Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

1 Christus leert, hoemen moet aelmoessen geven. 5 bidden. 16 vasten. 19 wat voor schatten vergaderen. 22 hoe het verstandt moet gericht zijn. 24 Datmen geen twee heeren kan dienen. 25 datmen de sorge van lichamelicke nootdruft moet Gode bevelen. 33 ende voor al het Coninckrijcke Godts soecken.

1

HEbt acht, dat ghy uwe Ga naar margenoot1 aelmoesse niet en doet voor de menschen, om van haer gesien te worden: anders so en hebt ghy geenen loon by uwen Vader, die in de hemelen is.

2

Ga naar margenoota Wanneer ghy dan aelmoesse doet, soo en laet voor u niet trompetten, gelijck de Ga naar margenoot2 geveynsde in de Synagogen, ende op de straten doen, op dat’se vande menschen ge-eert mogen worden: Voorwaer segge ick u, Ga naar margenoot3 sy hebben haeren loon wech.

3

Maer als ghy aelmoesse doet, Ga naar margenoot4 soo en laet uw slincke [handt] niet weten, wat uwe rechte doet.

4

Op dat uwe aelmoesse in’t verborgen zy: ende uwe Vader, die in’t verborgen siet, die sal ’t u Ga naar margenoot5 in’t Ga naar margenootb openbaer vergelden.

5

Ende wanneer ghy Ga naar margenoot6 bidt, soo en sult ghy niet zijn gelijck de geveynsde: want die plegen geerne in de Ga naar margenoot7 Synagogen, ende op de hoecken der straten staende te bidden, Ga naar margenoot8 op dat sy van den menschen mogen gesien worden. Voorwaer ick segge u, dat sy haren loon wech hebben.

6

Maer ghy, wanneer ghy bidt, Ga naar margenootc gaet in uwe Ga naar margenoot9 binnen-camer, ende uwe deure gesloten hebbende bidt uwen Vader die in’t verborgen is, ende uw’ Vader die in ’t verborgen siet, sal’t u in’t openbaer vergelden.

7

Ende als ghy bidt, Ga naar margenootd so en gebruyckt geen Ga naar margenoot10 ydel verhael van woorden, gelijck de Heydenen: want sy meynen dat sy door hare veelheyt van woorden sullen verhoort worden.

8

Wordet dan haer niet gelijck: want uw’ Vader weet wat ghy van noode hebt, eer ghy hem biddet.

9

Ghy dan biddet Ga naar margenoot11 aldus: Ga naar margenoote Onse Vader, die Ga naar margenoot12 in de hemelen [zijt], uwen naem werde Ga naar margenoot13 geheylicht.

10

Uw’ Ga naar margenoot14 Coninckrijcke come. uwen

[Folio 4r]
[fol. 4r]

wille geschiede gelijck Ga naar margenoot15 inden Hemel [also] oock op der aerden.

11

Ons’ Ga naar margenoot16 dagelicks Ga naar margenoot17 broodt geeft ons heden.

12

Ende vergeeft ons onse Ga naar margenoot18 schulden, gelijck oock wy vergeven onse schuldenaren.

13

Ende Ga naar margenoot19 en leydt ons niet in Ga naar margenoot20 versoeckinge, maer verlost ons van den Ga naar margenootf boosen. Want uw’ is het Coninckrijcke, ende de cracht, ende de heerlickheyt inder eeuwicheyt, Ga naar margenoot21 Amen.

14

Ga naar margenootg Want indien ghy den menschen hare misdaden vergeeft, soo sal uwe hemelsche Vader oock u vergeven.

15

Ga naar margenooth Maer indien ghy den menschen hare misdaden niet en vergeeft, so en sal oock uwe Vader uwe Ga naar margenoot22 misdaden niet vergeven.

16

Ga naar margenooti Ende wanneer ghy Ga naar margenoot23 vast, en toont geen droevich gesichte, gelijck de geveynsde: want sy Ga naar margenoot24 mismaecken hare aengesichten, op dat sy van de menschen mogen gesien worden, als sy vasten. Voorwaer ick segge u, dat sy haren loon wech hebben.

17

Maer ghy, als ghy vast, Ga naar margenoot25 salft uw’ hooft, ende wascht uw’ aengesichte.

18

Op dat het van de menschen niet gesien en werde als ghy vast, maer uw’ Vader, die in’t verborgen is: ende uw’ Vader, die in’t verborgen siet, sal’t u in’t openbaer vergelden.

19

Ga naar margenoot26 Vergadert u Ga naar margenootk geen schatten op der aerden, daerse de motte ende Ga naar margenoot27 roest verderft, ende daer de dieven doorgraven ende stelen.

20

Maer Ga naar margenootl vergadert u schatten inden hemel, daerse noch motte noch roest en verderft, ende daer de dieven niet en doorgraven, noch en stelen.

21

Want waer uwen schat is, daer sal oock uw’ herte zijn.

22

Ga naar margenoot28 De keerse des lichaems is Ga naar margenootm de ooge: indien dan uwe ooge eenvoudich is, soo sal uw’ geheel lichaem verlicht wesen.

23

Maer indien uw’ ooge Ga naar margenoot29 boos is, so sal geheel uw’ lichaem duyster zijn. Indien dan het licht dat in u is, duysternisse is, hoe groot [sal] de duysternisse [selve zijn?]

24

Ga naar margenootn Niemant en can Ga naar margenoot30 twee heeren dienen, want of hy sal den eenen haten ende den anderen lief hebben, of hy sal den eenen Ga naar margenoot31 aenhangen, ende den anderen verachten. Ghy en cont niet Gode dienen ende den Ga naar margenoot32 Mammon.

25

Ga naar margenooto Daerom segge ick u: Ga naar margenoot33 zijt niet besorgt voor uw’ Ga naar margenoot34 leven, wat ghy eten, ende wat ghy drincken sult: noch voor uw’ lichaem, waer mede ghy u cleeden sult. Is het leven niet meer dan het voedsel, ende het lichaem dan de cleedinge?

26

Ga naar margenootp Aensiet de vogelen des Ga naar margenoot35 hemels, dat sy niet en zaeyen, noch en maeyen, noch en versamelen inde schueren, ende uw’ hemelsche Vader voedt [nochtans] de selve: Ga naar margenoot36 en gaet ghy de selve niet [zeer] veel te boven?

27

Wie doch van u can met besorcht te zijn Ga naar margenoot37 een elle tot sijne lengde toe doen?

28

Ende wat zijt ghy besorgt voor de kleedinge? Aenmerckt de lelien des velts, hoe sy wassen: sy en arbeyden niet, noch en spinnen niet:

29

Ende ick segge u dat oock Salomon in Ga naar margenoot38 alle sijne heerlickheyt niet en is bekleet geweest, gelijck een van desen.

30

Indien nu Godt het gras des velts, dat heden is ende Ga naar margenoot39 morgen inden oven geworpen wort, alsoo bekleet, en sal hy u niet veel meer [kleeden,] Ghy kleyn geloovige?

31

Daerom en zijt niet besorcht, seggende: wat sullen wy eten? of wat sullen wy drincken? of waer mede sullen wy ons kleeden?

32

Want alle dese dingen Ga naar margenoot40 soecken de heydenen. want uwe hemelsche Vader weet dat ghy alle dese dingen behoeft.

33

Ga naar margenootq Maer soeckt eerst het Coninckrijcke Godts, ende Ga naar margenoot41 sijne gerechtigheyt, ende alle dese dingen sullen u Ga naar margenoot42 toegeworpen worden.

34

Zijt dan niet besorcht tegen den morgen: want de morgen sal voor het sijne sorgen, [elcken] dach heeft genoech aen Ga naar margenoot43 sijn selfs quaet.

margenoot1
Het Griecksch woort Eleemosyne, daer Aelmoesse van komt, beteeckent in het gemeyn een werck der barmherticheyt, ende in het bysonder de weldadicheyt tegen den armen, om dat de selve uyt medelijden moet voortkomen. 1.Corinth. 13. vers 3. Sommige Griecksche boecken hebben gerechticheyt.
margenoota
Rom. 12.8.
margenoot2
Gr. Hypocriten: welck woort de personagien in een kamerspel beteeckent, die een ander persoon vertoonen, als sy in der daet zijn.
margenoot3
Want de eere, diese soecken by de menschen, is haren loon.
margenoot4
D. doet het op het aller-heymelickste, sonder roem daer door te soecken.
margenoot5
N. dickwijls hier, maer insonderheyt hier namaels in’t uyterste oordeel. Siet Matth. 25.34.
margenootb
Luce 14.14.
margenoot6
N. in’t bysonder. Want oock de gemeene gebeden in de vergaderingen zijn Gode aengenaem, ende hebben bysondere beloften. Matt. 18.19.
margenoot7
N. buyten de tijt van de gemeene gebeden.
margenoot8
Ofte, op dat sy den menschen schijnbaer zijn.
margenootc
2.Reg. 4.33. Actor. 10.4.
margenoot9
Het Griecx woort beteeckent een plaetse ofte kamer, daermen yet wech lecht ofte opsluyt.
margenootd
1.Reg. 18.28. Ies. 1.15.
margenoot10
Gr. Battologia, dat is, wanneer eenige woorden ofte reden sonder noodt ofte ernst dickwijls verhaelt worden.
margenoot11
D. Richt alle uwe gebeden na dit formulier. Niet dat wy aen dese woorden alleen ofte altijt souden gebonden zijn: want in voorvallende nooden ist oock wel geoorloft eenige beden verder uyt te breyden, ende oock met andere woorden uyt te drucken. Siet Ioh. 17. ende Actor. 4.24.
margenoote
Luce 11.2.
margenoot12
D. inden derden hemel. 2.Cor. 12.2. alwaer hy sijne Majesteyt ende heerlickheyt allermeest openbaert. Psal. 103.19.
margenoot13
D. van ons met woorden ende wercken groot gemaeckt.
margenoot14
N. soo der genade in dese werelt, als der heerlickheyt in den hemel.
margenoot15
N. van de heylige Engelen. Psal. 103.20, 21. ende van de salige ende volmaeckte zielen. Hebr. 12.23.
margenoot16
D. genoechsaem ende noodich tot onderhoudt onses levens voor dese dach: ofte ons bescheyden deel. Prov. 30.8.
margenoot17
D. alle nootdruft des lichaems. Genes. 3.19.
margenoot18
D. sonden. Luce 11.4. die ons schuldich maken aen de straffe. siet Matth. 18.24.
margenoot19
Ofte, en brengt ons niet. D. geeft ons niet over.
margenoot20
N. des Satans, der werelt ende onses vleeschs, om ons te brengen tot sondigen, ofte tot quaet. Siet Iac. 1.13, 14.
margenootf
Matth. 13.19.
margenoot21
Is een Hebr. woort ende so veel te seggen als, het zy ofte werde alsoo. Ofte, het is sekerlick alsoo. Siet Deut. 27. vers 15. Neh. 8.7.
margenootg
Marc. 11.25. Coloss. 3.13.
margenooth
Matth. 18.35. Iac. 2.13.
margenoot22
Gr. misvallen, waer door allerley sonden verstaen worden.
margenooti
Ies. 58.3. Matth. 9.14. Marc. 2.18. Luce 5.33.
margenoot23
N. in’t bysonder. want in gemeene nooden ofte vasten ist niet ongeoorloft droevich gelaet te toonen, als ’t sonder geveynstheyt geschiet.
margenoot24
Ofte, verdonckeren, verderven.
margenoot25
Christus spreeckt hier na het gebruyck der Ioden, die in tijden van vrolickheyt haer salfden ende wiesschen. Psal. 23.5. Amos 6.6. Luce 7. vers 46.
margenoot26
N. Voornamelijck, ofte alsoo dat ghy daer van uw’ werck soudet maken, sonder de hemelsche recht te betrachten. siet 1.Tim. 6.8.
margenootk
Prov. 23.4. Iac. 5.1. Hebr. 13.5.
margenoot27
Gr. eetinge, ineetinge.
margenootl
Luce 12.33. 1.Tim. 6.19.
margenoot28
D. gelijck het lichaem door de ooge, so wort des menschen doen ende laten door ’t verstant geleyt ende gericht.
margenootm
Luce 11.34.
margenoot29
D. verblint ofte verdorven.
margenootn
Luce 16.13.
margenoot30
N. die malkandren tegen zijn.
margenoot31
Ofte, hem aen den eenen houden.
margenoot32
Is een Syrisch woort, ende beteeckent rijckdom, winste, ofte schatten, die de menschen dickmael als eenen Godt eeren ende dienen.
margenooto
Psal. 37.5. ende 55.23. Luce 12.22. Phil. 4.6. 1.Tim. 6.8. 1.Petr. 5.7.
margenoot33
N. met angstige ende onmatige sorge, spruytende uyt kleyn geloovicheyt, ende verhinderende de sorge der salicheyt. Anders so zijn wy oock schuldich voor dese dingen te sorgen. 1.Tim. 5.8.
margenoot34
Gr. ziele, waer door ’t leven beteeckent wort. Siet Iob 2.6. Matth. 2.20.
margenootp
Iob 39.3. Psal. 147.9.
margenoot35
D. des lochts. siet Psal. 8.9.
margenoot36
Gr. en verschilt ghy niet seer veel van de selve?
margenoot37
Gr. een cubijt, D. de lengde des arms van den ellebooch af tot het uyterste vande middelste vinger. of, anderhalve voet.
margenoot38
Leest van de selve 1.Reg. 4.
margenoot39
D. dat korts daer aen verdroocht zijnde by na anders nergens toe en dient, als om daermede de ovens te heeten.
margenoot40
N. met angst ende bekommernisse, als of hare gelucksalicheyt daer inne gelegen ware.
margenootq
1.Reg. 3.13. Psal. 37.25. ende 55.23.
margenoot41
N. Godes, gelijck uyt den Griecschen text blijckt: D. die Gode aengenaem is, voor hem bestaet, ende in den Euangelio ons geopenbaert is.
margenoot42
Gr. toegelegt, ofte, toegegeven, N. als een toemate ofte toegifte. Siet Psal. 127.2.
margenoot43
D. quellinge, bekommernisse, ende swaricheyt, die op elcken dach voorvalt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken