Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

1 Christus sendt sijne Apostelen uyt om te prediken, ende onderrichtse hoe sy haer op den wech souden dragen. 7 Herodes van Christo gehoort hebbende, begeert hem te sien. 10 De Apostelen keeren weder. 11 Christus spijsight ontrent de 5000 met vijf brooden ende twee visschen. 18 Verscheyden gevoelen des volcks van sijnen persoon. 22 Voorseght sijnen doot ende opstandinge, 23 ende vermaent tot volstandige belijdenisse sijns woorts. 28 Wort voor dry van sijne Apostelen op den bergh verheerlijckt in tegenwoordicheyt van Moses ende Elias. 37 Werpt eenen wreeden onreynen geest uyt. 46 Leert wie onder sijne discipelen de grootste sal zijn. 49 Verbiedt dien te beletten, die in sijnen naeme duyvelen uytwierp. 51 Reysende na Ierusalem weygeren hem de Samaritanen herberge, 't welck d'Apostelen willende wreken, van hem daer over bestraft worden. 57 Drie begeeren Christum te volgen, ende krijgen elck haer bysondere antwoorde.

1

Ga naar margenoota ENde sijne twaelf Discipelen te samen geroepen hebbende, gaf hy haer kracht ende Ga naar margenoot1 macht Ga naar margenoot2 over alle de duyvelen, ende om sieckten te genesen.

2

Ga naar margenootb Ende sond'se henen om te prediken Ga naar margenoot3 het Coninckrijcke Godts, ende de krancke gesont te maken.

3

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootc Ga naar margenoot4 En neemt niets mede tot den wech, noch Ga naar margenoot5 staven, noch male, noch broot, noch gelt: noch yemant van u en sal twee rocken hebben.

4

Ende in wat huys ghy oock sult ingaen, blijvet aldaer, ende Ga naar margenoot6 gaet van daer uyt.

5

Ga naar margenootd Ende soo wie u niet en sullen ontfangen, uytgaende van die stadt, schuddet oock het Ga naar margenoot7 stof af van uwe voeten, tot een getuygenisse tegen haer.

6

Ende sy uytgaende Ga naar margenoot8 doorgingen alle de vlecken, verkondigende het Euangelium, ende genesende [de siecken] over al.

7

Ga naar margenoote Ende Herodes de Ga naar margenoot9 Viervorst hoor-

[Folio 33v]
[fol. 33v]

de alle de dingen die van hem geschiedden: ende was Ga naar margenoot10 twijffelmoedigh, om dat van sommige geseght wiert, dat Ioannes van den dooden was opgestaen.

8

Ende van sommige, dat Elias verschenen was: ende [van] andere, dat een Propheet vanden ouden was opgestaen.

9

Ende Herodes seyde, Ga naar margenoot11 Ioannem hebbe ick onthooft: wie is nu dese, van welcke ick sulcke dingen hoore? Ende hy socht hem te sien.

10

Ga naar margenootf Ende de Apostelen wedergekeert zijnde verhaelden hem al wat sy gedaen hadden. Ga naar margenootg Ende hy nam'se mede ende vertrock alleen in een woeste plaetse der stadt genaemt Ga naar margenoot12 Bethsaida.

11

Ende de scharen [dat] verstaende, volghden hem: ende hy ontfingh'se, ende sprack tot haer van het Coninckrijcke Godts: ende die genesinge Ga naar margenoot13 van noode hadden, maeckte hy gesont.

12

Ga naar margenooth Ende de dagh begon te dalen: ende de twaelve tot hem komende seyden tot hem, Laet de schare van u, op dat sy henen gaende in de omliggende vlecken ende inde Ga naar margenoot14 dorpen Ga naar margenoot15 herberge nemen mogen, ende spijse vinden: want wy zijn hier in een woeste plaetse.

13

Ga naar margenooti Maer hy seyde tot haer, Geeft ghy haer te eten. Ende sy seyden, Wy en hebben niet meer als vijf brooden, ende twee visschen, 't en zy dan dat wy henen gaen, ende spijse koopen voor al dit volck:

14

Want daer waren ontrent vijf duysent mannen. Doch hy seyde tot sijne Discipelen, Doet haer neder sitten by Ga naar margenoot16 saten, elcke van vijftich.

15

Ende sy deden alsoo, ende Ga naar margenoot17 deden'se alle neder sitten.

16

Ende hy de vijf brooden ende de twee visschen genomen hebbende, sach op na den hemel, Ga naar margenootk ende Ga naar margenoot18 segende die, ende brack'se, ende gaf'se den Discipelen, om de schare voor te leggen.

17

Ende sy aten ende wierden alle versadight: ende daer wiert opgenomen 'tgene haer vande brocken overgeschoten was, twaelf korven.

18

Ga naar margenootl Ende het geschiedde, als hy Ga naar margenoot19 alleen was biddende, dat de Discipelen met hem waren, ende hy vraeghde haer, seggende, Wie seggen de scharen dat ick ben?

19

Ende sy antwoordende seyden, Ga naar margenootm Ioannes de Dooper: ende andere Elias: ende andere, dat eenich Propheet van den ouden opgestaen is.

20

Ende hy seyde tot haer, Maer ghy lieden wie seght ghy dat ick ben? Ende Petrus antwoordende seyde, Ga naar margenoot20 de Ga naar margenootn Christus Godts.

21

Ende hy Ga naar margenoot21 geboodt haer scherpelick ende beval, dat sy dit niemant Ga naar margenoot22 seggen en souden:

22

Seggende, Ga naar margenooto de Sone des menschen moet vele lijden, ende Ga naar margenoot23 verworpen worden van de Ouderlingen, ende Overpriesters, ende Schriftgeleerde, ende gedoodt: ende ten derden dage opgeweckt worden.

23

Ende hy seyde tot allen, Ga naar margenootp So yemant Ga naar margenoot24 achter my wil komen, die verloochene hem selven, ende neme sijn Ga naar margenoot25 kruys dagelijcks op, ende volge my.

24

Ga naar margenootq Want so wie sijn Ga naar margenoot26 leven behouden wil, die sal het verliesen: maer soo wie sijn Ga naar margenoot27 leven verliesen sal, om mijnent wille, die sal het Ga naar margenoot28 behouden.

25

Want wat baet het een mensche, die de geheele werelt soude winnen, ende Ga naar margenoot29 hem selven verliesen, ofte schade [sijns selfs] lijden?

26

Ga naar margenootr Want soo wie hem mijns ende mijner woorden sal geschaemt hebben, diens sal de Sone des menschen hem schamen, wanneer hy komen sal in sijne heerlickheyt, ende [inde heerlickheyt] des Vaders, ende der heylige Engelen.

27

Ga naar margenoots Ende ick segge u waerlick, daer zijn sommige der gene die hier staen, Ga naar margenoot30 die den doot niet en sullen smaecken, tot dat sy het Coninckrijcke Godts sullen gesien hebben.

28

Ga naar margenoott Ende het geschiedde ontrent Ga naar margenoot31 acht dagen na dese woorden, dat hy mede nam Petrum ende Ioannem, ende Iacobum, ende klam op den bergh om te bidden.

29

Ende als hy badt, wiert de gedaente sijns aengesichts Ga naar margenoot32 verandert, ende sijne cleedinge wit [ende] seer blinckende.

30

Ende siet, twee mannen spraecken met hem, welcke waren Moses ende Elias.

31

De welcke gesien zijnde in heerlickheyt, seyden sijnen Ga naar margenoot33 uytganck, dien hy soude Ga naar margenoot34 volbrengen te Ierusalem.

32

Petrus nu, ende die met hem [waren], waren met slaep beswaert, ende ontwaeckt zijnde, sagen sy sijne heerlickheyt, ende de twee mannen die by hem stonden.

33

Ende het geschiedde Ga naar margenoot35 als sy van hem afscheydden, soo seyde Petrus tot Iesum, Meester, het is goet dat wy hier zijn: ende laet ons drie tabernakelen maecken, voor u eenen, ende voor Moses eenen, ende voor Elias eenen: niet wetende wat hy seyde.

34

Als hy nu dit seyde, quam een wolcke, ende overschaduwde haer: ende sy wierden bevreest, als Ga naar margenoot36 die in de wolcke ingingen.

35

Ga naar margenootv Ende daer geschiedde Ga naar margenoot37 een stemme uyt de wolcke, seggende, Dese is mijn geliefde Sone, Ga naar margenootx hoort hem.

36

Ende als de stemme geschiedde, so wiert Iesus alleen gevonden: ende sy swegen stil, ende en verhaelden Ga naar margenoot38 in die dagen niemant yet van 't gene sy gesien hadden.

37

Ga naar margenooty Ende het geschiedde des daeghs daer aen, als sy van den bergh af quamen, dat hem een groote schare in 't gemoet quam.

38

Ende siet een man vande schare riep uyt, seggende, Meester, ick bidde u, Ga naar margenoot39 siet doch mijnen soon aen, want hy is my een eenigh-geboren.

39

Ende siet Ga naar margenoot40 een geest neemt hem, ende van stonden aen roept hy, ende hy scheurt hem dat hy schuymt, ende en wijckt nauwelijcks van hem, ende Ga naar margenoot41 verplettert hem.

40

Ende ick hebbe uwe Discipelen gebeden, dat sy hem souden uytwerpen, ende sy en hebben niet gekonnen.

41

Ende Iesus antwoordende seyde, O ongeloovigh ende Ga naar margenoot42 verkeert geslachte, hoe lange sal ick noch by u lieden zijn, ende u lieden verdragen? Brenght uwen sone hier.

42

Ende noch, als hy [na hem] toequam, scheurde hem de duyvel, ende verscheurde [hem]: maer Iesus bestrafte den onreynen geest, ende maeckte het kint gesont, ende gaf hem sijnen vader weder.

43

Ende sy wierden alle verslagen over Ga naar margenoot43 de grootdadigheyt Godts. Ende als sy alle haer verwonderden over alle de dingen, die Iesus gedaen hadde, seyde hy tot sijne discipelen,

[Folio 34r]
[fol. 34r]

44

Ga naar margenoot44 Legget ghy dese woorden in uwe ooren: Ga naar margenootz Want de Sone des menschen sal overgelevert worden in der Ga naar margenoot45 menschen handen.

45

Ga naar margenoota Maer sy en verstonden dit woort niet, ende het was voor haer verborgen, alsoo dat sy het niet en Ga naar margenoot46 begrepen: ende sy vreesden, van dat woort hem te vragen.

46

Ga naar margenootb Ende daer rees een Ga naar margenoot47 overlegginge onder haer, namelijck wie van haer Ga naar margenoot48 de meeste ware.

47

Maer Iesus siende de overlegginge harer herten, nam een kindeken, ende stelde dat by hem:

48

Ga naar margenootc Ende seyde tot haer, So wie dit kindeken ontfangen sal in mijnen name, die ontfanght my: Ga naar margenootd ende so wie my ontfangen sal, die ontfangt hem die my gesonden heeft. Ga naar margenoote Want Ga naar margenoot49 die de minste onder u allen is, die sal Ga naar margenoot50 groot zijn.

49

Ga naar margenootf Ende Ioannes antwoordde ende seyde, Meester, wy hebben eenen gesien, die in uwen name de duyvelen uytwierp, ende wy hebben't hem Ga naar margenoot51 verboden, om dat hy [u] met ons niet en volght.

50

Ende Iesus seyde tot hem, En Ga naar margenoot52 verbiet het niet. Ga naar margenoot53 Want Ga naar margenootg wie tegen ons niet en is, die is voor ons.

51

Ende het geschiedde, als de dagen sijner Ga naar margenooth Ga naar margenoot54 opneminge Ga naar margenoot55 vervult wierden, so Ga naar margenoot56 richtede hy sijn aengesicht, om na Ierusalem te reysen.

52

Ende hy sondt boden uyt voor sijn aengesicht, ende sy henen gereyst zijnde, quamen in een vleck der Samaritanen, om voor hem [herberge] te bereyden.

53

Ende sy en ontfingen hem niet, Ga naar margenooti om dat sijn aengesicht was [als] Ga naar margenoot57 reysende na Ierusalem.

54

Als nu sijne Discipelen Iacobus ende Ioannes [dat] sagen, seyden sy, Heere wilt ghy dat wy seggen, dat vyer van den hemel nederdale, ende dese verslinde, gelijck oock Ga naar margenootk Elias gedaen heeft.

55

Maer hem omkeerende bestrafte hyse, ende seyde, Ghy en weet niet Ga naar margenoot58 van hoedanigen geest ghy zijt.

56

Ga naar margenootl Want de Sone des menschen en is niet gekomen om der menschen zielen te verderven, maer om te behouden. Ende sy gingen na een ander vleck.

57

Ga naar margenootm Ende het geschiedde op den wech als sy reysden, dat een tot hem seyde, Heere ick sal u volgen, waer ghy oock henen gaet.

58

Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot59 De vossen hebben holen, ende de vogelen des hemels nesten: maer de Sone des menschen en heeft niet, waer hy het hooft nederlegge.

59

Ga naar margenootn Ende hy seyde tot eenen anderen, Volght my. Doch hy seyde, Heere laet my toe, dat ick henen gae, ende eerst mijnen vader begrave.

60

Ga naar margenooto Maer Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot60 Laet de doode hare dooden begraven: doch ghy, gaet henen ende verkondight het Coninckrijcke Godts.

61

Ende oock een ander seyde, Heere ick sal u volgen: maer Ga naar margenootp laet my eerst toe, dat ick afscheydt neme, van de gene die in mijn huys zijn.

62

Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot61 Ga naar margenootq Niemant die sijne handt aen den ploegh slaet ende siet na het gene achter is, en is bequaem tot het Conickrijcke Godts.

margenoota
Matth. 10.1. Marc. 3.13. ende 6.7. Luc. 6.13.
margenoot1
Ofte, authoriteyt.
margenoot2
D. tegen alle de duyvelen, om die uyt te werpen. Matth. 10.1.
margenootb
Matth. 10.7.
margenoot3
D. het Euangelium vande komste des Coninckrijcks Godts.
margenootc
Matth. 10.9. Marc. 6.8. Luc. 22.35.
margenoot4
Siet hier van de aenteeck. op Matt. 10.10.
margenoot5
And. staf.
margenoot6
D. blijft daer soo lange tot dat ghy vertreckt, sonder om u gemack van het een huys in het ander te gaen logeren: alsoo u verblijf aldaer niet lange en mach dueren.
margenootd
Matth. 10.14. Marc. 6.11. Luc. 10.11. Actor. 13.51. ende 18.6.
margenoot7
Siet de beteeckenisse daer van Matth. cap.10.14.
margenoot8
Ofte, gingen van 't eene vleck tot het ander.
margenoote
Matth. 14.1. Marc. 6.14.
margenoot9
Van de Vier-vorsten siet Matth. 14.1.
margenoot10
N. niet wetende wat hy dencken ofte doen soude.
margenoot11
Siet hier van Mat. 14.10. Mar. 6.27.
margenootf
Marc. 6.30.
margenootg
Matth. 14.13. Marc. 6.31, 32.
margenoot12
Was een stadt van Galileen, gelegen aen het Meyr Gennesareth, tegen over Capernaum. Marc. 6.45. Ioan. 12.21.
margenoot13
N. die sulcks begeerden.
margenooth
Matth. 14.15. Mar. 6.35. Ioan. 6.5.
margenoot14
Gr. velden, dat is, landt-huysen.
margenoot15
Gr. uytspannen.
margenooti
Matth. 14.16. Marc. 6.37. Ioan. 6.9.
margenoot16
D. geselschappen, die by een sitten, ofte weerdschappen. Siet Marc. 6.40.
margenoot17
And. sy saten alle neder.
margenootk
1.Sam. 9.13.
margenoot18
Van dese segeninge siet Matt. 14. vers 19.
margenootl
Matth. 16.13. Marc. 8.27.
margenoot19
N. afgesondert van de schare.
margenootm
Matth. 14.2.
margenoot20
D. de Messias, ofte Gesalfde, van Godt belooft ende gesonden.
margenootn
Ioan. 6.69.
margenoot21
Gr. bedreyghde.
margenoot22
N. voor dien tijt.
margenooto
Matth. 16.21. ende 17.22. Marc. 8.31. ende 9.31. ende 10.33. Luc. 18.31. ende 24.7.
margenoot23
D. niet gekent noch aengenomen worden voor den Messias, maer veroordeelt als een verleyder ende Godts-lasteraer. Siet Matth. 21.42. 1.Petr. 2.4, 7.
margenootp
Matth. 10.38. ende 16.24. Marc. 8.34. Luc. 14.27.
margenoot24
D. mijn Discipel wil zijn.
margenoot25
D. lijden ende verdruckinge, hoe swaer die oock soude mogen zijn, 't welck hy kruyce naemt om dat het lijden des kruyces het swaerste is.
margenootq
Matth. 10.39. ende 16.25. Marc. 8.35. Luc. 17.33. Ioan. 12.25.
margenoot26
ende 27 Gr. Ziele.
margenoot27
Gr. Ziele.
margenoot28
N. hier namaels.
margenoot29
D. het eeuwich verderf na ziele ende lichaem over hem selven halen.
margenootr
Matth. 10.33. Marc. 8.38. Luc. 12.9. 2.Timoth. 2.12. 1.Ioan. 2.23.
margenoots
Matth. 16.28. Marc. 9.1.
margenoot30
Siet hier van de verklaringe Matt. 16.28.
margenoott
Matth. 17.1. Marc. 9.2.
margenoot31
Mattheus seght cap.17.1. van ses dagen, hoe dit accordeert siet de verklaringe aldaer.
margenoot32
Gr. andere, dat is, verandert, namelick in heerlickheyt.
margenoot33
N. des levens, dat is, spraken met hem van sijn lijden ende sterven, ende opstaen.
margenoot34
Gr. vervullen.
margenoot35
D. als sy stonden op het scheyden.
margenoot36
N. Moses ende Elias.
margenootv
Iesai. 42.1. Matth. 3.17. ende 17.5. Marc. 1.11. ende 9.7. Luc. 3.22. Coloss. 1.13. 2.Petr. 1.17.
margenoot37
N. van Godt den Vader, gelijck uyt het volgende blijckt.
margenootx
Deut. 18.19. Actor. 3.22.
margenoot38
D. in dien tijdt, namelick voor sijne verrijsenisse, alsoo hy haer sulcks verboden hadde, Matth. 17.9.
margenooty
Matth. 17.14. Marc. 9.17.
margenoot39
N. met medelijdende oogen.
margenoot40
Namel. een boose ofte onreyne geest.
margenoot41
D. poocht hem te verpletteren, gelijck dese dingen oock in sware vallende sieckten plegen te geschieden.
margenoot42
Ofte, verdraeyt. datmen niet wel te rechte en kan brengen. Phil. 2.15.
margenoot43
D. de uytnemende macht Godts, waer door de wonder-wercken geschieden.
margenoot44
D. merckt wel op dese saken, ende onthoutse wel: want sy sullen u konnen dienen tot versterckinge tegen de ergernisse mijns lijdens.
margenootz
Matth. 17.22. Marc. 9.31.
margenoot45
N. der onrechtveerdige. siet Actor. 2.23.
margenoota
Luc. 2.50. ende 18.34.
margenoot46
Gr. gevoelden.
margenootb
Matth. 18.1. Marc. 9.33. Luc. 22.24.
margenoot47
Ofte, 't samensprekinge. siet Marc. 9.33, 34.
margenoot48
Gr. grooter, ofte meerder.
margenootc
Matth. 18.5. Marc. 9.37. Ioan. 13.20.
margenootd
Luc. 10.16. Ioan. 13.20.
margenoote
Matth. 23.11. Luc. 14.11. ende 18.14.
margenoot49
Gr. de mindere, D. de nedrichste.
margenoot50
N. in het Coninckrijck der hemelen Matth. 18.1, 2.
margenootf
Marc. 9.38.
margenoot51
Ofte, verhindert.
margenoot52
Ofte, verhindert.
margenoot53
Siet Marc. 9. vers 40.
margenootg
Matth. 12.30. Luc. 11.23.
margenooth
Marc. 16.19. Actor. 1.2. 1.Timoth. 3.16.
margenoot54
N. uyt dese werelt na den hemel, Marc. 16.19. Act. 1.11.
margenoot55
D. begonnen vervult te worden, ofte te genaken.
margenoot56
Gr. bevestighde. D. nam vrymoedelick voor te gaen na Ierusalem, niet tegenstaende hy wiste wat hem daer soude overkomen.
margenooti
Ioan. 4.9.
margenoot57
N. om daer den Godtsdienst te plegen,'t welcke de Samaritanen deden op den berch Garizim, Ioan. 4.20. Iosephus Antiq. lib. 11. cap. 8. waer uyt grooten haet ende vyantschap tusschen de Ioden ende Samaritanen ontstont, Ioan. 4.9.
margenootk
2.Reg. 1.10, 12.
margenoot58
D. dat ghy mijnen geest hebbende, niet en behoort der menschen onderganck te begeeren. Ofte, ghy en bedenckt niet dat de geest der wraeck-giericheyt u lieden hier toe aendrijft.
margenootl
Ioan. 3.17. ende 12.47.
margenootm
Matth. 8.19.
margenoot59
D. ghy en hebt van my geen gemack ofte rijckdom deses werelts te verwachten, want ick en hebbe die selve niet.
margenootn
Matth. 8.21.
margenooto
Matth. 8.22.
margenoot60
Siet de verklaringe Matth. 8.22.
margenootp
1.Reg. 19, 20.
margenoot61
Een gelijckenisse genomen van een ackerman, die ploegende altijt moet voorwaerts sien, of hy en can geen rechte voren maken, Phil. 3.14.
margenootq
Proverb. 26.11. Philip. 3.14. Hebr. 6.5. 2.Petr. 2.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken