Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van eenen wijngaert verhuert aen de lant-lieden, die haers heeren dienst-knechten ende sone mishandelden ende doodden, verkondight Christus den Ioden hare verwerpinge ende onderganck. 13 Beantwoort de vrage, oft geoorloft is den Keyser schattinge te geven. 18 Gelijck oock de vrage der Sadduceen van een vrouwe die seven mans gehadt hadde, ende bewijst tegen henlieden de opstandinge uyt den dooden. 28 Verklaert welck het grootste gebodt is. 35 Leert dat de Messias beyde een Heere ende een Sone Davids is. 38 Waerschouwt sijne toehoorders voor de eergiericheyt ende geveynstheyt der Schriftgeleerde. 41 Prijst de geringe aelmoesse van een arme weduwe.

1

Ga naar margenoota ENde hy begon door Ga naar margenoot1 gelijckenissen tot haer te seggen, Ga naar margenoot2 Een mensche Ga naar margenootb plantede eenen wijngaert, ende settede eenen Ga naar margenoot3 tuyn daer om, ende groef eenen Ga naar margenoot4 wijnpers-back, ende bouwde eenen toorn, ende Ga naar margenoot5 verhuerde dien aen Ga naar margenoot6 de lantlieden, ende reysde buyten lants.

2

Ende als de Ga naar margenoot7 tijt was, sont hy eenen dienstknecht tot de lantlieden, op dat hy van de landtlieden ontfinge van de vrucht des wijngaerts.

3

Maer sy namen ende sloegen hem, ende sonden [hem] ledich henen.

4

Ende hy sondt wederom eenen anderen dienstknecht tot haer, ende dien steenighden sy, ende wondeden hem het hooft, ende sonden [hem] henen Ga naar margenoot8 schandelick gehandelt zijnde.

5

Ende wederom sondt hy eenen anderen, ende dien doodden sy: ende vele andere, [waer van] sy de sommige sloegen, ende de sommige doodden.

6

Als hy dan noch eenen sone hadde, die hem lief was, so heeft hy oock dien Ga naar margenoot9 ten laetsten tot haer gesonden, seggende, Sy sullen immers mijnen sone ontsien.

7

Maer die lantlieden seyden onder malkanderen, Ga naar margenootc Dese is de erfgenaem, Ga naar margenootd komt, laet ons hem dooden, ende de erffenisse sal onse zijn.

8

Ende sy namen ende doodden hem, ende wierpen [hem] uyt buyten den wijngaert.

9

Wat sal dan de Heere des wijngaerts doen? Ga naar margenoot10 Hy sal komen ende de lantlieden verderven, ende den wijngaert aen andere geven.

10

En hebt ghy oock dese Schrift niet gelesen? Ga naar margenoot11 De Ga naar margenoote steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, dese is geworden tot een hooft des hoecks.

11

Van den Heere is Ga naar margenoot12 dit geschiet, ende het is wonderlick in onse oogen.

12

Ende sy sochten hem te vangen, maer sy vreesden de schare: want sy verstonden dat hy die gelijckenisse op haer sprack: ende sy verlieten hem ende gingen wech.

13

Ga naar margenootf Ende sy sonden tot hem eenige der Phariseen ende Ga naar margenoot13 der Herodianen, op dat sy hem Ga naar margenoot14 in [sijne] reden Ga naar margenoot15 vangen souden.

14

Dese nu quamen ende seyden tot hem, Meester, wy weten dat ghy waerachtich zijt, ende nae niemant en vraeght, want ghy en siet den Ga naar margenoot16 persoon der menschen niet aen, maer ghy leert Ga naar margenoot17 den wech Godts in der waerheyt: Is het geoorloft den Keyser schattinge te geven ofte niet? Sullen wy geven, ofte niet geven?

15

Ende hy wetende hare geveynstheyt seyde tot haer, Wat versoeckt ghy my? brenght my eenen Ga naar margenoot18 penninck, dat ick [hem] sie.

16

Ende sy brachten [eenen]. Ende hy seyde tot haer, Wiens is dit beeldt, ende het opschrift? ende sy seyden tot hem, Des Keysers.

[Folio 24r]
[fol. 24r]

17

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Ga naar margenootg Geeft dan den Keyser dat des Keysers is, ende Gode dat Godes is. Ende sy verwonderden haer over hem.

18

Ga naar margenooth Ende de Ga naar margenoot19 Sadduceen quamen tot hem, welcke seggen, datter geen opstandinge en is, ende vraeghden hem, seggende,

19

Ga naar margenooti Meester, Ga naar margenoot20 Moses heeft ons geschreven, indien yemants broeder sterft, ende een wijf achterlaet, ende geene kinderen na en laet, dat sijn broeder des selfs wijf nemen sal, ende sijnen broeder Ga naar margenoot21 zaedt verwecken.

20

Daer waren nu seven broeders, ende de eerste nam een wijf, ende stervende en liet geen zaet nae.

21

De tweede nam haer oock, ende is gestorven, ende oock dese en liet geen zaedt nae: ende de derde desgelijcks.

22

Ende [alle] de seven namen de selve, ende en lieten geen zaedt nae: de laetste van allen is oock het wijf gestorven.

23

In de opstandinge dan, wanneer sy sullen opgestaen zijn, wiens wijf sal sy van dese zijn? want die seven hebben haer tot een wijf gehadt.

24

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, En dwaelt ghy niet, daer om dat ghy de Schriften niet en weet, noch de kracht Godts?

25

Want als sy uyt den dooden sullen opgestaen zijn, so en trouwen sy niet, noch en worden niet ten houwelicke gegeven: maer sy zijn Ga naar margenootk gelijck Engelen, die in de hemelen [zijn].

26

Doch aengaende de doode, dat sy opgeweckt sullen worden, hebt ghy niet gelesen in het boeck Mosis, hoe Godt in Ga naar margenoot22 den doornen-bosch tot hem gesproken heeft, seggende, Ga naar margenootl Ick ben de Godt Abrahams, ende de Godt Isaacs, ende de Godt Iacobs?

27

Ga naar margenoot23 Godt en is niet een [Godt] der doode, maer een Godt der levende. Ghy dwaelt dan Ga naar margenoot24 seer.

28

Ga naar margenootm Ende een der Schriftgeleerde hoorende dat sy Ga naar margenoot25 te samen in woorden waren, [ende] wetende dat hy haer wel geantwoort hadde, quam tot hem, ende vraeghde hem, Welcke is het Ga naar margenoot26 eerste gebodt van allen?

29

Ende Iesus antwoorde hem, Het eerste van alle de geboden is, Ga naar margenootn Hoort Israël, Ga naar margenoot27 De Heere onse Godt is een eenich Heere.

30

Ende ghy sult den Heere uwen Godt lief hebben uyt geheel uw' herte, ende uyt geheel uwe ziele, ende uyt geheel uwen Ga naar margenoot28 verstande, ende uyt geheel uwe kracht. Dit is het eerste gebodt.

31

Ende het tweede [desen] gelijck, [is] dit, Ga naar margenooto Ghy sult uwen naesten liefhebben als u selven. Daer en is geen ander gebodt grooter dan Ga naar margenoot29 dese.

32

Ende de Schriftgeleerde seyde tot hem, Meester, ghy hebt wel in der waerheyt gesegt, datter een eenich Godt is, ende daer en is geen ander dan hy.

33

Ende hem lief te hebben uyt geheel het herte, ende uyt geheel het verstant, ende uyt geheel de ziele, ende uyt geheel de kracht: ende den naesten lief te hebben als hem selven, is meer dan alle de Ga naar margenoot30 brant-offeren ende de slacht-offeren.

34

Ende Iesus siende dat hy verstandelick geantwoort hadde seyde tot hem, Ghy en zijt Ga naar margenoot31 niet verre van het Coninckrijcke Godts. Ende niemant en durfde hem meer vragen.

35

Ga naar margenootp Ende Iesus antwoordde ende seyde, leerende in den Tempel, Hoe seggen de Schriftgeleerde, dat de Christus een Sone Davids is?

36

Want Ga naar margenootq David selve heeft door den heyligen Geest gesegt, De Heere heeft gesegt tot mijnen Heere, Ga naar margenoot32 Sit aen mijne rechter-[handt], tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voet-banck uwer voeten.

37

David dan selve noemt hem [sijnen] Heere: ende Ga naar margenoot33 hoe is hy sijne sone? Ende de menichte der schare hoorde hem geerne.

38

Ga naar margenootr Ende hy seyde tot haer in sijne leere, Ga naar margenoot34 Wacht u voor de Schriftgeleerde, die daer geerne willen wandelen in Ga naar margenoot35 lange kleederen, ende Ga naar margenoot36 gegroet zijn op de merckten.

39

Ende de voorgestoelten [hebben] in de Synagogen, ende de voor-aensittingen in de Ga naar margenoot37 maeltijden.

40

Ga naar margenoots Welcke de huysen der weduwen op eten, ende [dat] onder den schijn van lange te bidden. Dese sullen Ga naar margenoot38 swaerder Ga naar margenoot39 oordeel ontfangen.

41

Ga naar margenootr[t] Ende Iesus geseten zijnde tegen over Ga naar margenootv de Ga naar margenoot40 Schat-kiste, sach hoe de schare Ga naar margenoot41 gelt wierp in de Schat-kiste, ende vele rijcke wierpen vele [daer in].

42

Ende daer quam een arme weduwe, die wierp twee kleyne [penningskens daer in], welck is een Ga naar margenoot42 oort.

43

Ende [Iesus] sijne Discipelen tot hem geroepen hebbende, seyde tot haer, Voorwaer ick segge u, dat Ga naar margenootx dese arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan alle die in de Schat-kiste geworpen hebben.

44

Want sy alle hebben van haren overvloet [daer in] geworpen: maer dese heeft van Ga naar margenoot43 haer gebreck, al wat sy hadde [daer in] geworpen, haren gantschen Ga naar margenoot44 leeftocht.

margenoota
Matth. 21.33. Luce 20.9.
margenoot1
Gr. Parabelen. siet daer van de verklaringe Matth. 13.3.
margenoot2
Van dese gelijckenisse siet de verklaringe Matt. 21.33.
margenootb
Iesa. 5.1. Psal. 80.9. Ier. 2.21. ende 12.10.
margenoot3
Ofte, heyninge, hegge.
margenoot4
N. daer de wijn onder de perse in loopt, ende vergadert wort.
margenoot5
Gr. gaf uyt.
margenoot6
Ofte, land-bouwers, waer door hier voornamelick wijngardeniers verstaen worden.
margenoot7
D. ter bequamer ofte rechter tijt, als de vruchten rijp zijnde ingesamelt waren.
margenoot8
Gr. onteert.
margenoot9
Gr. den laetsten.
margenootc
Psal. 2.8.
margenootd
Gen. 37.18. Matth. 26.3. Ioan. 11.53.
margenoot10
Dit antwoorden de Phariseen selve op de vrage Christi by Matth. 21.41. ende wort hier Christo toegeschreven, om dat hy deselve antwoorde verhaelde, ende voor goet kende.
margenoot11
Siet hier van de verklaringe Matt. 21.42.
margenoote
Psal. 118.22. Iesa. 28.16. Matth. 21.42. Luc. 20.17. Actor. 4.11. Rom. 9.33. 1.Pet. 2.6.
margenoot12
And. dese sake, ofte, dit, N. hooft des hoecks, is van den Heere geworden.
margenootf
Matth. 22.15. Luc. 20.20.
margenoot13
Van de Herodianen siet de verklaringe op Matt. 22. vers 16.
margenoot14
Ofte, met haren woorde, D. met hare vrage.
margenoot15
Het Gr. woort is genomen van de gelijckenisse van jagers, ende oock van visschers, die door stricken, netten, ende lagen het wilt, ofte de visschen vangen.
margenoot16
Gr. het aen-gesicht. Siet hier van Matth. 22.16.
margenoot17
D. de leere, die Godt voorschrijft om tot de salicheyt te komen.
margenoot18
Gr. Denarius. daer van siet, Mat. 18.28.
margenootg
Rom. 13.7. Matth. 17.25. ende 22.21.
margenooth
Matth. 22.23. Luc. 20.27. Actor. 23.8.
margenoot19
Van de secte der Sadduceen siet Act. 23.8.
margenooti
Deut. 25.5, 6.
margenoot20
Dese wet behoorde tot de politijcke wetten der Ioden, ende hadde oock yet ceremoniaels, ende heeft daerom met der Ioden politie opgehouden.
margenoot21
D. eenen sone, die des af-gestorvenen name voerde, ende sijn erfgenaem was.
margenootk
Matth. 22.30. 1.Ioan. 3.2.
margenoot22
Ofte, braembosch, ofte, braem, gelijck Luce 6.44.
margenootl
Exod. 3.6. Matth. 22.31, 32. Actor. 7.32. Hebr. 11.16.
margenoot23
Van den sin ende kracht van dit bewijs siet Matth. 22.32.
margenoot24
Gr. veel.
margenootm
Matth. 22.34. Luc. 10.25.
margenoot25
D. te samen disputeerden met onderlinge vragen ende antwoorden.
margenoot26
D. het voornaemste ende grootste van de geheele wet Godts.
margenootn
Deut. 6.4. ende 10.12. Luc. 10.27.
margenoot27
Met het woort Heere wort overgeset het Hebr. woort Iehova, 'twelck beteeckent het Godtlijck wesen, dat van eeuwicheyt in ende van hem selven bestaet, ende allen dingen haer wesen geeft.
margenoot28
Ofte, gedachte, D. overlegginge des verstants.
margenooto
Matth. 22.39. Levit. 19.18. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Iac. 2.8.
margenoot29
N. Dese twee voornaemste geboden.
margenoot30
Brand-offers waren offeranden, die op den altaer gelegt, ende aldaer geheel verbrandt wierden. Slacht-offers, daer van maer een deel op den altaer verbrandt wiert, ende de andere stucken, so van de Priesters ende Leviten, als van de gene die offerden, gegeten wierden. Siet. Lev. 1. ende 2. etc. Hoewel somwijlen dit woort oock breeder genomen wort.
margenoot31
Overmits dese sijne belijdenisse uyt een leersaem gemoet scheen voort te komen vers 32. ende met de leere Christi dus verre over een quam: ende de bekentenisse van de wet een middel konde zijn om hem verder te brengen tot kennisse van hem selven, ende alsoo voorts tot Christum. Galat. 3.19.
margenootp
Matth. 22.41. Luc. 20.41.
margenootq
Psal. 110.1. Actor. 2.34. 1.Cor. 15.25. Hebr. 1.13. ende 10.13.
margenoot32
Siet hier van breeder Matth. 22. vers 44.
margenoot33
Gr. van waer.
margenootr
Matth. 23.5, 6. Luc. 11.43. ende 20.46.
margenoot34
Gr. Siet voor u, N. dat ghy door hare schijn-heylicheyt niet bedrogen, ofte door haer exempel tot diergelijcke geveynstheyt niet gebracht en wort.
margenoot35
Gr. Stolais, het welck beteeckent lange rocken ofte tabbaerden tot de voeten toe, om daer door te aensienlicker by de menschen te wesen: So dat Christus hier niet en verwerpt de kleederen, maer de eergiericheyt, die daer onder schuylde.
margenoot36
Gr. de groetenissen, N. hebben.
margenoot37
Gr. avont-malen.
margenoots
Matth. 23.14. Luce 20.46. 2.Tim. 3.6. Tit. 1.11.
margenoot38
Gr. overvloediger.
margenoot39
D. swaerder straffe in het oordeel.
margenootr[t]
Luce 21.1.
margenootv
2.Reg. 12.9.
margenoot40
Van dese Schat-kiste siet, 2.Reg. 12. vers 9. ende Matth. 27.6.
margenoot41
Gr. koper.
margenoot42
Gr. Kodrantes, van het Latijnsch Quadrans, D. een vierde-part van een obolus, welcke was het seste deel van een drachma silvers, welck seste-deel, na onse rekeninge, is ontrent een stuyver, so dat een quadrans, na onse rekeninge is ontrent een oortgen.
margenootx
2.Cor. 8.12.
margenoot43
Ofte, van 't gene sy selve gebreck hadde.
margenoot44
Gr. leven, D. wat sy overich, ende van doen hadde om te leven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken