyckt hebbe: maer Belsazar doet dit, als Godt braverende.
margenoot8
D. sijn Groot-Vader, ende soo in’t volgende. De Oostersche volckeren noemen alle de voor-ouders, Vaders: Gelijck sy oock sonen noemen de neven ofte nakomelingen.
margenoot9
Ofte, bed-genooten. eenige meenen dat het Chaldeeus woort beteeckent Conincklicke, of Vorstelicke vrouwen.
margenoot10
Chald. in de selve droncken. T.w. den wijn die in de selve geschoncken was. also vers 3.
margenoot11
Het kan wel zijn, datter oock silveren vaten gebracht zijn, maer dat de Prophete hier alleen de schoonste ende kostelickste noemt.
margenoot12
Aldus braveert desen Koninck, ende is moedich op den kerck-roof sijnes Vaders.
margenoot13
Siet de historie 2.Reg. capp. 24. ende 25.
margenoot14
Hier wort aengewesen, dat de overdaet in wijn, dese Afgoden-dienaers heeft verweckt den waren Godt te vergeten, ja te lasteren, ende hare valsche Goden te loven ende te prijsen voor den roof uyt het huys Godes, dien sy misbruyckten.
margenoot15
Noyt en zijn eenige afgoden-dienaers onder de heydenen so verblint geweest, dat sy gemeynt hebben, dat het wesen Godes uyt gout, silver, etc. was bestaende, maer sy hebben inde gedaente der beelden, hare Goden ge-eert ende aengebeden.
margenoot16
Niet eene geheele handt, maer vingeren, of wat meer van de hant, vers 24. het waren de vingeren Godes, die genoemt worden vingeren van eenes menschen hant, om dat sy in de oogen des Conincks waren, als vingeren van een mensche, die genoechsaem waren, om den Coninck, ende alle die de selve sagen, verschrickt ende verbaest te maken.
margenoot17
T.w. uyt den muer, of uyt den hemel miraculeuselick.
margenoot18
Die vermoedelick gehangen heeft in het midden der sale, of eet-kamer, daer dese groote maeltijt gehouden wiert, welck te gelooven is, dat geduert soude hebben tot diepe inden nacht, haddese God niet verstoort.
margenoot19
D. op den gewitten, gekalckten, of geplaesterden wandt.
margenoot20
Dit dient tot bevestinge van dit mirakel. hadde alleen yemant van de aenwesende persoonen dit gesien, die het den Koninck hadde te kennen gegeven, so mocht hy aen de sekerheyt deses mirakel getwijffelt hebben, denckende dat yemant heymelick, ofte met konste, dit aen den wandt geschreven hadde: maer doe hy selfs de vingeren sach gaen, so en hadde hy geen reden om te twijffelen: maer hy wiert in sijne eygene conscientie overtuycht, dat het een teecken uyt den hemel was, Godt hem verschrickende, dien hy te vooren gehoont hadde, vers 2.
margenoot21
Chald. de glantsen. ’twelckmen kan verstaen van sijnen heelen glants. Vergel. cap. 4.36. alsoo oock hier onder vers 9. ende 10. De sin is, Dat al de vreucht subytelick in droeffenisse veranderde. De Koninck en wist noch niet wat dat dit schrift beduydde, goet oft quaet? Maer sijne eygene conscientie heeft hem betuycht, dat het de dreygende hant des Heeren was, van wegen sijn godtloos leven, handel ende wandel.
margenoot22
D. sijn kracht besweeck. Of, wierden los gemaeckt, of, wierden gelost. D. als andere, men moeste hem ontgorden, gelijckmen die doet, die beswijmen, of in flaeuwte, ende onmacht vallen.
margenoot23
Chald. desen aen dien, D. d’een aen d’ander. T.w. uyt schrick en vreese.
margenoot24
Of, met machte, D. overluyt, dat het alle man bescheydelick hoorde. ten betaemde wel de weerdicheyt des Conincklicken persoons niet, aen de tafel luyde te roepen: maer hier mede wort aengewesen de bangicheyt ende schrick die den Coninck omvangen hadde.
margenoot25
Verstaet onder dese drye soorten, oock die alle, die genoemt staen cap. 1.20. ende cap. 2. versen 2, 27. Siet aldaer. Daniel was in vergetenheyt gestelt, onaengesien hy eenige jaren hier te vooren, deses Conincks groot-Vader sijnen droom hadde uytgeleyt. cap. 2.
margenoot26
D. ving aen te spreken. als elders meer.
margenoot27
Dit is so veel te seggen, als dat de Coninck dien, die dit schrift konde lesen ende uytleggen, soude rekenen ofte stellen onder het getal sijner Vorsten, ende der Grooten sijnes Rijcx: want eertijts droegen de Vorsten, ende de statelickste aen de hoven der Coningen soodanige kleederen, sy, ende geen andre persoonen.
margenoot28
Anders, goudene hals-banden, of, goudene ketens, want de Chaldeeusche text wort verscheydentlick gelesen.
margenoot29
And. hy sal over het derde deel des Coninckrijcks heerschen. alsoo ond. cap. 6.2. ende in dit cap. versen 16, ende 29.
margenoot30
T.w. in het Coninckrijcke van Babel.
margenoot31
Godt heeft hare oogen ende verstant verblint, want het was in ’t Chaldeeus, dat is, in hare moederlicke tale geschreven, als blijckt vers 25. etc. Vergel. hier mede Ies. 29. vers 10. ende 2.Corint. 3.14. Al hadden sy dit schrift kunnen lesen, ja al hadden sy het duysentmael gelesen ende her-lesen, so en souden sy den sin daer van niet verstaen hebben.
margenoot32
Siet boven vers 6.
margenoot33
Om dat dese mede schult hadden aen verscheydene sonden des Conincks, daerom moesten sy oock de straffe mede dragen. oock heeft Godt de Heere gewilt, dat haer dit mede aen ’t herte soude treffen, op dat door de selve, dit mirakel in alle Coninckrijcken ende landen soude verkondicht worden.
margenoot34
Dat is, doe sy gehoort hadde de woorden des Conincks, ende der Vorsten, ende ’tgene dat daer geschiet was.
margenoot35
Niet des Conincks Belsazars huysvrouwe (want versen 2, ende 3. staet, dat sijne wijven mede op de maeltijt gecomen waren,) daerom moetmen dit verstaen van de naegelatene weduwe des Conincx Nebucadnezars, de groot-moeder van Belsazar, ofte sijne moeder.
margenoot36
And. de Coninck leve in eeuwicheyt. Chald. in eeuwicheden. Van dese maniere van groeten siet boven cap. 2.4. ende cap. 3.9.
margenoota
Dan. 2.47, 48.
margenoot37
D. uwes groot-Vaders. Siet boven vers 2.
margenoot38
Of verlichtinge. D. wijsheyt, kennisse, wetenschap om verborgene dingen te openbaren.
margenoot39
D. meer dan menschelicke wijsheyt, sodanige namelick, die met der Goden wijsheyt te vergelijcken zy.
margenoot40
Siet boven cap. 2.48.
margenoot41
Siet boven cap. 4.9.
margenoot42
Dit diende tot vermeerderinge van Daniels authoriteyt, want Nebucadnezar is geacht geweest te zijn een wijs ende seer verstandich man.
margenoot43
D. die ingewickelde ende verwerrede dingen ontknoopt, of, die sware ende moeyelicke questien, die met banden der donckerheyt als vaste toegeknoopt zijn, kan beantwoorden ende uytleggen. Siet cap. 4.9. sommige setten het begin van dit vers aldus over: Om dat een voor-treffelicke geest, met wetenschap ende verstant, die (T.w. geest) droomen ende aenwijsinge (ofte voorstellinge) van raetselen uytleyt, etc.
margenoot44
Chald. stelde.
margenoot45
D. hief aen te spreken, ende alsoo elders meer.
margenoot46
Dit vraecht de Coninck met verwonderinge. Hy en kent Daniel niet, die nochtans van sijn Groot-vader gestelt was tot een heerscher over de gantsche provintie van Babel, Dan. 2.48. Maer daer na schijnt van Belsazar, te rugge gestelt, ende vergeten te zijn, so dat desen Coninck hem niet en kent. Het kan wel wesen, dat eenige staet-suchtige hem uyt alle bedieningen te stooten gearbeydt hebben, ende dat hy niet veel tegenweers gedaen en heeft, om daer in te blijven, wetende hoe besmettelick, dat der Coningen hoven zijn.
margenoot47
D. mijn grootvader Nebucadnezar.
margenoot48
Hy hadde wel wat van Daniel hooren spreken, maer tot noch toe en hadde hy’t niet geacht, maer nu inder noot wort Daniel gesocht, om raet ende troost te geven.
margenoot49
T.w. de wijse ende sterrekijckers: Oock en kondet de Coninck, noch sijne Vorsten niet lesen, siet wijders bov. op vers 8. maer Daniel heeft het gelesen door het ingeven Godes, die gewilt heeft, dat Daniel, dienmen als vergeten hadde, nu hier door wederom in kennisse soude komen.
margenoot50
Chald. van dat woort, alsoo ond. vers 26.
margenoot51
Chald. uytleggen.
margenoot52
De Coninck belooft groote dingen, weynich wetende hoe naeby sijnen onderganck was, ende tot hem mochte gesproken worden, als tot dien dwaes, desen nacht sal uwe ziele van u genomen worden. Luc. 12.20.
margenoot53
Aldus spreeckt Daniel, op dat hy niet en schijne uyt staet of gelt-gierigheyt te propheteren: hoocheden, rijckdommen, ende andere verganckelicke dingen, waernae de wereltsche menschen gemeenlick soo seer dorsten, en konden desen heyligen man niet seer vermaken. siet een gelijck exempel in Elisa, 2.Reg. 5.16.
margenoot54
Eer Daniel het schrift leest ende uytleyt, so geeft hy den Coninck te kennen, waerom dat Godt hem dit teecken van de schrijvende vingeren vertoont hadde, namelick, om hem sijner ondanckbaerheyt, ende sijner godtlasterlicke kerck-rooverije indachtich te maken.
margenoot55
D. Groot-Vader, want Evilmerodach was Belsazars Vader.
margenoot56
Of, soomen nu spreeckt, magnificentie.
margenoot57
Of, heerlickheyt, ende cierlickheyt.
margenoot58
Chald. van voor hem.
margenoot59
Of, doe sijn herte verheven wiert.
margenoot60
Siet Iob cap. 12. op vers 18. Daniel repeteert hier die gedenckweerdige historie, om den Coninck indachtich te maken sijner traecheyt ende vergeetsaemheyt in het gedencken dies grooten wonderwercks, ’t welcke de Heere aen Nebucadnezar sijnen Grootvader bewesen hadde.
margenootb
Dan. 4.25.
margenoot61
Siet Dan. 4.25.
margenoot62
And. hy stelde sijn herte met de beesten. D. hy is een tijt lanck sonder kennisse ende sonder verstant geweest: verstaende dat hy, T.w. de Heere, des Conincks herte den beesten heeft gelijckmatich gemaeckt.
margenoot63
Hy die te voren sijn hof gehouden hadde in de beroemste stadt, ende in ’t schoonste palleys der werelt, moet nu met de beesten verkeeren.
margenoot64
De sin is, dat hy gras att.
margenoot65
D. Neve. het schijnt dat Evilmerodach des Belsazars vader, een vroomer Heere geweest zy, ende dat hy het wonderwerck aen Nebucadnezar geschiet, wel ter herten hebbe genomen. Vergel. 2.Reg. 25.27, 28.
margenoot66
Ende derhalven ’tgene hem wedervaren is, wel haddet behooren ter herte te nemen.
margenoot67
D. sijnes Tempels.
margenoot68
Vergel. Psal. 115.5. etc. ende Psal. 135. vers 15, etc.
margenoot69
Of, noch verstaen.
margenoot70
D. die u het leven heeft gegeven, ende soo lange laet behouden alst hem belieft.
margenoot71
Of, uwe ziele, dat is, u leven.
margenoot72
D. al u voornemen, alle uwe wercken ende daden, sonder wien ghy niet en kont uytrichten.
margenoot73
T.w. doe nu uwe hoovaerdye tegens Godt op het hoochste gekomen was, ende uwe trots-heyt tegen de menschen onverdragelick geworden was, ende ghy nu de mate uwer sonden tot boven toe haddet vervult.
margenoot74
Chald. van voor hem, T.w. van Godt, ten is geen gespoock, noch gespens, maer de hant Godes.
margenoot75
D. hy heeft getelt, hy heeft getelt: Hy heeft opgewegen, ende sy verdeylent. And. hy is getelt, hy is getelt: hy is opgewegen, ende sy verdeylen. T.w. hem, D. hy wort verdeylt, of, hy is verdeylt, And. Telt, telt, weecht op, ende sy verdeylen. Het woort Mene staeter tweemael, tot meerdere vasticheyt ende versekeringe van de dreygementen Godes.
margenoot76
T.w. also, dat nu de dagen uwes Coninckrijcks voor seker een eynde nemen: Ende nu is de dach verschenen in welcken ghy rekenschap van u doen ende laten sult moeten geven. And. ende hy heeftet evergegeven, T.w. u Coninckrijcke, aen de Persen ende Meden.
margenoot77
Tekel, en is maer te seggen, hy heeft opgewegen, d’ander woorden voechter de Prophete by, tot breeder verklaringe des woorts tekel. De sin is, Gelijck de gelt-handelaers hare schalen ende gewichten hebben, om te proeven of het gelt sijn behoorlick gewichte heeft: Alsoo heeft oock Godt u gewegen in sijne goddelicke weech-schale, ende ghy zijt te lichte bevonden. Aengaende dese gelijckenisse, siet Psal. 62.10.
margenoot78
D. ghy zijt bevonden te zijn als een penninck die te lichte is, ende derhalven niet ontfanckbaer. And. ghy zijt gebreckelick gevonden, T.w. in u volle gewichte, D. ghy en hebt u niet gedragen nae vereysch uwes Conincklijcken ampts ende weerdicheyts.
margenoot79
Aen de wandt stont Upharsin. Dat is, ende sy verdeylent: Sy: Te weten, de Meden ende Persen, als dienaren Godes in dese verdeylinge: Maer hier stelt de Prophete Peres, dat is, hy verdeylt. Hy: T.w. Godt. Ende de sin is, Het Conickrijcke is van u genomen, ende aen anderen gegeven, Te weten, den Meden ende den Persen.
margenoot80
De Coninck heeft aldus willen betoonen, ende doen blijcken, niet alleen dat hy sijn belofte woude houden, vers 16. Maer oock betoonen, dat hy onverschrocken was.
margenoot81
Of, over, voor hem.
margenoot82
Het is vermoedelick, dat wel Daniel ongeern desen swaren last op sich genomen hebbe, nochtans heeft hy ’t gedaen, om door dat middel zijne elendige lantslieden te mogen behulpelick zijn, in de aenstaende veranderinge der Monarchye.
margenoot83
Vergel. Psal. 37.9, 10, 35. etc. Iesa. 21.9. ende 47.11. Ier. 25.12. etc. ende 51.39.
margenoot84
T.w. van Gobrya ende Gadata, of vande soldaten Cyri, van dese twee Heeren daer toe aengevoert zijnde, doe Babel wiert ingenomen. Vergel. Ies. 21.5. Ierem. 51.39. doch andere meynen dat hy gedoodet zy door een heymelicke verbintenisse van sijne Grooten, welcker een, alhier Darius genaemt, Coninck gemaeckt zy, ende dat by desselven tijt Babylon van Cyro is ingenomen geweest. Siet boven op vers 1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken