Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

Voorsegginge, dat de Heere de vyanden der Christelicke kercke verdelgen, maer dat hy de sijne soude beschutten ende beschermen, vers 1, etc. met voordere belofte, dat hy de uytvercorene Ioden door den heyligen Geest met geloove ende boetveerdigcheyt begaven soude, 10.

1

Ga naar margenoot1 DE last des woorts des HEEREN Ga naar margenoot2 over Israël: De HEERE Ga naar margenoot3 spreeckt, die den hemel uytbreydet, ende de aerde grontvestet, ende des menschen Ga naar margenoot4 geest in sijn binnenste Ga naar margenoot5 formeert.

2

Siet, ick sal Ga naar margenoot6 Ierusalem stellen [tot] een drinck-schale der Ga naar margenoot7 swijmelinge allen volcken rontom: Ga naar margenoot8 ja oock salse zijn over Iuda, in de belegeringe tegen Ierusalem.

3

Ende het sal te dien dage geschieden, dat ick Ga naar margenoot9 Ierusalem stellen sal Ga naar margenoot10 tot eenen lastigen steen allen volcken, alle die sich daer mede beladen, sullen gewisselick door-sneden worden: Ga naar margenoot11 ende alle de volckeren der aerde sullen sich tegen haer versamelen.

4

Te dien dage, spreeckt de HEERE, sal ick alle peerden Ga naar margenoot12 met schouwicheyt slaen, ende hare ruyters met sinneloosheyt: maer Ga naar margenoot13 over het huys Iuda Ga naar margenoot14 sal ick mijne oogen openen, ende alle peerden Ga naar margenoot15 der volckeren sal ick met blintheyt slaen.

5

Dan sullen Ga naar margenoot16 de Leytslieden van Iuda in haer herte seggen, Ga naar margenoot17 De inwoonders van Ierusalem Ga naar margenoot18 sullen my eene sterckte zijn Ga naar margenoot19 in den HEERE der heyrscharen haren Godt.

6

Te dien dage, sal ick de Leytslieden van Iuda stellen Ga naar margenoot20 als eenen vyerigen heert onder het hout, ende als eene vyerige fackel onder de schooven, ende sy sullen ter rechter ende ter slincker zijde alle volcken rontom verteeren: ende Ga naar margenoot21 Ierusalem sal noch Ga naar margenoot22 blijven Ga naar margenoot23 in hare plaetse te Ierusalem.

7

Ende de HEERE sal Ga naar margenoot24 de tenten Iuda Ga naar margenoot25 ten voorsten Ga naar margenoot26 behouden, op dat Ga naar margenoot27 de heerlickheyt Ga naar margenoot28 des huys Davids, ende Ga naar margenoot29 de heerlickheyt der inwoonderen van Ierusalem, haer niet Ga naar margenoot30 en verheffe tegen Iuda.

8

Te dien dage sal de HEERE de inwoonders van Ierusalem beschutten, ende die Ga naar margenoot31 die onder haer struyckelen soude, sal te dien dage zijn Ga naar margenoot32 als David: ende Ga naar margenoot33 het huys Davids sal zijn Ga naar margenoot34 als Goden, Ga naar margenoot35 als de Engel des HEEREN Ga naar margenoot36 voor haeraengesichte.

9

Ende ’t sal te dien dage geschieden, dat ick sal soecken te verdelgen alle heydenen, die tegen Ierusalem aenkomen.

10

Doch over het huys Davids, ende over de inwoonders van Ierusalem, sal ick Ga naar margenoota uytstorten Ga naar margenoot37 den Geest der genade, ende der gebeden, ende Ga naar margenoot38 sy sullen my Ga naar margenootb aenschouwen, Ga naar margenoot39 dien sy door-steken hebben: ende Ga naar margenoot40 sy sullen over hem rouw-klagen, als [met] de rouw-clage Ga naar margenoot41 over eenen eenigen sone; ende Ga naar margenoot42 sy sullen over hem bitterlick kermen, gelijckmen bitterlick kermt over eenen eerst-geborenen.

11

Te dien dage sal te Ierusalem de rouw-clage groot zijn, gelijck die rouw-clage van Ga naar margenoot43 Hadadrimmon, in het dal van Ga naar margenootc Megiddon.

12

Ende Ga naar margenoot44 het lant sal rouw-clagen, Ga naar margenoot45 elck geslachte bysonder: het geslachte des huys Davids bysonder, ende haerlieder wijven bysonder, ende het geslachte des huys Ga naar margenoot46 Nathans bysonder, ende hare wijven bysonder.

13

Het geslachte des huys Levi bysonder, ende hare wijven bysonder: het geslachte Ga naar margenoot47 Simei bysonder, ende hare wijven bysonder.

14

Alle de overige geslachten, elck geslachte bysonder, ende haer-lieder wijven bysonder.

margenoot1
D. de Prophetie.
margenoot2
Of, belangende Israël, of voor, of aen Israël, Siet bov. 9. vers 1. verstaet hier door Israël de Christelicke kercke, ofte Gemeynte uyt Ioden ende Heydenen bestaende, de welcke de Apostel noemt het Israël Godes, Gal. 6.16. den welcken hier de victorie over hare vyanden belooft wort.
margenoot3
T.w. gelijck hier stracx volcht vers 2.
margenoot4
D. ziele.
margenoot5
Of, vormt, een maniere van spreken van de potte-backers genomen.
margenoot6
Hier beteeckent Ierusalem de Christelicke kercke, ofte Gemeynte, als Gal. 4. vers 26. Heb. 12.18, 22.
margenoot7
Of, der bevinge, of tot eenen veninigen beker, of, tot eenen tuymelbeker, of slaepbeker, D. is, vervult met wijn die slaep aenbrengt, tot een vat uyt het welcke alle volckeren, die tegen het Israel Godes strijden sullen, eenen dronck sullen moeten drincken, die haer in swijmelinge, ofte in slaep brengen sal. De sin is, De vyanden uyt allerley volcken bestaende, die mijne kercke sullen bestrijden ende vervolgen, en sullen daer mede niet anders gewinnen, noch uytrichten, dan dat ickse in ’t vervolgen der kercke, sal slaen met rasernye ende onsinnicheyt, also dat sy haer selven sullen te schande maken, ende in verderf brengen. Vergel. Psal. 60.5 Ies. 51.22, 23. Ier. 25.15, 16. met d’aenteeck.
margenoot8
T.w. de schale der swijmelinge. T.w. als de Stadt van Ierusalem sal belegert worden. als woude de Heere seggen, niet alleen de heydensche volckeren, maer oock de Ioden, die de Christelicke kercke vervolgen sullen, sullen daer over te schande ende ten verderve komen. ofte, ende oock salse zijn in de belegering tegen Iuda, tegen Ierusalem.
margenoot9
D. de Christelicke kercke.
margenoot10
Of, tot eenen gantsch swaren steen, De sin is, Gelijck de gene die hare sterckte daer aen bewijsen willen, dat sy eenen swaren steen opheffen willen, dickwijls door de swaerte des selven onderdruckt worden: Alsoo sullen oock de gene die hare kracht aen Godes kercke versoecken willen, daer over vernielt worden, ende gevoelen hoe swaer dat het is tegen den prickel te stooten. Vergel. Luce 20.18. Actor. 9.4.
margenoot11
Ofte, al versamelden sich tegen haer alle volckeren, etc. T.w. die mijne kercke bevechten.
margenoot12
Of, met verbaestheyt slaen. D. ick sal hare macht te niete maken. Vergel. Psal. 76. versen 6, 7. etc.
margenoot13
D. over mijne kercke.
margenoot14
D. ick salse gade slaen, medelyden over de selve hebbende. Vergel. Ierem. 39.12.
margenoot15
T.w. der vyanden mijner kercke.
margenoot16
D. alle voor-standers der kercke.
margenoot17
D. de ledematen der kercke.
margenoot18
Of, zijn my een sterckte: Of, dat my de inwoonders van Ierusalem eenen stercken moet hebben.
margenoot19
D. dewijle de Heere met haer is, of, om des Heeren wille.
margenoot20
Hebr. als eenen heert des vyers. D. als, of, tot eenen heert op welcken een vyer brandt, ’t welck het hout, datter op leyt, verteert. Alsoo stracx, Hebr. als een fackel des vyers. De sin is, Sy sullen alle hare vyanden over-winnen, ’t welck hier geestelicker wijse te verstaen is, van de victorie der geloovigen over hare geestelicke vyanden, Vergel. Psal. 48. ende 87. ende 125. ende 129.
margenoot21
De ware burgers van Ierusalem, de Christelicke kercke.
margenoot22
Hebr. sitten, of, woonen. D. blyven.
margenoot23
In die plaetse daermen Godt in waren geloove aenroept, ende hem nae sijnen wille dient, het zy dan waer het zy in de gantsche werelt.
margenoot24
D. de kleyne ende onvermogende in Iuda, die buyten Ierusalem woonden, ende van den huyse Davids niet en waren.
margenoot25
Of, ten eersten, of [als] eertijts.
margenoot26
Of, salich maken.
margenoot27
Ofte, cierlickheyt, D. die van grooteren aensien zijn, als de andere van Iuda.
margenoot28
D. des geslachtes Davids.
margenoot29
D. de rijcke ende geweldige tegen de geringe ende verarmde.
margenoot30
Hebr. groot en make.
margenoot31
D. die swack is.
margenoot32
T.w. soo dapper in den strijt, als eertijts David geweest is. Verst. dit van eene geestelicke dapperheyt, welcke de H. Geest in de kinderen Godes te wege brengt.
margenoot33
Het huys Davids, D. de voorstanders van Godes volck.
margenoot34
And. als Godt. and. als Godes [huys]. men kan hier door Goden, verstaen de Engelen.
margenoot35
D. als Christus, als blijckt uyt de navolgende woorden.
margenoot36
D. die voor haer aengesichte wandelt, of, henen gaet. Vergel. Mich. 2.13.
margenoota
Ezech. 39.29. Ioël 2.28.
margenoot37
D. den H. Geest, die de uytverkorene betuycht, dat Godt haer wil genadich zijn: Ende hy verwecktse ten gebede ende smeeckinge, also datse Godt om genade ende vergevinge harer sonden bidden. Vergel. Act. 2.37.
margenoot38
Eensdeels met lichamelicke oogen ten tijde sijns lijdens. Siet Iohan. 19.37. anderdeels door het geloove, ten aensien van de boetveerdige ende geloovige: Act. 2.37. ende met schrick, ten aensien van de ongeloovige ten joncksten dage. Apoc. 1.7.
margenootb
Ioh. 19.37. Apoc. 1.7.
margenoot39
Dit doorsteken der zijde Christi wort hier gestelt voor de geheele kruycinge. Siet Ioh. 19.34, ende 37, ende of wel maer een soldaet dit gedaen heeft, so wort het nochtans de gantsche Ioodsche Natie toegeschreven, als die Pilatum gedrongen hebben Christum te dooden.
margenoot40
D. sy sullen hertelick bedroeft zijn over hare schrickelicke sonde.
margenoot41
T.w. die gestorven is. siet Ier. 6. op vers 26. ende Amos 8.10.
margenoot42
Hebr. sullen bitter maken.
margenoot43
Alwaer de Coninck Iosias is omgekomen, die seer is beschreyt ende beklaecht geworden van sijne goede ondersaten. Siet de historie 2.Reg. 23. versen 29, 30. ende 2.Chron. 35.22, 24, 25.
margenootc
2.Reg. 23.29. 2.Chron. 35.22, 24.
margenoot44
Dat is, de inwoonders des lants.
margenoot45
Hebr. geslachte geslachte bysonder. De sin is, dat dit soude zijn een bysondere wee-klage onder alle geslachten. het siet op de wijse van rouw-klagen onder de Ioden gebruycklick.
margenoot46
Siet 2.Sam. 5.14. 1.Chron. 3.5, Luce 3.31.
margenoot47
Die, nae sommiger gevoelen, een sone Gersoms was, des soons Levi, 1.Chro. 6.16, 17. Dese wort hier tot een exempel gestelt by name, maer van alle de andere stammen ende geslachten wort desgelijcx geseyt in ’t volgende vers.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken