Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Christus geeft sijnen Apostelen macht om wonderwercken te doen. 2 hare namen. 5 sendtse om te prediken onder het volck Israels. 8 Onderricht haer hoese haer tot de reyse schicken, ende hoese haer dragen sullen, tegen de gene die haer ontfangen ende niet ontfangen. 16 Wat haer voor swaricheyt ontmoeten sal, ende waermede sy haer in desen allen hebben te troosten. 32 Leert wat voor loon hebben te verwachten die hem stantvastelick belijden. 40 ende tegen sijne dienst-knechten weldadich zijn.

1

Ga naar margenoota ENde sijne twaelf Discipelen tot hem geroepen hebbende, heeft haer Ga naar margenoot1 macht gegeven Ga naar margenoot2 over de onreyne geesten, om de selve uyt te werpen, ende om alle sieckte ende alle quale te genesen.

2

De namen nu der twaelf Apostelen zijn dese: De Ga naar margenoot3 eerste, Simon gesegt Petrus, ende Andreas sijn broeder: Iacobus de [sone] Zebedei, ende Ioannes sijn broeder.

3

Philippus ende Bartholomeus: Thomas ende Mattheus de Ga naar margenoot4 tollenaer: Iacobus de [sone] Alphei, ende Lebbeus toegenaemt Ga naar margenoot5 Thaddeus.

4

Simon Ga naar margenoot6 Cananites, ende Iudas Ga naar margenoot7 Iscariotes, die hem oock Ga naar margenoot8 verraden heeft.

5

Dese twaelve heeft Iesus uyt gesonden, ende haer bevel gegeven, seggende, Ghy en sult niet henen gaen op den wech der heydenen, noch ghy en sult niet ingaen in [eenige] stadt der Ga naar margenoot9 Samaritanen.

6

Ga naar margenootb Maer gaet veel meer henen tot de verlorene schapen des huys Ga naar margenoot10 Israëls.

7

Ende henen gaende Ga naar margenootc predickt, seggende, Het Coninckrijck der hemelen is nae by gekomen.

8

Ga naar margenootd Geneest de Ga naar margenoot11 krancke, reynicht de melaetsche, weckt de doode op, werpt de Duyvelen uyt. Ga naar margenoote Ghy hebt het om niet ontfangen, geeft het om niet.

9

Ga naar margenootf En Ga naar margenoot12 verkrijgt u noch gout, noch silver, noch koper [gelt] in uwe Ga naar margenoot13 gordels.

10

Noch male tot den wech, noch Ga naar margenoot14 twee rocken, noch schoenen, noch staf. Ga naar margenootg Want de arbeyder is sijn voetsel weerdich.

11

Ga naar margenooth Ende in wat stadt ofte vlecke ghy sult inkomen, ondersoeckt wie daer in Ga naar margenoot15 weerdich is: ende blijft aldaer tot dat ghy Ga naar margenoot16 [daer] uytgaet.

12

Ende als ghy in het huys gaet, soo Ga naar margenoot17 groet het selve.

13

Ende indien dat huys weerdich is, so kome uwen vrede over dat selve: maer in dien het niet weerdich en is, so keere uwen vrede weder tot u.

14

Ga naar margenooti Ende so yemant u niet en sal ontfangen, noch uwe woorden hooren, uytgaende uyt dat huys, ofte uyt deselve stadt, Ga naar margenootk schuddet het Ga naar margenoot18 stof uwer voeten af.

15

Ga naar margenootl Voorwaer segge ick u, Het sal Ga naar margenoot19 den lande van Sodoma ende Gomorra verdraechlicker zijn in den dagh des oordeels, dan de selve stadt.

16

Ga naar margenootm Siet, ick sende u als schapen in’t midden der wolven: Zijt dan voorsichtich gelijck de slangen, ende Ga naar margenoot20 oprecht gelijck de duyven.

17

Maer wacht u voor de menschen: Ga naar margenootn want sy sullen u overleveren in de Ga naar margenoot21 Raets-vergaderingen, en in hare Synagogen sullen sy u geesselen.

18

Ga naar margenooto Ende ghy sult oock voor Ga naar margenoot22 Stadthouders ende Coningen geleydet worden, om mijnent wille, haer ende den heydenen tot getuygenisse.

19

Ga naar margenootp Doch wanneer sy u overleveren, so

[Folio 6r]
[fol. 6r]

en sult ghy niet Ga naar margenoot22 besorgt zijn, hoe of wat ghy spreecken sult. Want het sal u in de selve uyre gegeven worden, wat ghy spreecken sult.

20

Want ghy en zijt niet die spreecket, maer [’t is] de Geest uwes Vaders, die in u spreeckt.

21

Ga naar margenootq Ende de [eene] broeder sal den [anderen] broeder overleveren tot de doot, ende de Vader het kindt, ende de kinderen sullen opstaen tegen de ouders, ende sullense Ga naar margenoot23 dooden.

22

Ende ghy sult van allen gehaetet worden om mijnen name, Ga naar margenootr maer die volstandich sal blijven tot den eynde, die sal salich worden.

23

Ga naar margenoots Wanneer sy u dan in dese stadt vervolgen, vliedt in de andere: Want voorwa er segge ick u, ghy en sult [uwe reyse door] de steden Israëls niet ge-eyndicht hebben, of de Sone des menschen sal Ga naar margenoot24 gekomen zijn.

24

Ga naar margenoott De discipel en is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven sijnen heere.

25

Het [zy] den discipel genoech, dat hy werde gelijck sijn meester, ende de dienstknecht gelijck sijn heere. Ga naar margenootv Indien sy den heere des huys Ga naar margenoot25 Beelzebul hebben geheeten, hoe veel te meer sijne huysgenooten?

26

Ga naar margenootx En vreest dan haer niet: Ga naar margenooty want daer en is niet bedeckt, ’t welck niet en sal ontdeckt worden, ende verborgen, ’t welck niet en sal geweten worden.

27

’T gene ick u segge in de duysternisse, segget in’t licht: ende ’t gene ghy hoort Ga naar margenoot26 in de oore, predickt dat Ga naar margenoot27 op de daken.

28

Ga naar margenoota Ende en vreest u niet voor de gene die het lichaem dooden, ende de ziele niet en konnen dooden: Maer vreest veel meer hem, die beyde ziele ende lichaem kan verderven in de helle.

29

En worden niet twee Ga naar margenoot28 muschkens om Ga naar margenoot29 een pennincksken verkocht? Ende niet een van desen en sal op de aerde vallen sonder uwen Vader.

30

Ga naar margenootb Ende oock uwe hayren des hoofts zijn alle getelt.

31

En vreest dan niet, ghy gaet vele muschkens te boven.

32

Ga naar margenootc Een yegelick dan die my belijden sal voor de menschen, dien sal ick oock Ga naar margenoot30 belijden voor mijnen Vader die in de hemelen [is].

33

Maer so wie my verloochent sal hebben voor de menschen, dien sal ick oock verlochenen voor mijnen Vader, die inde hemelen [is].

34

Ga naar margenootd En meynt niet dat ick gekomen ben om vrede te brengen op de aerde: Ick en ben niet gekomen om vrede te brengen, maer het Ga naar margenoot31 sweerdt.

35

Ga naar margenoote Want ick ben gekomen om den mensche tweedrachtich te maken tegen sijnen vader, ende de dochter tegen hare moeder, ende de Ga naar margenoot32 schoon-dochter tegen hare schoon-moeder.

36

Ga naar margenootf Ende sy [sullen] des menschen vyanden [worden], die sijne huysgenooten [zijn].

37

Ga naar margenootg Die vader of moeder liefheeft boven my, en is mijns niet weerdich: ende die sone ofte dochter lief heeft boven my, en is mijns niet weerdich.

38

Ga naar margenooth Ende die sijn cruyce niet [op hem] en neemt, ende my nae en volcht, en is mijns niet weerdich.

39

Ga naar margenooti Die sijne Ga naar margenoot33 ziele vindt, sal [de] selve verliesen: ende die sijn ziele sal verloren hebben om mynent wille, sal de selve vinden.

40

Ga naar margenootk Die u ontfangt, ontfangt my: ende die my ontfangt, ontfangt hem, die my gesonden heeft.

41

Ga naar margenootl Die eenen Propheet ontfangt Ga naar margenoot34 inden naem eens Propheten, sal den loon eens Propheten ontfangen: ende die eenen rechtveerdigen ontfangt in den naem eens rechtveerdigen, sal den loon eens rechtveerdigen ontfangen.

42

Ga naar margenootm Ende so wie een van dese Ga naar margenoot35 cleyne te drincken geeft alleenlijck Ga naar margenoot36 eenen beker coud [waters], inden name eens Discipels, voorwaer segge ick u, hy en sal sijnen loon geensins verliesen.

margenoota
Marc. 3.13. Luc. 6.13. ende 9.1.
margenoot1
N. om in sijnen name, ende door de kracht Gods, niet door hare kracht mirakelen te doen. siet Actor. 3.12, 16.
margenoot2
Ofte, tegen.
margenoot3
Petrus wort hier de eerste genaemt, niet om dat hy macht ende authoriteyt hadde over d’andere, ’t welck Godts woort nergens en leert, alsoo de Apostelen in desen malkanderen gelijck waren. Ioan. 20.22, 23. maer om dat hy soo het schijnt, de oudste ende van Christo tot het Apostelschap eerst geroepen was. Matth. 4.18. Anders wort oock Iacobus eerst genaemt voor Petrus. Gal. 2. vers 9. Ofte, om dat hy eerst met sijnen broeder Andreas het eerste paer is dat uytgesonden wierde.
margenoot4
D. die tollenaer geweest was. Siet Matth. 9.9. wort oock Levi genaemt, Marc. 2.14. ende Luc. 5.27, 29.
margenoot5
Thaddai, in’t Syrisch is Iudas, in het Hebreeusch, ’t welck sijn voornaem was. Siet Ioan. 14.22. Hoewel sommige meynen dat dit noch een derde naem is deses Apostels, van eenen anderen oorspronck. Is oock toegenaemt Lebbeus.
margenoot6
Dat is, yveraer. Gr. Zelotes. Gelijck den eersten Simon is toegenaemt Petrus, so is dese tweede toegenaemt Cananites, dat is, yveraer, om vanden anderen onderscheyden te worden. siet Luc. 6.15. Actor. 1.13.
margenoot7
Sommige meynen dat dese Iudas so genaemt wort van de stadt Kerioth, gelegen in de stamme Iuda. Ios. 15. vers 25. andere van Secarjuth het welck een buydel beteeckent, om dat hy de beurse droech. Ioan. 12.6.
margenoot8
Gr. overgelevert heeft.
margenoot9
De Samaritanen worden hier by de heydenen gevoecht ende onderscheyden, om dat hoewel se van heydensche afkomste waren, sy vele ceremonien der Ioden aengenomen hadden. Siet 2.Reg. 17.
margenootb
Actor. 3.26. ende 13.26, 46.
margenoot10
D. Ioden, die als dwalende schapen sonder oprechte Leeraers waren. Desen moest het Euangelium eerst gepredickt worden. Matt. 15.24. Act. 13.46.
margenootc
Luc. 9.2.
margenootd
Luc. 10.9.
margenoot11
Gr. krachteloose.
margenoote
Actor. 8.18, 20.
margenootf
Marc. 6.8. Luc. 9.3. ende 22.35.
margenoot12
N. tot voorraet op uwe reyse.
margenoot13
Ofte, buydels. Want de Ioden hadden breede riemen ofte gordels, om hare lange kleederen daer mede op te schorten, waer in sy oock haer gelt droegen.
margenoot14
D. geen kleederen dan diese souden aen hebben.
margenootg
1.Tim. 5.18. Luc. 10.7. 1.Corint. 9.4, 14. Levit. 19.13. Deut. 24.14. ende 25.4.
margenooth
Marc. 6.10. Luc. 9.4. ende 10.8.
margenoot15
Dat is, die het Euangelium geerne willen aennemen. Actor. 2.41. welcke weerdicheyt niemant van hem selven heeft, maer die de Heere door sijn Geest daer toe weerdich ende bequaem maeckt. Matth. 22.8, 9. 2.Corinth. 3.5.
margenoot16
D. uyt die stadt.
margenoot17
Dat is, wenscht de gene die daer in woonen, geluck ende vrede, gelijck in’t volgende vers blijckt. Andere doen daer by seggende, Vrede zy desen huyse. Siet Luc. 10.5.
margenooti
Marc. 6.11. Luc. 9.5.
margenootk
Actor. 13.51. ende 18.6.
margenoot18
Om daermede te beteeckenen, dat sy met haer voortaen gantsch geen gemeenschap en begeerden te hebben. Siet Actor. 13. vers 51. ende 18.6.
margenootl
Luc. 10.12. Marc. 6.11.
margenoot19
Ofte, den lande van die van Sodoma ende Gomorra.
margenootm
Luc. 10.3.
margenoot20
Ofte, eenvoudich, het Griecx woort is genomen by gelijckenisse van dingen die onvermengt en onvervalscht zijn.
margenootn
Matt. 24.9. Luc. 21.12. Ioan 15.20. ende 16.2. Apocal. 2.10.
margenoot21
Gr. Synedria. siet daer van de verklaringe, Matt. 5.22. ende een exempel. Actor. 5.40.
margenooto
Actor. 24.1. ende 25.4.
margenoot22
N. der Provincien, gelijck waren Petrus ende Felix, ende diergelijcke. Siet Actor. 24.10. ende 1.Petr. 2.14. Siet oock dergelijck Nehem. 5.13.
margenootp
Luc. 12.11. ende 21.14. Marc. 13.11.
margenoot22
Niet dat wy ons te vooren niet en souden mogen bedencken, ofte Godt om wijsheyt bidden, maer dat wy daer over niet te zeer beangst ofte bekommert en moeten zijn. Siet Actor. 4.29.
margenootq
Luc. 21.16. Mich. 7.2, 5.
margenoot23
Ofte, ter doodt brengen.
margenootr
Luc. 21.19. Matth. 24.13. Marc. 13.13. Apocal. 2.10. ende 3.10.
margenoots
Matth. 2.13. ende 4.12. ende 12.15. Actor. 8.1. ende 9.25. ende 14.6.
margenoot24
D. sal wederom by u komen, ende u ontmoeten.
margenoott
Luc. 6.40. Ioan. 13.16. ende 15.20.
margenootv
Matth. 9.34. ende 12.24. Marc. 3.22. Luc. 11.15. Ioan. 8.48.
margenoot25
Andere lesen Beelzebub, welcke was den oppersten afgodt der Ekroniten, 2.Reg. 1.2. Met welcke name de Ioden den Oversten der Duyvelen noemden, om dat de afgoden der heydenen Duyvelen waren. siet 1.Corint. 10.20.
margenootx
Iesa 8.12. Ierem. 1.8.
margenooty
Marc. 4.22. Luc. 8.17. ende 12.2. Iob 12.22.
margenoot26
D. dat ghy van my int besonder hebt gehoort, verkondiget openbaerlick ofte overluydt.
margenoot27
De daken van de Iodische huysen waren boven plat, met eene lene rondom, van waermen bequaemelijck de lieden op de straten konde aenspreken. Siet Deut. 22.8.
margenoota
Luc. 12.4. Ierem. 1.8.
margenoot28
And. vogelkens.
margenoot29
Gr. Assarion, het welck een pennicksken was wegende ontrent vier greynen ofte asen silvers, doende ontrent een duyt.
margenootb
1.Sam. 14.45.
margenootc
Marc. 8.38. Luc. 9.26. ende 12.8. 2.Tim. 2.12.
margenoot30
D. voor mijne ware Discipelen erkennen. gelijck verloochenen is voor sijne ware Discipelen niet erkennen. Siet Matth. 7.23.
margenootd
Luc. 12.51.
margenoot31
D. oneenicheyt ende vervolginge, die op de Predicatie soude volgen, waer van oorsake is, niet eygentlick Christus, die de Vrede-vorst is, Ies. 9.5. ofte sijn Euangelium ’t welc een Euangelium des vredes is, Ephes. 6. vers 15. maer de moetwille der gene, die het selve verwerpen, ende de geloovige haten ende vyandelick vervolgen.
margenoote
Mich. 7.6.
margenoot32
Gr. Nieuwgehoude, ofte bruydt.
margenootf
Ioan. 13.18. Psalm. 41.10. ende 55.13.
margenootg
Luc. 14.26.
margenooth
Matth. 16.24. Marc. 8.34. Luc. 9.23. ende 14.27.
margenooti
Luc. 9.24. ende 17.33. Ioan. 12.25. Matth. 16.25. Marc. 8.35.
margenoot33
D. die sijn leven sal willen behouden met verloocheninge mijnes naems, die sal het ware leven, namelijck de salicheyt verliesen.
margenootk
Luc. 10.16. Ioan. 13.20.
margenootl
1.Reg. 17.10. ende 18.4. 2.Reg. 4.8.
margenoot34
D. om dies wille, dat hy een Propheet ofte oprecht leeraer is des H. Euangeliums.
margenootm
Marc. 9.41. Matth. 25.40. Hebr. 6.10.
margenoot35
D. die hier kleyn geacht worden: ofte die voor de allerminste soude mogen gerekent worden.
margenoot36
D. oock de allerminste dienst ofte weldaet, om dat hy een recht discipel ende lidtmaet Christi is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken