Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Door drie gesichten, ’t eerste van sprinckhanen, vers 1, etc. het tweede, van een verteerende vyer, 4. in welcke beyde straffen Godt des Propheten voorbede aenneemt, ende het derde, van een pas-loot ofte richt-snoer, 7. wort afgebeeldt, dat Godt na lang gedult, Israel niet meer en wil verschoonen, ende de nakomelingen des Conincks uytroeyen, 8. De Priester Amazia beklaegt Amos by den Coninck van conspiratie ende oproer, 10. gebiedt hem, dat hy sich van Bethel sal wech-packen nae Iuda, 12. maer Amos verdedicht sich met Godts beroep, ende seyt Amazia ende den sijnen Godts oordeel aen, 14.

1

DE Heere HEERE dede my aldus Ga naar margenoot1 sien; ende siet, Ga naar margenoot2 hy formeerde Ga naar margenoot3 sprinckhanen, in’t begin des opkomens van’t na-gras: ende siet, ’t was het na-gras, na des Conincks Ga naar margenoot4 af-maeyingen.

2

Ende het geschiedde, als Ga naar margenoot5 sy het kruyt des lants Ga naar margenoot6 geheel souden hebben afgegeten, dat ick seyde; Heere HEERE, Ga naar margenoot7 vergeeft doch; wie souder [van] Ga naar margenoot8 Iacob Ga naar margenoot9 blijven staen? want hy is Ga naar margenoot10 kleyn.

3

[Doe] Ga naar margenoot11 berouwde sulcx den HEERE: het en sal niet Ga naar margenoot12 geschieden, seyde de HEERE.

4

[Wijders] deed my de Heere HEERE aldus sien; ende siet, de Heere HEERE riep uyt, dat hy wilde Ga naar margenoot13 twisten met Ga naar margenoot14 vyer: ende het verteerde eenen Ga naar margenoot15 grooten afgront; oock verteerd’et een stuck lants.

5

Doe seyd’ ick; Heere HEERE, houdt doch op; wie souder [van] Iacob blijven staen? want hy is kleyn.

6

[Doe] berouwde sulcx den HEERE: oock dit en sal Ga naar margenoot16 niet geschieden, seyde de Heere HEERE.

7

[Noch] deed hy my aldus sien; ende siet, de Heere stont op eenen muer, Ga naar margenoot17 die nae’t pas-loot gemaeckt was: ende een Ga naar margenoot18 pas-loot was in sijne hant.

8

Ende de HEERE seyde tot my; wat siet ghy, Amos? ende ick seyde, Een pas-loot: Doe seyde de Heere; Siet ick sal het Ga naar margenoot19 pas-loot stellen in’t midden van mijn volck Israël, ick en sal Ga naar margenoot20 het Ga naar margenoot21 voortaen niet meer Ga naar margenoot22 voor-by-gaen.

9

Maer Ga naar margenoot23 Isaacx hoochten sullen verwoest, ende Israëls Ga naar margenoot24 heylichdommen verstoort worden: ende ick sal tegen Ga naar margenoot25 Ierobeams Ga naar margenoot26 huys opstaen met den Ga naar margenoot27 sweerde.

10

Ga naar margenoot28 Doe sondt Amazia, de Priester te Beth-El, tot Ierobeam, den Coninck Israëls, seggende: Amos heeft eene Ga naar margenoot29 verbintenisse tegen u gemaeckt, in’t midden des huyses Israëls; het lant en sal al sijne woorden niet konnen Ga naar margenoot30 verdragen.

11

Want also seyt Amos; Ga naar margenoot31 Ierobeam sal door’t sweert sterven: ende Israël sal Ga naar margenoot32 voorseker uyt sijn lant gevanckelick worden wech-gevoert.

12

Daer na seyde Amazia tot Amos; Ghy Ga naar margenoot33 Siender, gaet wech, Ga naar margenoot34 vliedt in’t lant van Ga naar margenoot35 Iuda: ende Ga naar margenoot36 eet aldaer broot, ende propheteert aldaer.

13

Maer te Beth-El en sult ghy Ga naar margenoot37 voortaen Ga naar margenoot38 niet meer propheteren: want dat is des Conincks Ga naar margenoot39 heylichdom, ende dat is het Ga naar margenoot40 huys des Coninckrijcks.

14

Doe antwoordde Amos, ende seyde tot Amazia; Ick en was geen Propheet, noch ick en was geen Propheten sone: maer ick was een Ga naar margenoot41 osse-herder, ende Ga naar margenoot42 las Ga naar margenoot43 wilde-vijgen af.

15

Maer de HEERE nam my van

[Folio 118v]
[fol. 118v]

achter de Ga naar margenoot44 kudde: ende de Ga naar margenoot45 HEERE seyde tot my; Gaet henen, propheteert tot mijn volck Israël.

16

Nu dan, hoort des HEEREN woort: Ghy segt; Ghy en sult niet propheteren tegen Israël, noch Ga naar margenoota Ga naar margenoot46 druppen tegen het huys Isaaks.

17

Daerom seyt de HEERE alsoo; U wijf sal inde stadt Ga naar margenoot47 hoereren, ende uwe sonen ende uwe dochteren sullen door’t sweert vallen, ende u lant sal door’t Ga naar margenoot48 snoer uytgedeylt worden: ende ghy sult in een Ga naar margenoot49 onreyn lant sterven, ende Israël sal Ga naar margenoot50 voorseker uyt sijn lant gevanckelick worden wech-gevoert.

margenoot1
D. openbaerde my dit volgende gesichte. Siet Ierem. 24. op vers 1.
margenoot2
De Heere.
margenoot3
Beteeckenende eenen grooten aenstaenden hongers noot, vermits het verderf der lantvruchten, door ongedierte, als Ioel 1.4, etc. ofte, (als sommige) den overval der Assyriers, die alles, als wilde sprinckhanen, souden bederven, so Godt het niet en verhoedde.
margenoot4
D. na dat de Coninck hadde laten maeyen, misschien tot voeder voor sijne peerden, ofte, om dat d’eerste maeyinge hem mach hebben toebehoort. Hebr. scheeringen: maer het Hebr. woort wort alsoo van afgemaeyt gras oock gebruyckt. Psal. 72.6.
margenoot5
Hebr. hy. T.w. de sprinckhaen. D. de voorseyde sprinckhanen.
margenoot6
Hebr. geeyndicht, ofte, volbracht soude hebben af te eten. And. als sy ’t gantsche lant afgegeten hadden.
margenoot7
T.w. de sonden des volcks, ende houdt op van dese straffe, ofte, en gaet soo niet voort te plagen.
margenoot8
De Israeliten, Iacobs nakomelingen.
margenoot9
D. overblijven, in’t leven konnen blijven, wanneer ’t lant van vruchten gantsch soude berooft zijn? And. hoedanich (D. in wat staet) soude Iacob [dan] staen? wie soud’ hy dan wesen? hoe soud’ hy der uytsien: ofte, hoe soud’ hy konnen opstaen, weder rijsen? alsoo vers 5.
margenoot10
Ofte, gering. D. daer is, ofte zijn, weynich overich.
margenoot11
Siet Gen. 6. op vers 6.
margenoot12
T.w. dat sy ’t alles af-eten.
margenoot13
Ofte, pleyten, rechten, ende volgens, straffen. Siet Hos. 4.1. met d’aent.
margenoot14
Van krijch ende oorloge, als bov. 1.4, 7, 10. sommige verstaen ’t nae de letter van eenen hemelschen brandt, als Sodom ende Gomorra overquam, ofte anderen gemeynen brandt, ofte groote droochte. Siet Ioel 1.19. met d’aenteeck.
margenoot15
D. diepte van wateren: waer door eenige verstaen het Coninckrijck van Syrien, verwoest door Tiglath-Pileser. 2.Reg. 16.9. ende door het stuck lants, een gedeelte van Israel, in Gilead, over de Iordane. Siet 2.Reg. 15.29. 2.Chron. 5.26.
margenoot16
Dat het gantsche lant op ditmael soude verteert worden door ’t vyer.
margenoot17
Hebr. eenen muer des pas-loots. D. die nae ’t richtsnoer wel gemaeckt was. waer door men (met sommige) kan verstaen de Republijcke Israels, die Godt door sijne heylige wetten, ende sijnen genadigen segen, wel ende heerlick gesticht ende gebouwt hadde: ende door ’t pas-loot, dat Godt nu in sijne hant hadde, sijn streng ende rechtveerdich oordeel, dat hy na langduerige verdraegsaemheyt ende verschooninge (waer van in’t voorgaende) over Israel wilde uytvoeren: om datse alles omgekeert ende geschendt hadden, als bov. 6.12, etc. Vergel. ond. 8.2.
margenoot18
Het Hebr. woort wort alleenlick hier in dese beyde verssen gevonden.
margenoot19
Mijns rechtveerdigen oordeels.
margenoot20
Mijn volck.
margenoot21
Hebr. ick sal niet meer voortgaen, ofte voort varen voor by, ofte, over te gaen.
margenoot22
D. ongestraft laten, oversien, verschoonen, gelijck ick tot noch toe gedaen hebbe. Vergel. de maniere van spreken met Prov. 19.11. Mich.7.18. ende siet d’aenteeck. aldaer. alsoo ond.8.2.
margenoot23
Daer sy hare afgoderye bedreven, verschoonenende de selve met den naem ende het exempel haers voorvaders Isaacx ende Iacobs, als de welcke aldaer in voortijden den waren Godt altaren opgericht ende geoffert hadden. Siet Genes. 26.25. ende 35.7.
margenoot24
Afgodische Tempelen.
margenoot25
Die een sone was van Ioas. bov. 1.1.
margenoot26
Sijn soon Zacharia (die maer ses maenden regeerde) is van Sallum in’t openbaer, ter presentie van ’t volck, verslagen. 2.Reg. 15.10.
margenoot27
Het is aenmerckelick, dat de Propheet hier tegen dit oordeel Godts niet meer en repliceert, gelijck hy in de twee voorgaende gesichten sijne voorbede hadde gedaen, ende was verhoort.
margenoot28
Als de Propheet dese gesichten den volcke hadde voorgedragen.
margenoot29
Ende behoort dien volgens (wil hy seggen) als een conspirateur gestraft te worden: voorts oock als een oproer-maker, om dat hy in’t openbaer voor al ’t volck tegen u propheteert.
margenoot30
’Tvolck (wil hy seggen) sal tot oproer tegen u door hem verweckt worden. De staet des lants ende des Conincks autoriteyt vereyschen dan, dat hier in versien worde. Hebr. vatten, houden.
margenoot31
Amos hadde gesproken van Ierobeams huys vers 9.
margenoot32
Hebr. gevanckelick wechgevoert wordende gevanckelick worden wechgevoert.
margenoot33
Siet 1.Sam. 9. op vers 9.
margenoot34
Hebr. vliedt u, ofte, voor u, het woordeken u, ofte, voor u, wort gehouden als overtollich ende dienende tot cieraet der sprake, andersins moest men ’t hier nemen, voor u, D. tot uwen besten, om in geen lijden te komen. Vergel. Gen. 12.1. Ierem. 5.5. Mich. 1. vers 11, etc. met d’aenteeck.
margenoot35
Daer Thekoa was gelegen, des propheten vaderlant. bov. 1.1.
margenoot36
D. geneert, onderhoudt u aldaer. Siet Gen. 3 op vers 19.
margenoot37
Hebr. niet toedoen, ofte, voortvaren meer te propheteren.
margenoot38
Vergel. bov. 2.12.
margenoot39
D. de plaetse, die de Coninck voor sijn heylichdom houdt, daer hy sijne solemnelen Godtsdienst by ’t gouden kalf verricht, waer tegen men hier geen propheteren en mach lijden. Sommige verstaen hier door den Coninck, Melech, ofte, Molech, den grooten Afgodt ende Coninck van Israel: siet bov. 5.26.
margenoot40
Dit kanmen verstaen van een Conincklick hof, dat de Coninck ontwijfelick te Bethel mede gehadt heeft, als hy daer resideerde om sijne afgoderye te plegen: ofte, van de plaetse, daer het opperste recht ende de Conincklicke Rijcx-raedt geweest zijn: ofte men kan ’t alsoo verstaen, dat gantsch Israel hier in den Afgodischen Tempel (huys voor Tempel) gewoon was te komen, etc. sulcx dat het, nae sijnen sin, voor Amos niet alleen niet veylich, maer oock sulcke prophetyen aldaer gantsch onlijdelick waren.
margenoot41
Het Hebr. woort komt, nae sommiger gevoelen, van een ander dat runderen, ossen, ofte groot vee beteeckent. Vergel. bov. 1.1. And. maer ick socht ende las af wilde vijgen: also het Hebreeusch woort eygentlick soecken beteeckent, ende in ’t volgende vers staet dat hy achter het kleyn vee ofte de schapen ginck.
margenoot42
Het Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden, verst. ofte voor hemselven tot spijse, ofte voor de beesten tot voedsel.
margenoot43
Ofte, vijg-moerbesien. Sulcke boomen warender by menichte in Canaan. Siet 1.Reg. 10.17. Iesa. 9.10.
margenoot44
Het Hebr. woort wort eygentlick van kleyn vee gebruyckt, maer is hier breeder genomen.
margenoot45
Dien ick meer moet gehoorsamen als menschen. Vergel. Acto. 4.19. hier uyt nemen sommige af, dat Amos niet zy gevlucht. De Ioden meynen, dat de Coninck Ierobeam d’aenklachte Amazie niet en hebbe aengenomen, maer den Propheet laten begaen.
margenoota
Ezech. 21.2.
margenoot46
Siet Deut. 32.2. Ezech. 21.2. met d’aenteeck.
margenoot47
D. ofte, sy sal haer selfs tot hoererye begeven, ofte als eene hoere van den vyant misbruyckt worden.
margenoot48
Te weten, Door anderen. Siet Deuter. 3 op vers 4. ende Psal. 16. op vers 5.
margenoot49
Het afgodisch Assyrien.
margenoot50
Als bov. vers 11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken