Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 Christus leert voorder, hoemen van sijnen naesten moet oordeelen, ende den selven bestraffen. 6 Datmen het heylige den verachters niet en moet voordragen. 7 Datmen met bidden moet aenhouden. 12 hoe men handelen moet met sijnen naesten. 13 Van de enge ende wijde poorte. 15 Van de valsche Propheten te mijden. 21 Dat niet alle die uyterlick Godt dienen sullen salich worden. 24 Datmen ’t woort Godts niet alleen moet hooren maer oock doen.

1

Ga naar margenoota EN oordeelt Ga naar margenoot1 niet, op dat ghy niet geoordeelt en wort.

2

Ga naar margenootb Want met welck oordeel ghy oordeelt, sult ghy geoordeelt worden: ende met welcke mate ghy metet, sal u weder gemeten worden.

3

Ga naar margenootc Ende wat siet ghy den Ga naar margenoot2 splinter die inde ooge uwes broeders is, maer den balck die in uwe ooge is en merckt ghy niet?

4

Of, hoe sult ghy tot uw broeder seggen, laet toe dat ick den splinter uyt uw’ ooge uyt doe, ende siet daer is een balck in uwe ooge.

5

Ga naar margenootd Ghy geveynsde, werpt eerst den balck uyt uw’ ooge, ende dan sult ghy besien, om den splinter uyt uwes broeders ooge uyt te doen.

6

Ga naar margenoote En geeft het Ga naar margenoot3 heylige den honden niet, noch en werpt uwe peerlen niet voor de swijnen: op dat sy niet t’eeniger tijdt de selve met hare voeten en vertreden, ende [haer] omkeerende u en verscheuren.

7

Ga naar margenoot4 Biddet, Ga naar margenootf ende u sal gegeven worden: soecket, ende ghy sult vinden: kloppet, ende u sal open gedaen worden.

8

Ga naar margenootg Want een yegelick die Ga naar margenoot5 bidt, die ontfangt: ende die soeckt, die vint: ende die klopt, dien sal open gedaen worden.

9

Ofte wat mensche isser onder u, soo sijn sone hem soude bidden om broot, die hem eenen steen sal geven?

10

Ende soo hy hem om een visch soude bidden, die hem een slange sal geven?

11

Indien dan ghy, Ga naar margenooth die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer sal uwe Vader, die in de hemelen is, goede [gaven] geven, den genen, diese van hem bidden.

12

Ga naar margenooti Alle [dingen] dan die ghy wilt dat u de menschen souden doen, doet ghy hen

[Folio 4v]
[fol. 4v]

oock alsoo: Want dat is Ga naar margenoot6 de Wet ende de Propheten.

13

Ga naar margenootk Gaet in door de enge poorte: want wijdt is de poorte, ende breedt is de wech, die tot het verderf leydt, ende vele zijnder die door de selve ingaen.

14

Ga naar margenootl Want de poorte is enge, ende de wech Ga naar margenoot7 is nauwe die tot het leven leydt, ende weynige zijnder die den selven vinden.

15

Ga naar margenootm Maer wacht [u] van de valsche Propheten, de welcke in Ga naar margenoot8 schaeps-kleederen tot u komen, maer van binnen zijn’se grijpende Ga naar margenoot9 wolven.

16

Aen hare Ga naar margenoot10 vruchten sult ghyse kennen. Leest men oock een druyve van doornen, of vijgen van distelen?

17

Ga naar margenootn Alsoo een yeder goede boom, brengt voort goede vruchten, ende Ga naar margenoot11 een quade boom brengt voort quade vruchten.

18

Een goede boom en kan geen quade vruchten voortbrengen: noch een quade boom goede vruchten voortbrengen.

19

Een yeder boom die geen goede vrucht voort en brengt, wort uytgehouwen, ende in’t vyer geworpen.

20

So sult ghy dan de selve aen hare vruchten kennen.

21

Ga naar margenooto Niet een yegelijck, Ga naar margenoot12 die tot my segt, Heere, Heere, en sal ingaen in’t Coninckrijcke der hemelen: maer Ga naar margenoot13 die daer doet den wille mijns Vaders, die in de hemelen is.

22

Ga naar margenootp Vele sullen Ga naar margenoot14 ten dien dage tot my seggen, Heere, Heere, en hebben wy niet Ga naar margenoot15 in uwen name gepropheteert, ende in uwen name duyvelen uytgeworpen, ende in uwen name vele Ga naar margenoot16 crachten gedaen?

23

Ga naar margenootq Ende dan sal ick haer Ga naar margenoot17 opentlijck aenseggen, Ick en hebbe u noyt Ga naar margenoot18 gekent. Ga naar margenootr Gaet wech van my ghy die de ongerechticheyt werckt.

24

Ga naar margenoots Een yegelijck dan die dese mijne woorden hoort, ende de selve doet, dien sal ick vergelijcken by een voorsichtich man, die zijn huys op een steenrotse gebouwt heeft.

25

Ende daer is Ga naar margenoot19 slach-regen nedergevallen, ende de waterstroomen zijn gekomen, ende de winden hebben gewaeyt, ende zijn tegen het selve huys aengevallen, ende het en is niet gevallen, want het was op Ga naar margenoot20 de steenrotse gegront.

26

Ga naar margenoott Ende een yegelijck die dese mijne woorden hoort, ende de selve niet en doet, die sal by eenen dwasen man vergeleken worden, die sijn huys op het Ga naar margenoot21 zant gebouwt heeft.

27

Ende de slach-regen is nedergevallen, ende de waterstroomen zijn gekomen, ende de winden hebben gewaeyt, ende zijn tegen ’t selve huys aengeslagen, ende het is gevallen, ende sijnen val was groot.

28

Ende het is geschiet, als Iesus dese woorden ge-eyndicheyt hadde, [dat] de scharen haer Ga naar margenoot22 ontsetteden over sijne leere.

29

Ga naar margenootv Want hy leerde haer, als Ga naar margenoot23 macht hebbende, ende niet als de Schriftgeleerde.

margenoota
Luce 6.37. Rom. 2.1. 1.Cor. 4.3, 5.
margenoot1
N. lichtveerdelick, ofte verkeerdelick, uyt haet, nijdicheyt, ofte ongegrondt achterdencken. Anders is een oprecht oordeel van saken daer van men oprechte kennisse heeft, als ’t tot een goet eynde geschiet, so in’t gerichte, als daer buyten, niet alleen geoorloft, maer oock geboden. Siet 2.Chron. 19. vers 6. Ioa. 7.24. 1.Cor. 5.12.
margenootb
Marc. 4.24. Luce 6.38.
margenootc
Luce 6.41, 42.
margenoot2
D. kleyne ofte mindere gebreken, gelijck door den balck groote ende grove gebreken verstaen worden.
margenootd
Prov. 18.17.
margenoote
Prov. 9.8. ende 13.9.
margenoot3
Heylich is eygentlick ’t gene van het gemeyn gebruyck afgesondert is, ende wort daer door hier verstaen de predicatie des Euangeliums, ofte de vermaningen ende vertroostingen uyt Godes woort, als oock de bedieninge der H. Sacramenten, die van wegen harer weerdicheyt hier oock peerlen genaemt worden, ende die men den hardneckigen ende moetwilligen spotters, die by honden ende swijnen vergeleecken worden, niet en moet voorhouden. Prov. 9.8. 1.Cori. 10.21. Phil. 3.2.
margenoot4
Door bidden, soecken, ende kloppen, vermaent ons Christus met ernst geduerichlick aen te houden inden gebede. Siet oock Rom. 12.12. 1.Thes. 5.17.
margenootf
Matth. 21.22. Marc. 11.24. Luce 11.9. Ioan. 14.13. ende 16.24. Iac. 1.5, 6. 1.Ioan. 3.22. ende 5.14.
margenootg
Ierem. 29.12. Prov. 8.17.
margenoot5
N. uyt den geloove, ende na Godes wille. Iac. 1.6. 1.Ioh. 5.14.
margenooth
Gen. 6.5. ende 8.21.
margenooti
Luce 6.31.
margenoot6
D. de somma van al ’t gene de wet, ende de Propheten, uytleggers der selve, leeren aengaende de tweede tafel der tien geboden, vande liefde des naesten. Matth. 22.39.
margenootk
Luce 13.24.
margenootl
Actor. 14.22.
margenoot7
D. niet alleen ten aensien van de nauwe gehoorsaemheyt die Godt van ons eyscht, maer oock om datse is vol van verdruckinge ende swaricheyt. Siet Act. 14.22.
margenootm
Deut. 13.3. Ierem. 23.16. Matth. 24.4. Rom.16.17. Ephes. 5.6. Coloss.2.8. 1.Ioan. 4.1.
margenoot8
D. in eenen uyterlijcken schoonen schijn.
margenoot9
D. verleyders ende ziel-moorders. Ioa. 10.1, 8. Act. 20.29.
margenoot10
Door dese vruchten wort verstaen niet soo seer het leven, het welck voor eenen tijt bedriegen kan, als wel de leere, die aen Godts woort moet beproeft zijn. 1.Ioan. 4.1.
margenootn
Matth. 12.33. Marc. 11.15. Matth. 3.10. Luce 3.8.
margenoot11
Gr. Een verrotte boom.
margenooto
Rom. 2.13. Iac. 1.22. Actor. 19.13. Matth. 25.11. Luce 6.46. ende 13.25.
margenoot12
D. die veel ende ydelick roemt van Christo ende sijne leere.
margenoot13
D. die in Christum recht gelooft. Ioa. 6.40. ende sijn leven nae Godts geboden aenstelt. 1.Thess. 4.3.
margenootp
Ierem. 14.14. ende 27.15. Luce 13.26.
margenoot14
N. des uytersten oordeels. Matt. 24.36.
margenoot15
D. door uw’ bevel ende kracht, als uwe Dienaers, ende tot verbreydinge van uwe eere.
margenoot16
D. wonderteeckenen ofte mirakelen. 1.Cor. 12.10. om datse door de kracht Godts geschieden.
margenootq
Psal. 6.9. Matth. 25.12. Luce 13.25.27.
margenoot17
Gr. belijden.
margenoot18
N. voor de mijne. siet Ioa. 10.14. ende 2.Tim. 2.19.
margenootr
Matth. 25.41. Luce 13.25, 27.
margenoots
Ierem. 17.8. Luce 6.47. Rom. 2.13. Iac. 1.23.
margenoot19
Door de slach-regen, water-stroomen, ende winden worden verstaen allerleye vervolgingen, verleydingen, ende versoeckingen, waer door de menschen tot afval souden konnen gebracht worden.
margenoot20
Dese steenrotze beteeckent Christum. 1.Pet. 2.6.
margenoott
Rom. 2.13. Iacob 1.23. Ezech. 31.11.
margenoot21
Door het zandt wort verstaen al wat de menschen buyten Christum tot een fondament harer salicheyt stellen. Act. 4.12.
margenoot22
Ofte, verbaest, verslagen werden met verwonderinge, ende beroeringe hares gemoets.
margenootv
Marc. 1.22. ende 6.2. Luce 4.32.
margenoot23
D. met een Godtlijcke autoriteyt, ende met een sonderlinge bewegelickheyt ende vrymoedicheyt. Siet Luce 4.22. ende Ioa. 7.45, 46.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken