Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 Christus geneest een mensche die een verdorde hant hadde, ende bewijst dat den Sabbath daermede niet en wort ontheylight. 6 De Phariseen ende Herodianen houden tegen hem raet, welcker lagen hy ontwijckt, ende heeft eenen grooten toeloop des volcx van alle kanten, onder welcke hy vele geneest, gebiedende de Duyvelen, die hy uytwerpt, hem niet openbaer te maken. 13 Verkiest twaelf Apostelen. 16 Welcker namen verhaelt worden. 21 Sijne magen houden hem voor uytsinnich. 22 De Schrift-geleerde lasteren sijne wonder-wercken, dat hy die door Beelzebul soude doen: welcke lasteringe hy met verscheyden gelijckenissen wederlegt. 28 Leert dat de lasteringe tegen den H. Geest nimmermeer en wort vergeven. 31 ende verklaert wie sijn moeder, broeder, ende suster is.

1

Ga naar margenoota ENde hy ginck wederom in de Ga naar margenoot1 Synagoge, ende aldaer was een mensche hebbende een verdorrede Ga naar margenoot2 handt.

2

Ende Ga naar margenoot3 sy namen hem waer, of hy op den Ga naar margenoot4 Sabbath hem genesen soude, op dat sy hem beschuldigen mochten.

3

Ende hy seyde tot den mensche, die de verdorrede handt hadde, Staet op in het midden.

4

Ende hy seyde tot haer, Is het geoorloft op sabbath-dagen goet te doen, ofte quaet te doen? Ga naar margenoot5 een mensche te behouden, ofte te dooden? Ende sy swegen stille.

5

Ende als hy'se Ga naar margenoot6 met toorne rontom aengesien hadde, met eenen bedroeft zijnde over de Ga naar margenoot7 verhardinge van haer herte, seyde hy tot den mensche, Streckt uwe handt uyt. Ende hy strecktese uyt, Ga naar margenootb ende sijne handt wiert herstelt, gesont gelijck de andere.

6

Ga naar margenootc Ende de Phariseen uytgegaen zijnde, hebben terstont met den Ga naar margenoot8 Herodianen t'samen raedt gehouden tegen hem, hoe sy hem souden dooden.

7

Ende Iesus Ga naar margenoot9 vertrock met sijne discipelen na de zee, Ga naar margenootd ende hem volghde een groote menichte van Galilea, ende van Iudea.

8

Ende van Ierusalem, ende van Ga naar margenoot10 Idumea, ende [van] over den Iordaen: ende die [van] ontrent Ga naar margenoot11 Tyrus ende Sidon, Ga naar margenoot12 een groote menichte, gehoort hebbende hoe groote dingen hy dede, quamen tot hem.

9

Ende hy Ga naar margenoot13 seyde tot sijne discipelen, dat een schipken stedes ontrent hem blijven soude, om der scharen wille, op dat sy hem niet en souden verdringen.

10

Want hy hadder vele genesen, alsoo dat hem alle de gene die [eenige] Ga naar margenoot14 qualen hadden, overvielen: op dat sy hem mochten aenraken.

11

Ende de onreyne geesten als sy hem sagen, Ga naar margenoot15 vielen voor hem neder ende riepen, seggende, Ghy zijt de Sone Godts.

12

Ende hy Ga naar margenoot16 geboot haer scherpelick, dat sy hem niet en souden openbaer maken.

13

Ga naar margenoote Ende hy Ga naar margenoot17 klam op den berch, ende riep tot hem die hy wilde, ende sy quamen tot hem.

14

Ende hy Ga naar margenoot18 stelder twaelve, op datse met hem souden zijn, ende op dat hy de selve soude uytsenden om te prediken:

15

Ende om macht te hebben, de sieckten te genesen, ende de Duyvelen uyt te werpen.

16

Ende Ga naar margenoot19 Simoni gaf hy den [toe]-naem Ga naar margenoot20 Petrus.

17

Ende Iacobum den [sone] Zebedei, ende Ioannem den broeder Iacobi, ende gaf haer [toe-]namen Ga naar margenoot21 Boanerges, 't welck is, sonen des donders.

18

Ende Andream ende Philippum, ende Bartholomeum, ende Mattheum, ende Thomam, ende Iacobum, den [sone] Alphei, ende Ga naar margenoot22 Thaddeum, ende Simonem Ga naar margenoot23 Cananiten:

19

Ende Iudam Iscarioth, die hem oock verraden heeft.

20

Ende sy quamen Ga naar margenoot24 in huys, ende daer vergaderde wederom een schare, also dat sy oock selfs Ga naar margenootf niet en konden Ga naar margenoot25 broot eten.

21

Ende als de gene Ga naar margenoot26 die hem bestonden, [dit] hoorden, gingen sy uyt om hem vast te houden, want sy seyden, Hy is Ga naar margenoot27 buyten sijne sinnen.

22

Ende Ga naar margenoot28 de Schriftgeleerde, die van Ierusalem afgekomen waren, seyden, Ga naar margenootg Hy heeft Beelzebul, ende door den oversten der Duyvelen werpt hy de Duyvelen uyt.

23

Ende haer tot hem geroepen hebbende, Ga naar margenooth seyde hy tot haer in gelijckenissen, Hoe kan de Satan den Satan uytwerpen?

24

Ende indien een Coninckrijck tegen hem selven verdeelt is, soo en kan dat Coninckrijck niet bestaen.

25

Ende indien een huys tegen hem selven verdeelt is, soo en kan dat huys niet bestaen.

26

Ende indien de Satan tegen hem selven opstaet, ende verdeelt is, soo en kan hy niet bestaen, maer Ga naar margenoot29 heeft een eynde.

27

Ga naar margenooti Daer en kan niemant in Ga naar margenoot30 eens stercken huys ingaen ende sijne vaten ontrooven, Ga naar margenootk indien hy niet eerst den stercken binde: ende alsdan sal hy sijn huys berooven.

28

Voorwaer ick segge u, Ga naar margenootl dat alle de sonden Ga naar margenoot31 den kinderen der menschen sullen vergeven worden, ende allerley lasterin-

[Folio 19r]
[fol. 19r]

gen daermede sy sullen gelastert hebben:

29

Ga naar margenootm Maer soo wie gelastert sal hebben Ga naar margenoot32 tegen den Heyligen Geest, die en heeft geen vergevinge in der eeuwicheyt, maer hy is schuldich des eeuwigen Ga naar margenoot33 oordeels.

30

Want sy seyden, Hy heeft eenen onreynen geest.

31

Ga naar margenootn Soo quamen dan sijne Ga naar margenoot34 broeders ende sijne moeder: ende buyten staende sonden sy tot hem, ende riepen hem.

32

Ende de schare sat rontom hem: ende sy seyden tot hem, Siet, uwe moeder ende uwe broeders daer buyten soecken u.

33

Ende hy antwoordde haer, seggende, Ga naar margenoot35 Wie is mijne moeder, ofte mijne broeders?

34

Ende rontom oversien hebbende die om hem saten, seyde hy, Siet mijne moeder, ende mijne broeders.

35

Ga naar margenooto Want soo wie Ga naar margenoot36 den wille Godts doet, die is mijn broeder, ende mijne suster, ende moeder.

margenoota
Matth. 12.9. Luc. 6.6.
margenoot1
Want de Ioden op alle Sabbathen in hare Synagogen vergaderden om de wet te hooren verklaren. Siet Actor. 15. vers 21.
margenoot2
Luc. 6.6. blijckt dattet sijn rechter-hant was.
margenoot3
N. de Schrift-geleerde ende Phariseen, Luc. 6.7.
margenoot4
Gr. Sabbathen.
margenoot5
Gr. Een ziele, het welck oock somtijts voor het leven, somtijts voor den geheelen mensch genomen wort.
margenoot6
Dese toorne is geweest een yverige beweginge des gemoets tegen de sonde, ende verhardinge deses volcks: welcke in haer selven goet is, blijvende binnen de behoorlicke palen. Ephes. 4.26.
margenoot7
Het Griecksch woort beteeckent eygentlick sulck een hardicheyt, als aen handen ende voeten komt, door weer ofte eelt, waer doorse hart ende ongevoelich worden.
margenootb
1.Reg. 13.6.
margenootc
Matth. 12.14. Ioan. 10.39. ende 11.53.
margenoot8
Van de Herodianen, siet Matth. 22.16.
margenoot9
N. om hare lagen te ontgaen. Matth. 12.15.
margenootd
Matth. 4.25. Luc. 6.17.
margenoot10
Daer de nakomelingen van Esau, ofte de Edomiten woonden, Num. 20. vers 14.
margenoot11
Van dese twee steden, siet Matth. 11.21.
margenoot12
Ofte, met groote menichte, ofte makende te samen een groote menichte.
margenoot13
D. beval, gelijck Matth. 8.8.
margenoot14
Gr. geessels, met welck woort de sieckten ende gebreken der menschen genaemt worden, om dat Godt door de selve de menschen straft ofte tuchtight. Marc. 5.29. Hebr. 12.6.
margenoot15
N. in de menschen die sy beseten hadden.
margenoot16
De reden hier van siet te voren cap. 1.25.
margenoote
Matth. 10.1. Marc. 6.7. Luc. 6.13. ende 9.1.
margenoot17
N. om te bidden, ende daer na sijne Apostelen te kiesen.
margenoot18
Gr. maeckte, namelick tot sijne Apostelen, Luc. 6.13.
margenoot19
Sommige hebben, namelick, Simon, dien hy den toenaem gaf van Petrus.
margenoot20
D. steen. Ioh. 1.43. De reden hier van wort verklaert, Matth. 16.18.
margenoot21
Dit is een gebroken Hebreeusch ofte Syrisch woort beteeckenende, gelijck hier verklaert wort, sonen des donders: ende wort haer desen name gegeven van wegen haren bysonderen yver ende doordringende kracht in 't prediken, gelijck men noch sien kan inde schriften Ioannis.
margenoot22
Anders genaemt Lebbeus. siet Matt. 10.3.
margenoot23
Siet Matth. 10.4. gelijck oock van de andere.
margenoot24
Naeml. te Capernaum, daer hy woonde. Mat. 4.13. om voortaen hem te volgen, ende hem ten dienste te staen.
margenootf
Marc. 6.31.
margenoot25
D. Hare spijse ofte nootdruft op sijnen tijdt nemen.
margenoot26
Gr. Die van hem, ofte, van de sijne waren. want oock vele van sijne bloedt-verwanten in hem niet en geloofden, Ioh. 7. vers 5.
margenoot27
Gr. Buyten hem selven gestelt.
margenoot28
Siet hier van Matth. 10.25.
margenootg
Matth. 9.34. ende 12.24. Luc. 11.15. Iohan. 8.48.
margenooth
Matth. 12.25.
margenoot29
D. het is met hem ende met sijn rijck gedaen.
margenooti
Matth. 12.29.
margenoot30
Siet de verklaringe Matth. 12.29.
margenootk
Col. 2.15.
margenootl
Matth. 12.31. Luc. 12.10. 1.Ioan. 5.16. 1.Sam. 2.25.
margenoot31
D. den menschen. Een maniere van spreken by de Hebreen seer gebruyckelick.
margenootm
1.Ioan. 5.16.
margenoot32
Van dese lasteringe tegen den heyligen Geest, siet Mat. 12.31.
margenoot33
D. verdoemenisse, die hy niet alleen verdient heeft, maer oock sekerlick sal onderworpen zijn.
margenootn
Matth. 12.46. Luc. 8.19.
margenoot34
D. bloedt-verwanten. Siet inde aenteeck. Matt. 12.46. ende 13.55.
margenoot35
Christus en wil hier mede sijn moeder niet verachten, maer toonen dat het geestelick maeghschap in saken der salicheyt gestelt moet worden voor het vleesschelick.
margenooto
Iohan. 15.14. 2.Corinth. 5.16, 17.
margenoot36
Den wille Godts doen, is in Christum gelooven ende heylichlick leven. Ioan. 6. vers 40. 1.Thess. 4.3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken