Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

Klachte over Ephraim ende Iuda, vers 1, etc. door voorstellingen van Godts weldaden aen haren voor-vader Iacob, ende voorts aen haer allen bewesen, wordense vermaent tot bekeeringe, 4, etc. Item, 13, 14. hare onrechtveerdicheyt, ende bedroch in allen koophandel, trotz, onbeschaemtheyt, ende afgoderye, verwecken Godts swaren toorn, 8, 9, 12, 15. Hier tusschen wort eene belofte van genade in-gevoegt, 10, 11.

1

Ga naar margenoot1 DIe van Ephraim hebben Ga naar margenoot2 my omcingelt met leugen, ende het huys Israëls met bedroch: maer Ga naar margenoot3 Iuda heerschte noch Ga naar margenoot4 met Godt, ende was met de Ga naar margenoot5 Heyligen getrouw.

2

Ephraim weydt sich met Ga naar margenoot6 wint, ende jaecht den Ga naar margenoot7 Oostenwint na; den gantschen dach vermenichvuldigt hy Ga naar margenoot8 leugen ende Ga naar margenoot9 verwoestinge: ende sy maken verbont met Ga naar margenoot10 Assur, ende de Ga naar margenoot11 olye wort nae Egypten gevoert.

3

Oock heeft de HEERE eenen Ga naar margenoot12 twist met Iuda, Ga naar margenoot13 ende hy sal Ga naar margenoot14 besoeckinge doen over Iacob nae sijne wegen, nae sijne handelingen sal hy hem vergelden.

4

In Ga naar margenoot15 [moeders] buyck Ga naar margenoota hieldt Ga naar margenoot16 hy sijnen Ga naar margenoot17 broeder by de Ga naar margenoot18 verssen: ende in Ga naar margenoot19 sijne kracht Ga naar margenoot20 droech hy sich vorstelick Ga naar margenootb met Godt.

5

Ia hy droech sich vorstelick tegen den Ga naar margenoot21 Engel, ende Ga naar margenoot22 overmocht [hem]; Ga naar margenoot23 hy weende, ende smeeckte hem: [Te] Ga naar margenootc Beth-El vondt hy Ga naar margenoot24 hem, ende aldaer sprack hy met Ga naar margenoot25 ons:

6

Ga naar margenoot26 Namelick, de HEERE, de Godt der Ga naar margenoot27 heyrscharen: HEERE is sijn Ga naar margenoot28 gedenck-naem.

7

Ga naar margenoot29 Ghy dan bekeert u Ga naar margenoot30 tot Ga naar margenoot31 uwen Godt: bewaert weldadicheyt ende recht, ende Ga naar margenoot32 wacht geduerichlick op uwen Godt.

8

Ga naar margenoot33 In des Ga naar margenoot34 koopmans hant is eene Ga naar margenoot35 bedriechlicke weechschale, hy bemint te Ga naar margenoot36 verdrucken:

9

Noch seyt Ephraim; Ga naar margenoot37 Evenwel ben ick rijck geworden, ick hebbe my groot goet Ga naar margenoot38 verkregen: [in] allen mijnen Ga naar margenoot39 arbeyt en sullen sy my geene ongerechticheyt vinden, die Ga naar margenoot40 sonde zy.

10

Ga naar margenoot41 Maer ick ben de HEERE uwe Godt Ga naar margenootd Ga naar margenoot42 van Egypten-lant af: Ga naar margenoot43 Ick sal u noch in tenten doen woonen, als in de

[Folio 112v]
[fol. 112v]

dagen der Ga naar margenoot44 t’samen-komste:

11

Ende ick sal spreken Ga naar margenoot45 tot de Propheten, ende ick sal ’t gesichte vermenichvuldigen: ende door den Ga naar margenoot46 dienst der Propheten sal ick Ga naar margenoot47 gelijckenissen voorstellen.

12

Sekerlick is Ga naar margenoote Ga naar margenoot48 Gilead Ga naar margenoot49 ongerechticheyt, sy zijn Ga naar margenoot50 enckel ydelheyt; te Ga naar margenootf Ga naar margenoot51 Gilgal offeren sy ossen: ja hare altaren zijn als Ga naar margenoot52 [steen-] hoopen op de voren der velden.

13

Ga naar margenootg Ga naar margenoot53 Iacob Ga naar margenoot54 vloodt doch [nae] het velt van Syrien: ende Israël Ga naar margenoot55 diende om eene Ga naar margenooth vrouwe, ende hoedde om eene vrouwe.

14

Maer de HEERE voerde Ga naar margenoot56 Israël op uyt Egypten door eenen Ga naar margenoot57 Propheet, ende door eenen Ga naar margenoot58 Propheet wert hy gehoedt.

15

Ephraim [daerentegen] heeft [hem] Ga naar margenoot59 seer bitterlick vertoornt: daerom sal hy sijn Ga naar margenoot60 bloet op hem Ga naar margenoot61 laten, ende Ga naar margenoot62 sijn Heere sal hem sijnen Ga naar margenoot63 smaet vergelden.

margenoot1
Hebr. Ephraim hebben my, etc. D. die van Ephraim, de Ephraimiten, waer door de 10 stammen, ofte, Israël, (als volcht) verstaen worden.
margenoot2
’T zijn soo stoute huychelaers geweest, datse my alle hare afgoderye, als met gewelt hebben willen overdringen, als ofse die tot mijner eere ende dienst pleechden, ende de ware religie hadden. Sommige houden dit voor eene klachte des Propheten over sijn wedervaren by sijne boose lants-lieden: gelijck Godts ende der Propheten woorden somtijts onder malkanderen vermengt worden.
margenoot3
Sommige verstaen dat hier gesproken wort van dien tijt als de tien stammen sich eerst van Iuda afsonderden, ende eenen geruymen tijt daer na. And. Maer Iuda is noch heerschende, etc. Hoewel Iuda oock seer vervallen was, ende daer over van Godt door desen Propheet in verscheydene plaetsen scherpelick bestraft wort, so hadden sy nochtans, boven het wetlick Coninckrijck, oock het wetlick Priesterdom, ende den uyterlicken Godts-dienst, die van Godt was verordineert, sulcx dat de vroome, onder de tien stammen, somtijts heymelick nae Ierusalem reysden, om den Godts-dienst, te oeffenen, als boven in verscheydene plaetsen is aengemerckt. Maer by de tien stammen en was niets van allen desen. Siet 2.Chron. 12.12. ende 13.6, etc.ende 15.3. met d’aent.
margenoot4
Sich Gode onderwerpende, ende aen hem ende sijnen dienst vast houdende, dat waerlick heerschen ende regeren is, gelijck het contrarie, dat de werelt meynt vryheyt ende heerschappye te zijn, de snoodste slavernye is. Vergel. de maniere van spreken met bov. 9.8. ende d’aent. andersins kanmen dese woorden (ten opsien des Coninckrijcks) oock vergelijcken met bov. 8.4. (siet aldaer) ende ond. 13.10, 11.
margenoot5
D. volgende de voetstappen der heylige voorvaderen, ende hoorende nae de vroome Propheten ende Priesteren, die onder hen waren. Sommige verstaen hier de drie persoonen der H. drievuldicheyt, uyt vergelijckinge van de voorgaende woorden, ende Ios. 24.19.
margenoot6
D. verlaet sich op ydelheyt, T.w. afgoderye ende heydensche verbonden, daermede sy sullen varen, als yemant die van den wint meynt te leven. Vergel. Ier. 22.22. Mich. 2.11. ende bov. 8.7. item Ies. 44.20. met d’aenteeck.
margenoot7
D. ’T gene hem hardt ende schadelick sal zijn, gelijck d’Ooste-wint in die landen was. siet Exod. 10. op vers 13. ende Iob 27. op vers 2. ende ond. 13.15.
margenoot8
Valsche Religie, huychelerye, liegen ende bedriegen, tegen Godt ende den naesten.
margenoot9
D. ’t gene sijner verwoestinge sal veroorsaken: ofte, hy pleecht dagelijcks verwoestinge ende verderf sijns naesten: ofte, hy heeft sulcks gedaen, soo lange sijn Conincrijcke geduert heeft.
margenoot10
D. de Assyriers, den Coninck van Assyrien. Siet bov. 5.13. ende cap. 7.11. ende ond. 14.4.
margenoot11
D. dien kostelicken balsem, diemen in die landen bereydde, wort tot den Coninck van Egypten gevoert, tot een geschenck, om sijne gunst te verkrijgen. Vergel. 2.Reg. 17.4. Ies. 57.9. ende siet van sulcke olye Psal. 133. op vers 2, etc.
margenoot12
Ofte, pleyt, proces, rechtsake, van wegen hare sonden, Vergel. bov. 4. op vers 1.
margenoot13
Hebr. ende om besoeckinge te doen. D. hy is gereedt, daer toe gestelt om etc. Vergel. de maniere van spreken met bov. 9. op vers 13. ofte: ende om te besoecken. D. ende dat, op dat hy besoecke, etc. als elders. And. maer over Iacob [D. de tien stammen] sal hy etc. verstaende dat Godt met Iuda noch twiste, ende haer eenen tijt lanck noch sal waerschouwen, maer de tien stammen niet langer en wil verschoonen noch oversien: also het duyster is, of Iacob het volck van Iuda, ofte de tien stammen, ofte beyden beteeckene, waer van verscheyden gevoelen is. Vergel. bov. 10.11, etc. in allen gevalle worden Iacobs verbastaerde nakomelingen hier swaerlick gedreygt.
margenoot14
Door straffen. Siet Genes. 21. op vers 1.
margenoot15
Van de invoeginge deses woorts, siet Iudic. 13. op vers 5. ende Iob 3. op vers 10. ende bov. 9.11.
margenoota
Genes. 25.26.
margenoot16
De patriarch Iacob, haerlieder voorvader, van welcken hier eenige wonderlicke geschiedenissen, ende bysondere weldaden Godts, aen hem, ende door hem aen haer allen, bewesen, verhaelt worden, om dese sijne afaerdige kinderen van wegen hare ondanckbaerheyt te beschamen.
margenoot17
Esau.
margenoot18
Tot een teecken dat Godt Iacob het recht der eerst-ge-boorte door loutere genade toegeleyt hadde, dat hy door het recht der nature niet en kost hebben.
margenoot19
Die hem Godt gegeven hadde om desen kamp uyt te staen.
margenoot20
In sijne worstelinge met den Sone Godts. Siet de historie Genes. cap. 32. vers 24, etc. ende de aenteeck. aldaer.
margenootb
Genes. 35.9, 10.
margenoot21
Den Sone Godts, die in ’t voorgaende vers Godt is genoemt, ende in’t volgende de HEERE, de Godt der heyrscharen, siet Genes. 48. op vers 16.
margenoot22
Hy overmocht, ofte, hadde d’overhant in den kamp met desen Engel, T.w. Godts Sone, die sich van Iacob liet overwinnen, niet door eenige onvermogentheyt, ofte gebreck van krachten, maer om eene seer lieflicke ende troostlicke verborgentheyt daer door te beduyden, van den strijt ende overwinninge der kinderen Godts.
margenoot23
N. Iacob, weende ende badt eernstelick om eenen segen, vernemende dat hy met Godt te doen hadde. Dit weenen wort wel in Mosis historie niet vermeldt, maer hier, tot verklaringe, van den Geest des Heeren bygevoecht.
margenootc
Genes. 28.versen 12, 19. ende 35.7, 14, 15.
margenoot24
De Sone Godts vondt Iacob daer, ende verscheen hem. Siet Genes. 35.9, etc. ende soo in’t volgende: sprack hy, T.w. de selve Sone Godts.
margenoot25
Die wy in de lendenen Iacobs, ende onser voorouderen waren; sulcks dat het ons mede aengaet, wat Godt aldaer gesproken ende te dier tijt by onse voor vaderen gedaen heeft: siet Psal. 66. op vers 6.
margenoot26
Om dat de Sone Godts in’t voorgaende onder den name des Engels, ende voorts door het woordeken hem, etc. is gemeent, so wort dit tot verklaringe sijner Godtlicker Majesteyt hier bygevoecht: dat nu de Hebreeusche letter Vau dickwils alsoo voor namelick, te weten, gebruyckt wort, is bekent, ende hier, op het voorgaende (als de rechtsinnige Godtvruchtige leser sal konnen oordeelen) wel passende.
margenoot27
Siet 1.Reg. 18. op vers 15. ende vergel. Gen. 22. op vers 11. ende 48. op vers 16. Psal. 24.10. Ies. 6.1, 2, 3, 5. ende 9.5. ende 25.9, etc.
margenoot28
Ofte, gedenck-teecken. Hebr. gedachtenisse. D. Iehova is de naem, met welcken (als beteeckenende het eeuwich, selfstandich, onveranderlick, etc. wesen Godes) hy onder sijn volck bekent ende sijner, mitsgaders sijner eygenschappen, gedacht wort. Siet Genes. 2. op vers 4. ende vergel. Exod. 3.14, 15. met d’aenteeck. Sommige duyden dit op Iacob aldus: De HEERE [was] sijn [N. Iacobs] gedenck-teecken.
margenoot29
D. Ephraim.
margenoot30
Hier is in’t Hebr. de letter Beth, voor de letter Lamed. ofte de woordekens el ofte gnad, D. tot: gelijck in die maniere van spreken, 1.Reg. 2.33. Haer bloet sal wederkeeren op den kop Iacobs, ende op den kop sijns zaets. alwaer de letter Beth tweemael gevoecht by ’t woort werderkeeren ’t selve beteeckent, dat het voorgaende woordeken gnal. D. op, ofte, tot, gelijck oock andersins het wordeken, in, selfs oock in onse ende andere talen, genomen wort voor tot, nae toe, als het gevoecht wort by woorden die beteeckenen, sich ergens heuen begeven, gaen, reysen, wenden, keeren, als, gaen in zee, in’t velt, in de woestijne, in een stadt, lantschap, etc. D. tot, derwaerts, etc. Sulcks dat het onnoodich schijnt, met sommige, vermits de letter Beth, hier over te setten, bekeert u met, ofte door uwen Godt. D. met ofte door de genade ofte hulpe uwes Godts, waer van de verstandige leser kan oordeelen, ende vergel. de aenteeck. op Ioël 2.12.
margenoot31
Die uwen voorvader, ende, door hem, u van den eersten aen soo groote genade bewesen heeft, als voorseyt.
margenoot32
Verlatende alle uwe afgoden, ende ydel vleeschlick vertrouwen, so sult ghy Godt sijn eere geven, ende van hem niet verlaten worden.
margenoot33
In plaetse van recht ende weldadicheyt [wil de Heere seggen] gaen onrecht ende bedriegerye in swanck.
margenoot34
Siet dese beteeckeninge van ’t Hebr. woort Canaan, ofte, Kenaan, Iob 40. op vers 25. Hebr. de koopman, in sijne hant is, etc. And. [hy is] een Canaaniter, ofte (uyt toornicheyt ende verfoeyinge) dien Canaaniter! als of de Propheet seyde: dien bastaert, hy draegt sich niet als een kint Iacobs, maer hy aerdt, ofte slacht ende gelijckt meer eenen heyden, ende Cams gebroetsel.
margenoot35
Hebr. weechschalen des bedrochs. Siet Levit. 19.13, 35. Deut. 25.13. 1.Thess. 4.6.
margenoot36
Soo door archlistige ende onrechtveerdige practijcken in sijnen handel, als oock door moetwillige rooverye ende gewelt.
margenoot37
Als of sy seyden: De Propheten mogen seggen wat sy willen, wy varen nochtans wel: daerom moet ons doen Gode soo niet mishagen, als sy ons willen wijsmaken. Dit was een specie van die onbeschaemde huychelerye, waer mede sy Godt ende sijne Propheten als omcingelden (bov. vers 1.) ende tergden, misbruyckende alsoo schandelick de groote lanckmoedicheyt des Heeren. Vergel. Amos 6.13.
margenoot38
Hebr. gevonden, als Genes. 26.12. Ezr. 7.16. Prov. 8.9, etc.
margenoot39
Daer mede ick my bemoeyt hebbe om rijck te worden, ofte, in mijnen rijckdom, die ick met mijnen arbeyt verkregen hebbe. And. al mijn arbeyt en is my niet genoech. (gelijck het Hebr. woort, vinden, gevonden worden, somtijts gebruyckt wort. Siet Num. 11. op vers 22.) wy begeeren noch al meer te hebben, wy moeten so noch al voort gaen, [hy heeft] ongerechticheyt (D. straffe van ongerechticheyt sal dien overkomen) die sonde [heeft,] wy en worden niet gestraft (souden sy willen seggen) daerom is by ons geene sonde.
margenoot40
Als ofse seyden: het blijckt uyt onsen voorspoet, dat wy soo grootlicks niet en sondigen in onse middelen, die wy gebruycken om rijck te worden, wat mogen dan dese onrustige menschen (de Propheten) dus roepen ende tieren over onsen handel?
margenoot41
Om de geloovige ende uytverkorene door dese scherpe straf-predicatien niet mismoedich te maken, so voegt Godt (nae sijne wijse) dese vertroostingen hier by, om den sijnen te versekeren, dat hy, desen allen niet tegenstaende, sijn genaden-verbont in den Messia met sijn uytverkoren Israel getrouwelick sal onderhouden. Doch andere nemen dese twee volgende versen als een verhael van Godts weldadicheyt in voorleden tijden, ende nu noch aen sijn volck bewesen, om haer t’overtuygen, dat hy d’eenige auteur van allen haren welstant zy, ende dat sy haer geensins haers vermogens hebben te beroemen, gelijck sy nochtans soo trotzlick deden, als in’t voorgaende geseyt is.
margenootd
Ies. 43.11.
margenoot42
D. van der tijt af dat ick u uyt Egypten door Mosen uytgevoert, mijn verbont met u gemaeckt, ende u mijne wetten gegeven hebbe, dat Godt elders hare jeucht noemt. siet bov. 2.14. Ier. 2.2, etc.
margenoot43
Dese beloften, siende op den genaden-tijt des nieuwen Testaments, zijn voorgestelt met manieren van spreken, genomen van den staet des Ouden Testaments. Vergel. bov. 2.13, 17. ende 11.11. met d’aenteeck.
margenoot44
Gelijck ick u in de woestijne lieflick in uwe Tenten deed legeren rontom de Tente der t’samenkomste, daer ghy by een quaemt om mijnen wille te verstaen ende my te dienen, alsoo sal ick u oock noch by den tijt des nieuwen Testaments in mijne kercke doen legeren by de predicatie mijns Euangeliums, daer ghy sult t’samen komen tot mijnen dienst. And. als inde dagen des gesetten hooch-tijts. T.w. des loof-hutten Feests, wanneer ghy u voor eenen tijt ophieldet in hutten, om uwe wandelinge in de woestijne te betrachten, ende over mijne weldaden vrolijck te zijn. Ofte, men kan ’t verstaen in ’t gemeyn van alle hooch-tijden, in de welcke sy, van wegen de groote menichte des volcks, oock tenten moesten opslaen buyten de stadt.
margenoot45
Ofte, door de Propheten. D. ick sal my van nieuws seer heerlick openbaren door de overvloedige predicatie des Euangeliums, die u geschieden sal door den Propheet aller Propheten, den Messiam, sijne Apostelen ende andere Leeraers des Nieuwen Testaments, met uytsendinge der gaven mijnes Geests. Vergel. Ioël 2.28, 29. Actor. 2. versen 16, 17, 18, etc.
margenoot46
Hebr. hant.
margenoot47
Gemeensaemlick ende klaerlick leeren. Vergel. Matth. 13.34, 35, etc.
margenoote
Hos. 6.8.
margenoot48
Siet bov. 6.8. met de aenteeck. Hier keert de Propheet weder tot de voorgaende straf-predicatie. Men kan dese woorden oock aldus nemen: is Gilead ongerechticheyt? als ofse den Propheet voorwierpen, soudt ghy dat derven seggen? waer op dan de Propheet in’t volgende antwoorde.
margenoot49
D. niet dan ongerechticheyt, enckel ongerechticheyt, vol van wrevel ende boosheyt. And. afgoderye, dewijle het Hebr. woort somtijts voor eenen afgodt, afgoderye, afgodendienst, genomen wort. Siet 1.Sam. 15.23. Ies. 66.3.
margenoot50
Hebr. alleenlick. D. sy zijn niet als tot alle afgoderye genegen: ofte, gewislick sy zijn ydelheyt.
margenootf
Hos. 4.15.ende 9.15.
margenoot51
Siet bov. 4. op vers 15.
margenoot52
D. harer afgodische altaren is het lant over al vol.
margenootg
Genes. 28.5, etc.
margenoot53
Hier wort haer wederom voor oogen gestelt den soberen ende kommerlicken toestant haers voorvaders Iacobs, om te toonen, wat van haer allen soude geworden zijn, indien niet Godt sulcks alles door sijne bysondere genade ten besten gewendt, ende by haer gedaen hadde als volcht. Vergel. Deut. cap. 26.5, etc. met d’aenteeck. aldaer.
margenoot54
Voor sijnen broeder Esau. Siet Gen. 27. versen 42, 43. ende 28.5, etc. dit schijnt d’eenvoudichste oversettinge ende sin deser woorden te zijn. velt, D. lant. als Obad. 19.
margenoot55
Iacob diende den Laban om Lea ende Rachel.
margenooth
Genes. 29.20, 28.
margenoot56
Het volck van Israel, Israels ofte Iacobs naekomelingen.
margenoot57
Den grooten Propheet Mosen.
margenoot58
Godt hoeddese ende bewaerdese door Mosen, als een Herder sijne schapen. Dit wort gestelt tegen Iacobs hoeden der schapen, waer van in’t voorgaende vers.
margenoot59
Hebr. [met] bitterheden. And. [met] hoochten, ofte, spitze, hooge, afgodische pylaren, ofte, pylaer-beelden. Siet van ’t Hebr. woort Tamrurim, Ierem. 31. op vers 21.
margenoot60
Hebr. bloeden. D. dootslagen ende moorderyen der onschuldigen, ende der selver straffen. siet Gen. 4. op vers 10. ende 37. op vers 26. ende Iudic. 9. op vers 14. ofte, bloet op hem laten. D. haer in hare onreynicheyt ende sonden laten, sonder haer daer van te suyveren. Vergel. Ezech. 16.6, 9. Ioël 3.21.
margenoot61
Ofte, over hem uytspreyden.
margenoot62
Godt; dien hy niet gekent, gevreest noch gedient en heeft. Siet Malach. 1.6.
margenoot63
Die hy hem, sijnen Propheten, ende allen vroomen heeft aengedaen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken