Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Godts liefde ende vriendelickheyt tegen Israel van Egypten af, (waer onder eene prophetye van Christo verborgen is) met eene tegenstellinge van hare ongehoorsaemheyt, afgoderye, ondanckbaerheyt ende hartneckicheyt, versen 1, 2, 3, 4, 7. Daerom sy nae Assyrien gevoert ende getyranniseert sullen worden, 5, 6. belofte van genadige matiging der straffe, ende Israels bekeeringe tot Christum, door de predicatie des Euangeliums, 8, etc.

1

ALs Israël Ga naar margenoot1 een kint was, doe hebb’ ick hem lief gehadt: ende Ga naar margenoota ick Ga naar margenoot2 hebbe mijnen Ga naar margenoot3 Sone uyt Egypten geroepen.

2

[Maer Ga naar margenoot4 gelijck] sy haerlieden riepen, alsoo gingen sy van Ga naar margenoot5 haer aengesichte wech; sy offerden den Baals, ende roockten den gesnedenen beelden.

3

Ick nochtans, Ga naar margenoot6 leerde Ephraim gaen; Ga naar margenoot7 hy namse op sijne armen, maer sy en bekenden niet, dat ickse Ga naar margenoot8 genas.

4

Ick trockse met Ga naar margenoot9 menschen-zeelen, met touwen der liefde, ende was hen, als de gene die het Ga naar margenoot10 jock [van] op hare kinnebackens oplichten: ende ick reyckte Ga naar margenoot11 hem voeder toe.

5

Ga naar margenoot12 Hy sal in Ga naar margenoot13 Egyptenlant niet wederkeeren, maer Assur, die sal sijn Conick zijn: om dat sy haer weygeren te begeeren.

6

Ende het Ga naar margenoot14 sweert sal in Ga naar margenoot15 sijne steden blijven, ende sijne Ga naar margenoot16 grendelen verteeren, ende op-eten: van wegen hare Ga naar margenoot17 beraetslagingen.

7

Want mijn volck blijft hangen aen de afkeeringe Ga naar margenoot18 van my: Ga naar margenoot19 sy roepen Ga naar margenoot20 het wel tot den Alderhoochsten, [maer] Ga naar margenoot21 niet een en verhoocht Ga naar margenoot22 [hem].

8

Ga naar margenoot23 Hoe soud’ ick u overgeven, ô Ephraim? u overleveren, ô Israël? hoe soud’ ick u maken als Ga naar margenootb Ga naar margenoot24 Adama? u stellen als Zeboim? mijn Ga naar margenoot25 herte is in my omgekeert, Ga naar margenoot26 al mijn berouw’ is t’samen ontsteken.

9

Ick en sal de hitticheyt mijns toorns

[Folio 112r]
[fol. 112r]

niet uytvoeren; Ick en sal niet Ga naar margenoot27 wederkeeren om Ephraim te verderven: want ick ben Ga naar margenoot28 Godt, ende geen mensche, de Ga naar margenoot29 Heylige in’t midden van u; ende ick en sal Ga naar margenoot30 in de stadt niet komen.

10

Sy sullen den Ga naar margenoot31 HEERE achterna wandelen, hy sal Ga naar margenoot32 brullen als een leeuw: wanneer hy brullen sal, dan sullen de Ga naar margenoot33 kinderen Ga naar margenoot34 van der zee af al bevende aenkomen.

11

Sy sullen bevende aen-komen als een Ga naar margenoot35 vogelken uyt Ga naar margenoot36 Egypten, ende als eene Ga naar margenoot37 duyve uyt den lande van Assur: ende ick salse doen Ga naar margenoot38 woonen in hare huysen, spreeckt de HEERE.

margenoot1
Siet van ’t Hebr. woort Ierem. 1. op vers 6. de sin is, als ick Israel eerst tot mijn volck aen nam, ende met hen mijn verbont maekte, verg. Ier. 2.2. ende siet d’aent. aldaer.
margenoota
Matth. 2.15.
margenoot2
Ende voerde hem door mijne Godtlicke kracht uyt de slavernye van Egypten, door de woestijne, nae ’t beloofde lant.
margenoot3
N. Israel, dien Godt dickwijls, maer bysonderlick Exo. 4.22. door Mose, in d’aensprake aen Pharao, sijnen sone, ja sijnen eerst-geborenen sone noemt, welcke plaetse hier mede dient vergeleken. Maer dat onder dese woorden wijders eene prophetie verborgen is van den eenich-geborenen Sone des Vaders onsen Heere Iesu Christo, die het hooft is van sijn geestlick Israel, ofte, kercke, blijckt Matth. 2.15. And. om dat Israël een kint was, dat ick lief hadde, so heb ick mijnen sone uyt Egypten geroepen. ofte, hoewel Israël een kint is, nochtans heb ick hem lief: daerom heb ick, etc. verstaende het eerste lidt van Israels domme onverstandicheyt, ende het tweede van Christo alleen, dien de vader uyt Egypten geroepen hebbe, om in Iudea het werck onser verlossinge te verrichten. Andere aldus: Om dat hy is een kint Israëls, ende ick hem lief hebbe, daerom heb ick mijnen Sone uyt Egypten geroepen. Verstaende beyde leden deses vers van Christo.
margenoot4
Dit is hier ingevoecht tot vervullinge van den sin, passende op het volgende woordeken, alsoo. siet Psal. 48. op vers 6. De sin is, hoe Moses ende andere vroome dienstknechten Godts de Israeliten meer riepen, om by haren goeden Godt te blijven, ende hem aen te hangen, hoe sy meer daer tegen, onder de oogen der vroome Propheten, afweken, tot alle afgoderye, keerende Godt ende sijnen Propheten den rugge ende het doove oor toe, alsmen seyt. Vergel. ond. vers 7. ende bov. 4.7.
margenoot5
Van het aengesichte der Propheten, die haer tot Godt riepen.
margenoot6
D. ick leerdese de voeten setten, gelijck een moeder haer kint doet.
margenoot7
Dit zijn de woorden des Propheten, die hy tusschen Godts woorden invoecht, uyt verwonderinge van Godts vriendelickheyt ende goedertierenheyt, als of hy seyde: immers ist waer, dat hyse, als een vader, ofte moeder een kint (siet vers 1.) insonderheyt als het moede is van gaen, op d’armen gedragen heeft. Siet Exod. 19.4. Deut. 1.31. ende 32.11, 12. Ies. 63.9. ende van Mose, Num. 11.12. And. ick namse, ofte, nemende haer lieden by hare (Hebr. sijne) armen: om datter in’t volgende diergelijcke verwisselinge van het veelvoudich eende eenvoudich getal van Ephraim gebruyckt wort.
margenoot8
D. in alle hare nooden ende swaricheden seer lieflick ende gemeensaemlick bystont ende verloste. siet Psal. 30. op vers 3. ende vergel. bov. 7.1. ende Exod. 15.26.
margenoot9
D. menschelicke, daermen menschen mede treckt, lijdelijcke, lieflicke ende sachte zeelen, om haer niet te quetsen ofte verzeerigen. Vergel. de maniere van spreken met 2.Sam. 7.14. Ies. 8.1. dese woorden drucken de lieflickheyt, vriendelickheyt ende lankmoedicheyt Godts in het leyden van sijn volck seer levendich uyt.
margenoot10
D. de halster ofte muylbant, die op de backens der beesten blijft, soo lange sy arbeyden, ende diemen oplicht ofte afneemt als sy ruste ende voeder sullen nemen. Alsoo (wil Godt seggen) heb ick met Israel gehandelt, gevende hem verlichtinge, ruste, ende haer voeder, als volcht.
margenoot11
Ephraim. Hebr. ick dede spijse, ofte, eten tot hem neygen. D. als wy seggen, ick reyckte ’t hem toe. niet tegenstaende sulcks alles, zijn sy soo ongehoorsaem geweest, als in’t voorgaende ende volgende verhaelt is: daerom etc. als volgt.
margenoot12
Ephraim.
margenoot13
Of sy wel souden mogen wenschen liever in Egypten weder te keeren, gelijck sy haer derwaerts sullen begeven om hulpe ende toevlucht tegen den Assyrier toe soecken, so en sal ’t hen doch alsoo niet gelucken, maer de tien stammen sullen in’t gemeyn van den Assyrier uyt haer lant worden wechgevoert, ende veel swaerder geplaegt, als te vooren in Egypten. siet bov. 8.13. ende 9.6. ende d’aenteeck. aldaer. ende vergel. bov. 10. op vers 9.
margenoot14
D. krijch, ende alle gevolgen van dien. Siet Levit. 26. op vers 7. ende Psal. 22. op vers 21.
margenoot15
Ephraims.
margenoot16
And. litmaten, T.w. sijns lants leden ende deelen, als een wilt dier, verteeren ende verslinden: ofte, sijne rancken (als Ezech. 17.6.) D. de dorpen, gelegen buyten de steden, zijnde ten opsien van de steden, gelijck tacken van de boomen.
margenoot17
Siet bov. 10. op vers 6.
margenoot18
Hebr. aen mijne afkeeringe. D. aen de afkeeringe, ofte, afwijckinge, daermede sy van my steets afwijcken, ofte, die sy tegen my betoonen. And. hangen, (T.w. in onsekerheyt ende twijfelradicheyt) om [hare] afkeeringe van my. D. sy weten niet waer henen haer te keeren, nu hier dan daer loopende om hulpe. beyds in eenen goeden sin.
margenoot19
De Propheten, vergel. bov. vers 2. ende cap. 7.16.
margenoot20
Mijn volck. And. sy roepen hem wel nae boven.
margenoot21
D. niemant. Siet van diergelijcken gebruyck des Hebr. woordekens Ezr. 4. op vers 3. And. t’samen en verhoocht het (volck) [hem] niet. verstaet in hare by een komsten en eeren sy Godt niet.
margenoot22
Den Alderhoochsten, dat hy hem soude eere geven, sich bekeerende, ende troost ende hulpe by hem soeckende, ofte hem voor sijne weldaden danckende. And. verhoocht, ofte, verheft [sich]. D. niemant heft sich eens op, geeft sich eens daernae, dat hy soude hooren ofte luysteren, gelijck opmerckende plegen te doen, toonende met uyterlicke gebeerden des lichaems de beweginge haers herten.
margenoot23
Als of Godt seyde: ghy hadt wel verdient, dat ick u gantsch ende t’eenemael soude uytroeyen, gelijck ick Sodom, Gomorra, etc. gedaen hebbe, Genes. 19.24. Deut. 29.23. maer mijne barmherticheyt ende trouwe, die ick u in den Messia (waer van in’t volgende) belooft hebbe, en laten’t niet toe.
margenootb
Genes. 19.24.
margenoot24
Verst. ende d’andere nabuerige steden.
margenoot25
Menschelicker wijse van Godt gesproken, om eenichsins uyt te drucken de grootheyt ende onbegrijpelickheyt sijner barmherticheyt. siet Thren. 1.20. Genes. 43.30. 1.Reg. 3.26.
margenoot26
Hebr. als of men seyde, mijne berouwingen, ofte, berouwenissen, ofte, troostelickheden, zijn t’samen ontbrant. And. mijn ingewant. Godt wort geseyt berouw te hebben, als hy de verdiende ende gedreychde straffen, ophoudt, versacht ofte wechneemt, ende kan voorts door berouw het medelijden, ende het ingewant, dat van medelijden beroert ende ontsteken is, verstaen worden. Siet Genes. 6. op vers 6, ende 43. op vers 30.
margenoot27
D. ick en sal nu niet wederom alsoo aen Ephraim doen, dat ick hem gantsch soude vernielen, gelijck ick eenmaels de voorseyde steden gedaen hebbe. Vergel. Ies. 12.6. ende 54.5. Ezech. 16.53. met d’aenteeck. aldaer.
margenoot28
Warachtich ende onveranderlick in mijne beloften. Num. 23.19. Malach, 3.6, etc.
margenoot29
Siet Psal. 71. op vers 22. ende dien volgens, sal ick my noch een volck onder u overich behouden, dat ick heylige, om my te dienen, etc. Vergel. Ezech. 16.60.
margenoot30
Als een vyant, die in eene stadt invalt, ende alles daer in vernielt: ofte, gelijck ick eertijts in de stadt Sodom quam, om die te vernielen, als vers 8. welck op de voorgaende woorden, Ick en sal niet wederkeeren, ofte, wederom komen, etc. seer wel past. Siet d’aenteeck. And. ick en sal in de stadt niet komen, D. in geene materiale plaetsen meer woonen, maer in uwe herten. Vergel. Ioh. 4.21.
margenoot31
Iesum Christum, den Messiam, haer Hooft, ende Coninck. Vergel. bov. 3.5.
margenoot32
Door de openbare, clare ende heldere predicatie des Euangeliums, waer door hy sijne uytvercoorene (gelijck een leeuw sijne jongen) by een sal roepen, als volgt. Vergel. Ies. 27.13. Amos 3.8. item, waer door hy niet alleen den sijnen sijn genaden-werck sal verkondigen, maer oock sijnen ende sijner kercken vyanden, sijne wrake, ende d’overwinninge, principalick aller geestelicker vyanden, die hy, als de rechte Leeuw van Iuda, sal overwinnen ende in triumphe voeren. Siet Genes. 49. op vers 9. Apoc. 5.5. Col. 2.15. ende vergel. wijders Ies. 31.4, 5. Ioël 3.16. Amos 1.2.
margenoot33
D. uytverkorene, die hem de Vader gegeven heeft. Ioan. 17.6. Hebr. 2.13.
margenoot34
Hebr. sullen zitteren, ofte, beven van de zee, (ofte, het Westen) af. D. zitterende aenkomen tot sijne ende sijner kercken gemeenschap. Vergel. Ies. 24.14. ende 49.12. bov. 3.5. ende siet d’aenteeck. alsoo in’t volgende vers aengaende de maniere van spreken, zitteren, ofte, beven, voor zitterende gaen, komen. etc. Vergel. 1.Sam. 13.7. ende 16.4.
margenoot35
Dat snellick vliegt nae sijn aes, ofte, nest, ofte, het strick ontvliedt.
margenoot36
D. in alle plaetsen, daer sy verstroyt zijn, sullense haer met yver begeven tot dien, die haer verlost uyt geestelick Egypten ende Assyrien, dat is, de slavernye des Duyvels ende der sonde. Vergel. Ies. 27.13. Zach. 10.10.
margenoot37
Siet Ies. 60.8.
margenoot38
D. (nae den stijl der Propheten) ick salse planten in mijne kercke, ende door Christum geven ruste ende vrede in hare conscienten, ende na dit leven, hare plaetse in de hemelsche woon-steden. Siet bov. cap. 2.13, 17. met d’aenteeck. ende ond. 12.10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken