Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

Vercondinge van Godts twist met sijn volck, van wegen hare ondanckbaerheyt tegen sijne geduerige weldadicheyt, vers 1, etc. Godt verwerpt hare offerhanden, ende toont wat sijn eysch ende haren plicht zy, 6. ende dewijle het tegendeel onder haer bekent was, te weten, onrechtveerdicheyt, gewelt, leugen ende bedroch, item den Afgodischen handel van Omri, ende Achab, dreycht hy haer, de verwoestinge, den honger, reddeloos heyt, ende het sweert, 10.

1

HOoret nu, wat de HEERE seyt: Maeckt u op, twist Ga naar margenoot1 met de bergen, ende laet de heuvelen uwe stemme hooren.

2

Hooret, ghy bergen, den twist des HEEREN, mitsgaders ghy Ga naar margenoot2 stercke fondamenten der aerde: want de Ga naar margenoota HEERE heeft eenen Ga naar margenoot3 twist met sijn volck, ende hy sal sich met Israël in recht begeven.

3

O mijn volck, Ga naar margenoot4 wat heb ick u gedaen? ende waer mede heb’ ick u Ga naar margenoot5 vermoeyt? betuycht tegen my.

4

Immers heb ick u uyt Ga naar margenootb Egyptenlant opgevoert, ende u uyt den Ga naar margenoot6 diensthuyse verlost: ende ick hebbe voor u aengesichte henen Ga naar margenoot7 gesonden, Mose, Aaron ende Ga naar margenoot8 Mirjam.

5

Mijn volck, gedenckt doch wat Ga naar margenootc Balak, de Coninck van Moab, Ga naar margenoot9 beraetslaechde, ende wat hem Bileam, de sone Beors, antwoordde: [ende wat geschiet zy] van Ga naar margenootd Ga naar margenoot10 Sittim aen tot Ga naar margenoote Ga naar margenoot11 Gilgal toe; op dat

[Folio 124v]
[fol. 124v]

ghy de Ga naar margenoot12 gerechticheden des HEEREN kennet.

6

Ga naar margenoot13 Waer mede sal ick den HEERE Ga naar margenoot14 tegen komen, [ende] my bucken voor den Ga naar margenoot15 hoogen Godt? sal ick hem tegen komen met brand-offeren? met Ga naar margenoot16 een-jarige kalveren?

7

Ga naar margenoot17 Soude de HEERE een welgevallen hebben aen duysenden van rammen? aen tien duysenden van oly-beken? Ga naar margenoot18 Sal ick mijnen eerst-geborenen geven [voor] mijne overtredinge? de vrucht mijns buycks [voor] de sonde mijner ziele?

8

Ga naar margenoot19 Hy heeft u Ga naar margenoot20 bekent gemaeckt, ô mensche, wat goet is: ende wat Ga naar margenootf eyscht de HEERE van u, als Ga naar margenoot21 recht te doen, ende weldadicheyt lief te hebben, ende Ga naar margenoot22 ootmoedichlick te wandelen Ga naar margenoot23 met uwen Godt?

9

De Ga naar margenoot24 stemme des HEEREN roept tot de Ga naar margenoot25 Stadt, (want uwen Ga naar margenoot26 Naem siet Ga naar margenoot27 het wesen:) Hoort de Ga naar margenoot28 roede, ende Ga naar margenoot29 wiese bestelt heeft.

10

Ga naar margenoot30 Zijnder [niet] noch [in] eens yeders Ga naar margenoot31 godtloosen huys, schatten der Ga naar margenoot32 godtloosheyt? ende een Ga naar margenoot33 schaers Ga naar margenoot34 Epha, dat Ga naar margenoot35 te verfoeyen is?

11

Ga naar margenoot36 Soud’ick reyn zijn, met een Ga naar margenoot37 godtloose Ga naar margenootg weech-schale? ende met eenen sack van bedriechlicke Ga naar margenoot38 weech-steenen?

12

Dewijle Ga naar margenoot39 haer rijcke lieden vol zijn van gewelt, ende hare inwoonders leugen spreken; ende Ga naar margenoot40 hare tonge Ga naar margenooth Ga naar margenoot41 bedriechlick is in haren monde:

13

So sal ick Ga naar margenoot42 [u] oock krencken, u slaende, [ende] verwoestende om uwe sonden.

14

Ghy sult Ga naar margenooti eten, maer niet versadicht worden, ende uwe Ga naar margenoot43 nederdruckinge sal in’t Ga naar margenoot44 midden van u zijn: ende ghy sult Ga naar margenoot45 aengrijpen, maer niet wech-brengen, ende wat ghy sult Ga naar margenoot46 wech-brengen sal ick den sweerde over geven.

15

Ghy sult Ga naar margenootk zaeyen, maer niet maeyen: ghy sult Ga naar margenoot47 olijven Ga naar margenoot48 treden, maer u met olye niet salven; ende Ga naar margenoot49 most, maer geenen wijn drincken.

16

Want de Ga naar margenoot50 insettingen van Ga naar margenootl Omri worden onderhouden, ende ’t gantsche werck des huyses Ga naar margenootm Achabs; ende ghy wandelet in Ga naar margenoot51 der selver raedtslagen: Ga naar margenoot52 op dat ick u stelle tot verwoestinge, ende Ga naar margenoot53 hare inwoonders tot Ga naar margenoot54 aenfluytinge; Also sult ghy de Ga naar margenoot55 smaetheyt mijns volcks dragen.

margenoot1
Sommige nemen dit, als tegen de bergen, verstaende door de bergen, de Groote, ende door de heuvelen den gemeynen man: maer ’t schijnt dat, met, hier soo veel is, als of de Heere seyde, neemt de bergen als te hulpe, tot getuygen. ofte, doet het, voor, by, in tegenwoordicheyt, etc. want Godt gebiedt den Propheet, in ’t volgende, de bergen aen te spreken, tot overtuyginge ende beschaminge der menschen. Vergel. Deu. 4.26. ende 32.1. item bov. 1.2. met d’aenteeck.
margenoot2
D. ghy vast-gefondeerde aerde: ofte, ghy gronden, wortelen, afsnijdingen (als Iona 2.6.) der bergen, rotzen ende klippen, die als eene vasticheyt ofte sterckte des aerdrijcx zijt.
margenoota
Hose. 4.1.
margenoot3
Ofte, pleyt, rechtsake. Vergel. Ies. 1.18. ende 5.3, 4. ende 43.26. met d’aenteeck.
margenoot4
Vergel. Ier. 2.5, 31.
margenoot5
Ofte, moede gemaeckt, ben ick u moeyelick, lastich geweest? als of de Heere seyde: ghy zijt immers in uwe conscientien overtuycht, dat ick noyt quaet, maer ter contrarie alles goets hebbe gedaen: wat reden hebt ghy dan, dat ghy u soo af keerich ende wrevelich tegen my draecht?
margenootb
Exod. 12.51. ende 14.30.
margenoot6
Hebr. huys der dienst-knechten, ofte, slaven, als dickwijls. Siet Exod. 20.2.
margenoot7
Om u in’t geestlicke ende lichamelicke te geleyden ende t’assisteren. Siet Iesa. 63.11, 12.
margenoot8
Die oock een Prophetesse was. Siet Exod. 15.20. Num. 12.2.
margenootc
Num. 22.5. ende 23.7.
margenoot9
Hoe hy met alle middelen mijnen vloeck over u socht te brengen, ende hoe ick dien in sulcken heerlicken segen veranderde. Siet Num. 22.5. ende 23.7. ende 24.1, 14. Deut. 23. versen 4, 5. Iosu. 24.9, 10. Apoc. 2.14.
margenootd
Num. cap. 25.
margenoot10
Daer ghy soo schandelick hoereerdet met den Baal-Peor. Num. 25.
margenoote
Iosu. 5.
margenoot11
Daer ick, volgens mijne beloften, u, niet tegenstaende uwe veelvoudige ondanckbaerheyt, droogs voets door de Iordane geleydt ende in het beloofde lant gebracht hebbende, mijn verbont als van nieuws met u bevesticht hebbe, door de besnijdinge. Siet Iosu. cap. 3. ende 5.2, etc.
margenoot12
D. de rechtveerdige daden, die de Heere voor u gedaen heeft tegen uwe vyanden, verleenende u die heerlicke victorien, van de Coningen der Midianiten, item Sihon ende Og. Siet Num. 31.7, 8. Deut. 2.33. ende 3.3. Sommige verstaen door de gerechticheden des Heeren, sijne groote getrouwicheyt in ’t houden sijner beloften, ofte, sijne oneyndelicke barmherticheyt, Vergel. Iudic. 5.11. ende 1.Sam. 12.7. Dan. 9.16. met d’aent.
margenoot13
Hier wort het volck ingevoert, als antwoordende op de voorgaende woorden des Propheten, ende vragende, watse dan souden moeten doen, dat Godt behagen mochte.
margenoot14
D. bejegenen, te gemoete gaen. Alsoo wort het hebr. woort genomen Deut. 23.4. Nehem. 13.2, etc. ofte, voorkomen, D. sijn toorn ende straffe ontgaen.
margenoot15
Hebr. den Godt der hoocheyt.
margenoot16
Hebr. sonen, ofte, kinderen eenes jaers.
margenoot17
Dit kanmen nemen als d’antwoorde des Propheten op de voorgaende vrage des volcks, waer op hy met dese maniere van vragen wel uytdruckelick ontkent, dat het met het uytterlick offeren soude te doen zijn, al dedense dat noch soo veel.
margenoot18
Instantie des volcks, als ofse seyden: ist met beesten te offeren niet te doen, sullen wy dan menschen, ja onse eerstgeborene sonen, offeren? souden wy daermede den peys met Godt konnen maken? gelijck sy gewoon waren hare kinderen, op sijn heydensch, den Afgoden te offeren. Siet Levit. 18.21. 2.Reg. 23.10. Ier. 7.13. ende 19.5, 6. Ezech. 16.20, 21. ende 23.39. met d’aenteeck. Aldus druckt de Propheet seer levendich uyt, met hoedanige gedachten sy swanger gingen, ende waer in sy (als huychelaers) den waren Godts-dienst ende bekeeringe stelden.
margenoot19
N. de Heere.
margenoot20
Door sijn woort: so dat ghy geene onwetenheyt en kont voorwenden, ende evenwel doet ghy regel-recht daer tegen, (als haer in’t volgende verweten wort) ende dan wilt ghy u noch wijsmaken, dat Godt met u offeren moet te vreden zijn, als ofter dan niets aen en schorte, ende niet anders van u te eyschen zy.
margenootf
Deut. 10.12.
margenoot21
Ofte, gerichte. siet Genes. 18.19. 1.Reg. 10.9. Ierem. 4.2. met d’aenteeck. Desen eysch Godes was soo klaer ende overvloedich in sijn woort uytgedruckt, dat sy, contrarie doende (gelijck sy deden) sonder alle onschult waren.
margenoot22
Hebr. ootmoedich zijn wandelen, ofte, sich verootmoedigen [met] wandelen, ofte, wandelende. Siet van sulcke t’samenvoeginge van twee woorden. Psal. 45. op vers 5.
margenoot23
Siet Genes. 5. op vers 22.
margenoot24
Als of de Propheet seyde: dat ghy nu geheel anders doet, als ghy wel weet dat Godt van u eyscht, ende dat ghy daermede sijne straffen verdient ende veroorsaeckt, sulcks wort u dagelicx door sijne Propheten, ende nu door my, gepredickt, ende opentlick aengeseyt.
margenoot25
Ierusalem: sommige duyden ’t op Samaria, uyt vers 16. ofte, op beyde dese hooftsteden.
margenoot26
D. ghy selfs, ô Heere, (vol van heerlickheyt ende Maejesteyt) weet alles. Siet Deut. 28. op vers 58.
margenoot27
Ofte, watter is. D. alle dinck: ofte, watter omgaet, hoe’t ter gestelt is, And. siet nae de wijsheyt. (die in de ware bekeeringe bestaet.) And. de wijsheyt (D. een wijs man) sal uwen name sien. D. sal mercken dat ghy ’t zijt, dat het uwe woorden ende wercken zijn, ende sich daer nae reguleren. Siet van ’t Hebr. woort Iob 5. op vers 12.
margenoot28
D. de prophetie van Godts roede, D. straffen ende plagen. Siet Iob 9.34. Iesa. 10.5. Thren. 3.7. met d’aenteeck.
margenoot29
D. dien die dese roede, ofte, dat [quaet] verordineert. plaetse ende tijt bestemt heeft: ofte, vraegswijse: wie heeftse bestelt? T.w. anders als Godt. siet gelijcke woorden van het sweert des Heeren, Ier. 47.7. ende vergel. Iesa. 30.32. met d’aenteeck.
margenoot30
Ofte, [heeft niet] noch een yeder een godtloos huys? (ofte, een huys eens godtloosen?) [ende] schatten der godtloosheyt, ofte, (met sommige) aldus: zijnder niet noch, in’t huys des godtloosen, schatten der godtloosheyt? maer ’t schijnt dat de Propheet siet op de gemeynheyt der boosheyt, dat een yeder doorgaens met onrechtveerdicheyt omginck. Vergel. ond. 7.2, 3, etc. doch het Hebr. woordeken, (soo alst hier in den Hebr. text staet) kan oock genomen worden, voor, is, ofte, zijn. siet diergelijcks. 2.Sam. 14.19. in d’aenteeck. waer uyt dese verscheydenheyt ontstaet.
margenoot31
Na soo vele godtlicke waerschouwingen, ende castijdingen, ist noch evenwel over al vol van godtloosheyt ende onrecht.
margenoot32
Die met godtloosheyt, schenderye ende onrecht verkregen zijn.
margenoot33
Ofte, scherp. D. dat te kleyn is. Hebr. een Epha der magerheyt.
margenoot34
Siet Exod. 16. op vers 36. ende Deut. 25. versen 15, 16. Ezech. 45.10, 11, etc.
margenoot35
Ofte, verfoeyt wort, behoort verfoeyt te worden.
margenoot36
D. soude yemant konnen reyn zijn, etc.
margenoot37
Hebr. weechschalen der godtloosheyt. ende alsoo, weech-steenen des bedrochs.
margenootg
Hose. 12.8.
margenoot38
N. van gewichte, datse in sacxkens hadden. Siet Levit. 10. op vers 36. ende Deut. 25.13, etc. geensins, (wil de Heere seggen) sal ick sulcke voor reyn houden: maer voor alsulcke houden, ende alsoo tracteeren, als volcht.
margenoot39
Ierusalems, uyt vers 9. ofte aldus: welcker (N. stadt Ierusalem) rijcke, etc. ende welcker inwoonders. etc.
margenoot40
Der inwoonderen.
margenooth
Ierem. 9.8.
margenoot41
Hebr. bedroch.
margenoot42
Ghy inwoonders van Ierusalem, ofte, ghy volck, ick sal u krencken, kranck, swack maken, etc.
margenooti
Hose. 4.10.
margenoot43
Ghy die nu soo fier daer henen praelt, ende den kop om hooge steeckt. Siet bov. 2.3.
margenoot44
Ofte binnen in u, in u binnenste. dit kanmen duyden op de groote benaeutheden, die sy binnen de stadt souden lijden ter tijt der Babylonische belegeringe. Sommige nemen’t als of Godt seyde: Ghy selfs sult d’oorsake zijn van uwe elenden, ende niemant anders, ofte, ghy sult voor uwe oogen moeten sien dat ghy van tijt tot tijt sult vervallen, tot dat ghy te gronde gaet.
margenoot45
Ofte, verrucken, verroeren, verbrengen, van d’eene plaetse in d’andere, T.w. wijf ende kinderen, item, goet ende have, om die te salveren, ende daer van te brengen, ofte te bergen, maer te vergeefs.
margenoot46
D. soudt mogen wech-krijgen, ende meynen al vry ende gebercht te zijn.
margenootk
Deut. 28.38. Hagg. 1.6.
margenoot47
Hebr. den olijfboom.
margenoot48
D. perssen.
margenoot49
D. druyven treden. Vergel. Amos 5. vers 11. Zepha. 1.13.
margenoot50
Verst. d’afgoderyen, die Omri ende sijn soon Achab onder de tien stammen op’t alderhoochste hebben gevordert. Siet 1.Reg. 16.16, 25, 30, 31. met d’aent.
margenootl
1.Reg. 16.25, 26.
margenootm
1.Reg. 16.30, etc.
margenoot51
Raetslagen van Omri ende Achab, om by alle wege ende met alle practijcken d’afgoderye te stijven, ende den gantschen staet van ’t lant daernae te formeren.
margenoot52
Waer door ghy ’t alsoo maeckt, dat ick u sal moeten stellen, etc. Vergel. Ierem. 18.16. ende 27.10, 15. ende 32.31. Thren. 2.14. Ezech. 8.6, etc. met d’aenteeck.
margenoot53
Ierusalems.
margenoot54
Siet 1.Reg. 9. op vers 8.
margenoot55
D. de straffe der smaetheyt ende schande, die ghy mijnen volcke, (bysonderlick den armen ende nootdurftigen) met de voorseyde schandelicke wercken hebt aengedaen. ofte, de smaetheyt mijns volcks, D. die mijn volck verdient heeft. alsoo, smaetheyt mijner jeucht; D. die ick in mijne jeucht verdient, ofte op mijnen hals gehaelt hebbe. Ierem. 31.19.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken