Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

1 Christus reynicht eenen melaetschen. 5 geneest den knecht eens hooftmans. 14 de schoon-moeder Petri. 16 ende noch vele andere. 18 Verklaert eenen Schrift-geleerden, die hem wilde volgen, sijne armoede. 21 ende gebiedt eenen anderen hem te volgen sonder uytstel. 23 stilt het onweder op de Zee. 28 drijft de Duyvelen uyt twee besetene menschen, ende laet toe datse in de verckens varen.

1

DOe hy nu van den Ga naar margenoot1 berch afgeklommen was, zijn hem vele scharen gevolgt.

2

Ga naar margenoota Ende siet, een Ga naar margenoot2 melaetsche quam, ende aenbadt hem, seggende: Heere, indien ghy wilt, ghy kont my reynigen.

3

Ende Iesus de hant uytstreckende heeft hem Ga naar margenoot3 aengeraeckt, seggende, Ick wil, wort gereynicht. Ende terstont wert [hy van] sijne melaetscheyt gereynicht.

4

Ende Iesus seyde tot hem, Siet dat ghy [dit] Ga naar margenoot4 niemant en segt: maer Ga naar margenootb gaet henen, Ga naar margenoot5 toont u selven den Priester, ende offert de gave, die Ga naar margenootc Moses Ga naar margenoot6 geboden heeft, haer tot Ga naar margenoot7 een getuygenisse.

5

Ga naar margenootd Als nu Iesus te Capernaum ingegaen was, quam tot hem een Hooftman over hondert, biddende hem,

6

Ende seggende, Heere, mijn knecht licht te huys geraeckt, ende lijdt sware pijnen.

7

Ende Iesus seyde tot hem, Ick sal komen ende hem genesen.

8

Ende de Hooftman over hondert antwoordende seyde, Heere, ick en ben niet weerdich dat ghy onder mijn dack soudt in komen, maer Ga naar margenoote spreeckt alleenlick een woort, ende mijn knecht sal genesen worden.

9

Want ick ben oock een mensche Ga naar margenoot8 onder de macht [van andere], hebbende onder my krijchs-knechten: ende ick segge tot desen, Gaet, ende hy gaet: ende tot den anderen, Komt, ende hy komt: ende tot mijnen dienstknecht, Doet dat, ende hy doet het.

10

Iesus nu [dit] hoorende heeft hem verwondert, ende seyde tot de gene die [hem] volgden, Voorwaer segge ick u, Ick en hebbe selfs in Israël Ga naar margenoot9 so grooten geloove niet gevonden.

11

Ga naar margenootf Doch ick segge u, dat vele sullen komen Ga naar margenoot10 van oosten ende westen, ende sullen met Abraham, ende Isaac, ende Iacob aensitten in het Coninckrijck der hemelen.

12

Ga naar margenootg Ende de Ga naar margenoot11 kinderen des Coninckrijcks sullen uytgeworpen worden in de Ga naar margenoot12 buytenste duysternisse, Ga naar margenooth aldaer sal weeninge zijn, ende knersinge der tanden.

13

Ende Iesus seyde tot den hooft-man over hondert, Gaet henen, ende u geschiede gelijck ghy gelooft hebt. Ende zijn knecht is gesont geworden te dier selver uyre.

14

Ga naar margenooti Ende Iesus gekomen zijnde in het huys Petri, sach sijn Ga naar margenoot13 wijfs-moeder [te bedde] Ga naar margenoot+ liggen, hebbende de cortse.

15

Ende hy raeckte haer handt aen, ende de cortse verliet haer, ende sy stont op, ende diende Ga naar margenoot++ henlieden.

16

Ende als het Ga naar margenoot* laet geworden was, hebben sy vele van den Duyvel beseten tot hem gebracht, ende hy wierp de [boose] geesten uyt Ga naar margenoot14 met den woorde, ende hy genas Ga naar margenoot15 alle die qualick gestelt waren.

17

Op dat vervult soude worden, dat gesproken was door Ga naar margenoot16 Iesaiam den Propheet, seggende, Ga naar margenootk Hy heeft onse kranckheden [op hem] genomen, ende [onse] sieckten gedragen.

18

Ende Iesus vele scharen siende rond’om hem, beval Ga naar margenoot17 aen d’andere zijde over te varen.

[Folio 5r]
[fol. 5r]

19

Ga naar margenootl Ende daer quam een seker Schriftgeleerde tot hem, ende seyde tot hem, Ga naar margenoot18 Meester ick sal u volgen, waer ghy oock henen gaet.

20

Ende Iesus seyde tot hem: De vossen hebben holen, ende de vogelen des Ga naar margenoot19 Hemels Ga naar margenoot20 nesten: maer de Sone des menschen en heeft niet waer hy het hooft neder legge.

21

Ende een ander uyt sijne discipelen seyde tot hem, Heere laet my toe dat ick eerst henen gae, ende mijnen vader begrave.

22

Doch Iesus seyde tot hem, Volgt my, ende Ga naar margenootm laet Ga naar margenoot21 de doode hare dooden begraven.

23

Ga naar margenootn Ende als hy in ’t schip gegaen was, zijn hem sijne Discipelen gevolcht.

24

Ende siet, daer Ga naar margenoot22 ontstondt een groote Ga naar margenoot23 onstuymicheyt in de zee, alsoo dat het schip van de golven bedeckt wiert: doch hy sliep.

25

Ende sijne Discipelen by [hem] komende hebben hem opgeweckt, seggende, Heere, behoet ons: wy vergaen.

26

Ende hy seyde tot haer, Wat zijt ghy vreesachtich, ghy kleyn-geloovige? Ga naar margenooto Doe stont hy op ende Ga naar margenoot24 bestrafte de winden ende de zee: ende daer wiert groote Ga naar margenoot25 stilte.

27

Ende de menschen verwonderden haer, seggende, Hoedanich een is dese, dat oock de winden ende de zee hem gehoorsaem zijn?

28

Ga naar margenootp Ende als hy over aen d’ander zijde was gekomen in het lant Ga naar margenoot26 der Gergesenen, zijn hem twee van den Duyvel beseten ontmoetet, komende uyt de Ga naar margenoot27 graven, die seer wreedt waren, alsoo dat niemandt door dien wech konde voorby gaen.

29

Ende siet, sy riepen, seggende, Iesu ghy Sone Gods, wat hebben wy met u [te doen?] Zijt ghy hier gekomen om ons te pijnigen Ga naar margenoot28 voor den tijdt?

30

Ende verre van haer was een kudde veler Ga naar margenoot29 swijnen weydende.

31

Ende de Duyvelen baden hem, seggende, Indien ghy ons uytworpt, laet ons toe, dat wy in die cudde swijnen varen.

32

Ende hy seyde tot haer, Gaet henen. Ende sy uytgaende voeren henen inde kudde swijnen: ende siet de geheele kudde swijnen stortede van de steylte af inde zee, ende storven in’t water.

33

Ende diese weydden zijn gevlucht: ende als sy inde stadt gekomen waren, boodschapten sy alle [dese] dingen, ende wat den besetenen [geschiedt was].

34

Ende siet, de geheele stadt ginck uyt Iesu te gemoet: ende als sy hem sagen, Ga naar margenootq baden sy, dat hy uyt hare lant-palen wilde vertrecken.

margenoot1
N. op den welcken hy geklommen was om te prediken. Matth. 5.1.
margenoota
Marc. 1.40. Luce 5.12.
margenoot2
Melaetsheyt was in die heete landen een seer wreede ende vuyle sieckte, ofte schurftheyt, ontstaende uyt verdorven bloet in de menschen, ende was een plage besmettende niet alleen de menschen, maer oock de kleederen ende huysen. Siet Levit. 13. ende 14.
margenoot3
N. om hem te genesen. Anders warense na de wet onreyn, die melaetsche aenraeckten. Levit. 14.46.
margenoot4
De reden hier van siet Matth. 12.16.
margenootb
Luce 5.14.
margenoot5
N. om van hem geschouwt ofte besichticht te worden, of hy waerlijck gereynicht was. Siet Levit. 14.2. waer uyt de oorbiechte niet en kan bewesen worden, alsoo hem Christus niet en sent om gereynicht te worden, maer om verklaert te worden, dat hy gereynicht was.
margenootc
Levit. 13.2. ende 14.2.
margenoot6
O. ingestelt heeft. siet Lev. 14.4, etc.
margenoot7
O. overtuyginge, namelijck datse qualick deden Christum verwerpende, van wiens mirakelen sy selve getuygenisse hadden gegeven.
margenootd
Luce 7.1.
margenoote
Psal. 107.20.
margenoot8
D. indien ick die onder anderer gebiet stae, sulck een gesach hebbe over de gene die onder my staen, ende oock menschen zijn als ick, hoe veel te meer moeten alle dingen onder u bevel staen, die een Heere over alles zijt.
margenoot9
N. als by desen heydenschen hooftman.
margenootf
Luce 13.29.
margenoot10
Gr. van den opganck. ende onderganck, N. der Sonne. D. uyt alle gewesten des werelts: waermede voorsegt wort de beroepinge, bekeeringe ende salicheyt der heydenen. Ioan. 11.52.
margenootg
Matth. 21.43.
margenoot11
D. die Ioden, met welcke Godt wel een uyterlijck verbont gemaeckt hadde, maer die haer door haer ongeloove des selfs onweerdich maeckten. siet Act. 13.46.
margenoot12
D. die buyten het Coninckrijck der hemelen is, N. inde helle.
margenooth
Matth. 13.42. ende 22.13. ende 24.51. Luce 13.28.
margenooti
Marc. 1.29. Luce 4.38.
margenoot13
Waer uyt blijckt dat d’Apostel Petrus getrouwt is geweest, ende Apostel geworden zijnde sijne huysvrouwe niet en heeft verlaten. Siet oock 1.Cor. 9.5.
margenoot+
Gr. geworpen.
margenoot++
And. hem.
margenoot*
Ofte, avont.
margenoot14
D. door sijn bevel alleen.
margenoot15
N. die tot hem quamen, ofte gebracht wierden. Siet Matth. 4.24.
margenoot16
Dit wort Iesa. 53.4. voornaemlick van onse geestelicke kranckheden ende sieckten verstaen, dat is, van onse sonden, die Christus van ons op hem geladen heeft, om daer voor genoech te doen, ende daermede ons van de selve te verlossen: ’t welck hy met de genesinge van lichamelicke sieckten oock heeft te verstaen gegeven.
margenootk
Ies. 53.4. 1.Pet. 2.24.
margenoot17
N. van het Galileesche Meer, na der Gergesener lant, tegen over Capernaum. siet versen 5, 28.
margenootl
Luce 9.57.
margenoot18
Ofte, Leeraer.
margenoot19
D. des luchts, gelijck cap. 6.26.
margenoot20
Of, rust-plaetse, daer sy als onder een tente te ruste gaen, gelijck ’t Gr. woort eygentlick medebrengt.
margenootm
1.Tim. 5.6.
margenoot21
Die in hare sonden leven, worden geestelick doodt genaemt. 1.Tim. 5.6. Apocal. 3.1.
margenootn
Marc. 4.35. Luc. 8.22.
margenoot22
Gr. wiert.
margenoot23
Ofte, beweginge, beroeringe.
margenooto
Iob 26.12. Psal. 107.26. Iesai. 51.10.
margenoot24
Haer bevelende stil te zijn. siet Marc. 4.39.
margenoot25
Ofte, kalmte.
margenootp
Marc. 5.1. Luc. 8.26.
margenoot26
Marc. 5.1. ende Luc. 8.26. seggen, der Gadarenen. want die steden Gadara ende Gergessa lagen by den anderen, aende Galileesche Zee tegen over Capernaum.
margenoot27
De graven waren daer veel in speloncken, holen, ofte kelders, buyten de steden, gelijck te sien is Matth. 27.60.
margenoot28
N. van Godt bestemt tot hare pijninge: ’t welck wesen sal in het uyterste oordeel. siet Iud. vers 6. 2.Pet. 2.4.
margenoot29
Dese plaetsen wierden veel van Griecken ofte heydenen bewoont, tot welcker gebruyck dese swijnen geweydet wierden. want den Ioden was het verckens vleesch te eten verboden. Siet Levit. cap. 11.
margenootq
Actor. 16.39.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken