Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 Christus leert op den berch welcke menschen gelucksalich zijn. 13 Vergelijckt sijne Discipulen by sout, licht, ende een stadt op eenen berch gelegen. 17 Verklaert dat hy is gecomen om de wet te vervullen. 21 Wederspreeckt de verkeerde uytleggingen der ouden, van’t seste gebodt. 27 Van’t sevende gebodt ende van den scheyd-brief. 33 van het eedt-sweeren. 38 van weer-wrake. 40 gebied verdraechsaemheyt. 42 weldadicheyt, ende oprechte liefde oock tegen de vyanden.

1

ENde [Iesus] de scharen siende is geklommen op eenen berch, ende als hy nedergeseten was, quamen sijne discipelen tot hem.

2

Ende sijnen mont Ga naar margenoot1 geopent hebbende leerde haer, seggende,

3

Ga naar margenoota Salich [zijn] de Ga naar margenoot2 arme van geeste: Want harer is het Coninckrijck der Hemelen.

4

Ga naar margenootb Salich [zijn] die Ga naar margenoot3 treuren: Want sy sullen vertroost worden.

5

Ga naar margenootc Salich [zijn] de sachtmoedige: Want sy sullen het aerdrijck Ga naar margenoot4[4] be-erven.

6

Ga naar margenootd Salich [zijn] die Ga naar margenoot5 hongeren ende dorsten [na] de gerechticheyt: Want sy sullen versadicht worden.

7

Salich [zijn] de barmhertige: Want haer sal barmherticheyt geschieden.

8

Ga naar margenoote Salich [zijn] de Ga naar margenoot6 reyne van herten: Want sy sullen Ga naar margenoot7 Godt sien.

9

Salich [zijn] de Ga naar margenoot8 vreedsame: Want sy sullen Gods kinderen Ga naar margenoot9 genaemt worden.

10

Ga naar margenootf Salich [zijn] die vervolcht worden Ga naar margenoot10 om der gerechticheyt wille: Want harer is het Coninckrijck der hemelen.

11

Salich zijt ghy als u [de menschen] smaden, ende vervolgen, ende liegende Ga naar margenoot11 alle Ga naar margenoot12 quaet Ga naar margenoot13 tegen u spreken, Ga naar margenootg om mijnent wille.

12

Ga naar margenooth Verblijt ende verheugt [u], want uwen Ga naar margenoot14 loon [is] Ga naar margenoot15 groot in de hemelen: want alsoo hebben sy vervolgt de Propheten, die Ga naar margenoot16 voor u [geweest zijn].

13

Ga naar margenooti Ghy zijt het Ga naar margenoot17 sout der aerde: indien nu het sout Ga naar margenoot18 smakeloos wort, waer mede sal [het] gesouten worden? Het en deucht nergens toe meer, dan om buyten geworpen, ende van de menschen vertreden te worden.

14

Ghy zijt het Ga naar margenoot19 licht der werelt: een stadt boven op eenen berch liggende en can niet verborgen zijn.

15

Ga naar margenootk Noch men steeckt geen keerse aen, ende set die onder een Ga naar margenoot20 koren-mate: maer op een kandelaer, ende sy schijnt allen, die in den huyse [zijn].

16

Ga naar margenootl Laet uw’ licht alsoo schijnen voor de menschen, dat sy uwe goede wercken mogen sien, ende uwen Vader, die inde hemelen is, Ga naar margenoot21 verheerlicken.

17

Meynt niet dat ick gecomen ben om Ga naar margenoot22 de Wet ofte de Propheten te ontbinden: Ick en ben niet gecomen om [die] te ontbinden, maer te Ga naar margenoot23 vervullen.

18

Want voorwaer segge ick u: Ga naar margenootm tot dat de hemel ende de aerde Ga naar margenoot24 voorby gaen, en sal daer niet een Ga naar margenoot25 jota, noch Ga naar margenoot26 een tittel van de Wet voor-by gaen, tot dat het alles sal zijn geschiedt.

19

Ga naar margenootn So wie dan een van dese minste geboden sal ontbonden, ende de menschen alsoo sal geleert hebben, [die] sal de Ga naar margenoot27 minste genaemt worden in’t Coninckrijcke der Hemelen: Maer so wie [de selve] sal gedaen ende geleert hebben, die sal groot genaemt worden in’t Coninckrijck der hemelen.

20

Want ick segge u, ten zy uwe gerechticheyt overvloediger zy als der Schriftgeleerden ende der Phariseen, dat ghy in’t Coninckrijck der hemelen geensins en sult ingaen.

21

Ghy hebt gehoort dat Ga naar margenoot28 [tot] den ouden gesegt is, Ga naar margenooto Ghy en sult niet dooden: maer so wie doodet, [die] sal Ga naar margenoot29 strafbaer zijn door het gerichte.

22

Doch ick segge u: so wie Ga naar margenoot30 ’t onrecht op sijnen broeder toornich is, die sal strafbaer zijn Ga naar margenoot31 door’t gerichte. Ende wie tot sijnen broeder segt Ga naar margenoot32 Raka, die sal strafbaer zijn door Ga naar margenoot33 den Grooten raet. Maer wie segt, Ghy dwaes, die sal strafbaer zijn door Ga naar margenoot34 het helsche vyer.

23

So ghy dan uwe gave sult op den Ga naar margenoot35 altaer offeren, ende aldaer gedachtich wort, dat uw’ broeder yet tegen u heeft,

[Folio 3v]
[fol. 3v]

24

Laet daer uwe gave voor den altaer, ende gaet henen, versoent u eerst met uwen broeder, ende comt dan, ende offert uwe gave.

25

Ga naar margenootp Weest haestelijck Ga naar margenoot36 welgesint [tegen] uwe wederpartie, terwijle ghy noch met hem op den wech zijt: op dat de wederpartie niet misschien u den Rechter overlevere, ende de Rechter u den Dienaer overlevere, ende ghy inde gevanckenisse geworpen wort.

26

Voorwaer ick segge u: ghy en sult daer geensins uytcomen, tot dat ghy den laetsten Ga naar margenoot37 penninck sult betaelt hebben.

27

Ghy hebt gehoort dat [van] den ouden gesegt is: Ga naar margenootq Ghy en sult geen overspel doen.

28

Maer ick segge u, dat so wie een vrouwe Ga naar margenootr [aen-]siet om de selve Ga naar margenoot38 te begeeren, die heeft alreede overspel in sijn herte met haer gedaen.

29

Ga naar margenoots Indien dan uwe Ga naar margenoot39 rechter ooge u Ga naar margenoot40 ergert, Ga naar margenoot41 treckt’se uyt, ende werpt’se van u: want het is u nut dat een uwer leden vergae, ende niet uw’ geheel lichaem inde helle geworpen worde.

30

Ende indien uwe rechter handt u ergert, houwt’se af, ende werpt’se van u: want het is u nut dat een uwer leden vergae, ende niet uw’ geheel lichaem in de helle geworpen worde.

31

Daer is oock gesegt: Ga naar margenoott So wie sijn wijf Ga naar margenoot42 verlaten sal, die geve haer eenen Ga naar margenoot43 scheyd-brief.

32

Ga naar margenootv Maer ick segge u, dat so wie sijn wijf verlaten sal, anders dan uyt oorsake van hoererie, die maeckt dat sy overspel doet: ende so wie de verlatene sal trouwen, die doet overspel.

33

Wederom hebt ghy gehoort, dat [van] den ouden gesegt is: Ga naar margenootx Ghy en sult Ga naar margenoot44 den eedt niet breken, maer ghy sult den Heere Ga naar margenoot45 uwe eeden houden.

34

Maer ick segge u, Ga naar margenooty Sweert Ga naar margenoot46 ganschelick niet, noch by den hemel, om dat hy is de throon Godts:

35

Noch by de aerde, Ga naar margenootz om dat sy is de voetbanck sijner voeten: Noch by Ierusalem, Ga naar margenoota om dat sy is de stadt des grooten Conincks.

36

Noch by u hooft en sult ghy niet sweeren, om dat ghy niet een hayr cont wit ofte swart maken.

37

Maer laet zijn uw’ woort Ga naar margenoot47 ja, ja: neen, neen: wat Ga naar margenoot48 boven desen is, dat is uyt den boosen.

38

Ghy hebt gehoort dat Ga naar margenootb gesegt is, Ga naar margenoot49 Ooge om ooge, ende tandt om tandt.

39

Maer ick segge u, Ga naar margenootc dat ghy den boosen niet en wederstaet: maer so wie u op de rechter wange slaet, Ga naar margenoot50 keert hem oock de andere toe.

40

Ende so yemant met u rechten wil, ende uwen rock nemen, laet hem oock den mantel.

41

Ende so wie u sal Ga naar margenoot51 dwingen een mijle te gaen, gaet met hem twee [mijlen].

42

Ga naar margenootd Geeft den genen die [yet] van u Ga naar margenoot52 bidt, ende en keert u niet af van den genen die van u leenen wil.

43

Ghy hebt gehoort datter gesegt is, Ga naar margenoote Ghy sult uwen naesten lief hebben, ende Ga naar margenoot53 uwen vyandt sult ghy haten.

44

Maer ick segge u, Ga naar margenootf Hebt uwe vyanden lief, segent’se die u vervloecken, doet wel den genen die u haten, ende Ga naar margenootg bidt voor de gene die u Ga naar margenoot54 gewelt doen, ende die u vervolgen.

45

Op dat ghy meucht kinderen Ga naar margenoot55 zijn uwes Vaders die inde hemelen is. Want hy doet sijne Sonne opgaen over boose ende goede, ende regent over rechtveerdige ende onrechtveerdige.

46

Ga naar margenooth Want indien ghy Ga naar margenoot56 lief hebt, die u lief hebben, wat loon hebt ghy? Doen oock de tollenaers niet het selve?

47

Ende indien ghy uwe broeders alleen Ga naar margenoot57 groet, wat doet ghy boven andere? Doen oock niet de tollenaers alsoo?

48

Weest dan ghy lieden volmaeckt, gelijck uw’ Vader, die inde hemelen is, volmaeckt is.

margenoot1
Een Hebreeusche wijse van spreken, als yemant met ernst ende vrymoedicheyt tot onderwijsinge van andere voorbedachtelick begint te spreken. Siet Iob 33.2. Actor. 8.35.
margenoota
Luc. 6.20.
margenoot2
D. nedrige, ende gebrokene van herten, die hare nieticheyt verstaende een kleyn gevoelen van haer selven hebben, steunende alleen op de genade Godts in Christo Iesu. Psal. 51.19. Ies. 57.15.
margenootb
Luc. 6.21.
margenoot3
D. die over de sonde bedroeft zijn: van welcke droeffenisse oock gesproken wort, 1.Corint. 5.2. ende 2.Corint. 7.9. tegen welcke gestelt worden, die in alle weelde ende vreuchde leven. Luc. 16.19, 25.
margenootc
Psal, 37.11.
margenoot4[4]
D. in vrede besitten: welcke belofte wel het tegenwoordige leven aengaet, maer insonderheydt wort hier verstaen het gene vervult sal worden in het toekomende leven. Siet Psal. 37.11.
margenootd
Iesai. 55.1.
margenoot5
D. die met groote begeerte verlangen ende trachten na de ware gerechticheyt in Christo.
margenoote
Psal. 15.2. ende 24.4. Hebr. 12.14.
margenoot6
D. door den Geest Godts gereynicht van de besmettingen der sonden ende van allerley geveynstheyt. Ephes. 5.26.
margenoot7
D. sullen hem volkomelijck kennen ende sijne heerlickheyt aenschouwen. 1.Cor. 13. vers 12.
margenoot8
Gr. Vrede-makers. Die niet alleen voor haer selven vreedsaem zijn, maer oock by andere den vrede bevorderen. Hebr. 12.14.
margenoot9
D. inder daet zijn, ende daer voor gekent worden.
margenootf
2.Corint.4.10. 2.Tim. 2.12. 1.Petr. 3.14.
margenoot10
D. om de rechtveerdige sake Christi ende sijner leere, gelijck in het volgende vers: om mijnent wille.
margenoot11
D. allerley.
margenoot12
Gr. quaed woord.
margenoot13
D. dat u tegen gaet, ofte tot uwen nadeel.
margenootg
1.Petr. 4.14.
margenooth
Luc. 6.23.
margenoot14
Naeml. die Godt belooft ende geven sal, niet uyt verdienste maer uyt genade. Rom. 6.23. om Christi wille. 2.Cor. 1.20. ende so oock cap. 6.1. ende elders doorgaens.
margenoot15
Gr. veel.
margenoot16
D. voor uwe tijden, ofte in voorgaende tijden.
margenooti
Marc. 9.50. Luc. 14.34.
margenoot17
So worden de leeraers genaemt om dat gelijck het sout de spijse smakelick maeckt ende van verrottinge bewaert, sy oock alsoo de zielen der menschen door de leere Gode aengenaem maken, ende van’t verderven behouden.
margenoot18
D. Sijne souticheyt, kracht, ofte scherpicheyt verliest.
margenoot19
Om datse met hare leere andere verlichten, ende oock met haer leven de selve moeten voorlichten. 1.Pet. 5.3.
margenootk
Marc. 4.21. Luce 8.16. ende 11.33.
margenoot20
Ofte, Schepel.
margenootl
1.Petr. 2.12.
margenoot21
Ofte prijsen ende groot maken.
margenoot22
D. de leere der Wet, ofte der Propheten te veranderen, ofte te niete te doen.
margenoot23
D. te verklaren, te onderhouden, ende wat te voren afgebeelt ende voorsecht is, te volbrengen.
margenootm
Luce 16.17.
margenoot24
D. vergaen ofte verandert worden. Siet Psal. 102.27. Hebr. 1.11. ende de aenteeck. op 2.Pet. 3.10.
margenoot25
Dit is de kleynste letter by de Griecken, gelijck Iod by de Hebreen. Waer mede Christus wil seggen, dat oock de minste sake in de wet geschreven niet en sal vergaen.
margenoot26
D. Streepken van een letter, ofte puntken.
margenootn
Iaco. 2.10.
margenoot27
Dat is, sal daer gantsch niet geacht worden. Ofte, sal daer niet ingaen, gelijck in het volgende vers verklaert wort.
margenoot28
Ofte, van den Ouden. Hier door verstaet Christus de verkeerde uytleggingen der Phariseen ende Schrift-geleerden, die al van over vele jaren alsoo geleert hadden, ende niet de leere Mosis ende der Propheten. ’t welck blijckt 1. uyt het voorgaende vers 2. om dat hier Leeringen wederlecht worden, die in Mose ende de Propheten niet gevonden en worden. Siet vers 43.3. om dat van Christo niet en wort bygedaen dan dat in Mose ende de Propheten gevonden wort, gelijck men kan sien uyt de Schriftuer-plaetsen des ouden Testaments hier aende kant geteeckent.
margenooto
Exod. 20.13. Deut. 5.17.
margenoot29
Ofte, schuldich om gestraft te worden.
margenoot30
D. sonder oorsake, ofte te vergeefs.
margenoot31
Ofte, oordeel: waer door verstaen worden de Rechters, die in alle steden de dootslagers straften. Deut. 21.
margenoot32
Is een Syrisch smaet-woort, ende is soo veel te seggen als ydel ofte slecht-hooft. Andere meynen dat het van spouwen komt: ende andere, dat daermede uyt gedruckt wort een geluydt dat de menschen dickmaels maken, om daermede hare gramschap, verachtinge ofte versmadinge tegen hare naesten te kennen te geven, gelijck men gemeynlick door foey u, ofte diergelijck, plach te doen.
margenoot33
Dit was den hoochsten raedt binnen Ierusalem Sanhedrin genaemt, by den welcken stont het oordeel van de swaerste saken, ende daerom oock de schuldige tot de swaerste straffen verwees. siet Deut. 17. ende 2.Paral. 19.
margenoot34
Gr. Tot, ofte, in de gehenne des vyers. Gehenna komt van de Hebr. woorden GeHinnom, D. het dal Hinnom, gelegen by de stadt Ierusalem. Iosu 15.8. in welck dal eertijts de afgodische Ioden hare kinderen tusschen de gloeyende armen des koperen beelts Moloch lieten levendich verbranden. Siet Ierem. 7.31. 2.Reg. 23.10. ’twelck alsoo het een grouwelicke pijne was, so wort dit woort dickwils voor de helsche pijne genomen. Door dese doot-straffen, waer van d’eene swaerder is als d’andere, toont Christus dat dese sonden alle de eeuwige verdoemenisse verdienen, doch dat d’eene swaerder als d’andere int toekomende oordeel sal gestraft worden.
margenoot35
Dit siet op den Godtsdienst des ouden Testaments, maer wort oock mede verstaen van den Godtsdienst des nieuwen Testaments, hoewel in de selve geen sulcke altaren ende offerhanden en zijn. Rom. 12.1. ende 15.16. Hebr. 13.15, 16. Phil. 4.18. Ofte, brengen tot den altaer.
margenootp
Luce 12.58. Ephes. 4.26.
margenoot36
D. Verdraecht ofte vereenicht met den genen die u over schult ofte andersins voor recht roept.
margenoot37
Gr. Quadrant. D. een oort, het welck was de minste munte diemen gebruyckte, ontrent anderhalf penninck waert na onse rekeninge.
margenootq
Exod. 20.14. Deut. 5.18.
margenootr
Iob 31.1. Psal. 119.37.
margenoot38
N. tot onkuysheyt.
margenoots
Matth. 18.8. Marc. 9.43.
margenoot39
D. al wat u dit leven aen gaende dierbaerst, aengenaemst, ofte noodichst is.
margenoot40
D. tot sondigen soude verwecken ofte brengen.
margenoot41
D. doet sulcks liever van u wech.
margenoott
Deut. 24.1.
margenoot42
D. wie van sijn wijf sal scheyden.
margenoot43
Van dese scheyd-brief siet Deut. 24. vers 1, etc. Mal. 2. vers 14. ende Matth. 19.7. uyt welcke plaetsen blijckt, dat Godt het lichtveerdich scheyden noyt en heeft voor goet gekent.
margenootv
Matth. 19.7. Marc. 10.4, 11. Luce 16.18. 1.Corinth. 7.10.
margenootx
Exod. 20.7. Levit. 19.12. Deut. 5.11.
margenoot44
D. so niet sweeren, dat ghy uwen eedt niet en soudet houden.
margenoot45
D. het gene ghy met eede Godt ofte den menschen belooft hebt, betalen.
margenooty
Iac. 5.12.
margenoot46
N. noch lichtveerdelick ofte onnoodelijck, noch bedriechlijck, noch by de creaturen. Want eenen rechten ende noodigen eedt wort niet verboden: gelijck te sien is Rom. c. 1. vers 9. ende 9.1. 2.Corinth. 1.23. ende 11.31. ende 12. vers 19. Galat. 1.20. Phil. 1.8. 1.Thess. 5.27. Hebr. 6.13, 16, 17. Apoc. 10.6.
margenootz
Ies. 66.1.
margenoota
Psal. 48.3.
margenoot47
D. gebruyckt in uwe dagelijckse handelingen ende gemeene reden, eenvoudige, waerachtige, ende oprechte woorden. Siet Iac. 5.12.
margenoot48
Dat is, wat tot overvloet bygedaen wort, met lichtveerdich ofte onnoodich sweeren, ofte andersins.
margenootb
Exod. 21.24. Lev. 24.20. Deut. 19.21.
margenoot49
Dese wet die den Overheden gegeven was, wiert van de Phariseen ende Schrift-geleerde misduyt tot eygen wrake: welcke Christus hier in’t volgende bestraft.
margenootc
Luce 6.29. Rom. 12.17. 1.Cor. 6.7. 1.Thess. 5.15. 1.Petr. 3.9. Prov. 24.29.
margenoot50
N. liever dan dat ghy u selven soudet wreken. Want dat dit niet en is simpelick te verstaen blijckt selfs uyt het exempel Christi, Ioan. 18.23. Ende alsoo moeten oock de twee naestvolgende versen verstaen worden.
margenoot51
In het Griecksch wort een Persisch woort gebruyckt, waer door beteeckent wort eenen hof-dienst, waer toe de ondersaten gedwongen wierden om de lasten der heere boden te dragen, ofte daer toe hare ezels, etc. te leenen ende te drijven. ’T selve woort wort oock gebruyckt Matth. 27.33.
margenootd
Deut. 15.8. Luce 6.35.
margenoot52
Ofte, begeert, eyscht.
margenoote
Levit. 19.18.
margenoot53
Dat en staet nergens in Godts wet, maer het tegendeel daer van staet Deut. 32.35. Prov. 25.21.
margenootf
Luce 6.27. Rom. 12.20.
margenootg
Luce 23.34. Actor. 7.60. 1.Cor. 4.13. 1.Petr. 2.23.
margenoot54
And. lasteren, gelijck het selve woort oock genomen wort 1.Pet. 3.16.
margenoot55
D. mach blijcken dat ghy het zijt.
margenooth
Luc. 6.32.
margenoot56
N. alleen: gelijck blijckt uyt het volgende vers.
margenoot57
Ofte vriendelick bejegent.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken