Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Christus sendt noch tseventigh discipelen uyt om te prediken, ende onderrichtse, hoese haer tot de reyse schicken, ende tegen de toehoorders dragen sullen, 13 Dreyght de steden Chorazin, Bethsaida, ende Capernaum, van wegen hare onbekeerlickheyt, sware straffen. 17 De tseventich komen weder, ende verhalen met blijdtschap watse uytgericht hadden: welcke Christus leert, waer in sy haer meest behooren te verblijden. 21 Danckt sijnen Vader, ende leert van wien de salichmakende kennisse komt. 25 Beantwoort eens Wet-geleerden vrage, wat hy soude moeten doen om het eeuwige leven te be-erven. 29 ende wie sijnen naesten is, met de gelijckenisse van eenen onder de moordenaers gevallen, ende van een Samaritaen geholpen. 38 Wort van twee susters Martha ende Maria onthaelt, ende prijst de Godts-diensticheyt Marie, boven de sorchvuldicheyt van Martha.

1

ENde na desen stelde de Heere noch Ga naar margenoot1 andere tseventich, ende sond'se henen Ga naar margenoot2 voor sijn aengesicht twee en twee, in een yeder stadt ende plaetse, daer hy komen soude.

2

Hy seyde dan tot haer, Ga naar margenoota Den oogst is wel Ga naar margenoot3 groot, maer de arbeyders zijn weynige: Ga naar margenootb daerom biddet den Heere des oogsts, dat hy Ga naar margenoot4 arbeyders in sijnen oogst Ga naar margenoot5 uytstoote.

3

Ga naar margenootc Gaet henen: siet, ick sende u als lammeren in't midden der wolven.

4

Ga naar margenootd En draeght geenen buydel noch male, noch schoenen, Ga naar margenoote ende en Ga naar margenoot6 groet niemant op den wegh.

5

Ga naar margenootf Ende in wat huys ghy sult ingaen, seght eerst, Ga naar margenoot7 Vrede [zy] desen huyse.

6

Ende indien aldaer Ga naar margenoot8 een sone des vredes is, soo sal uwen vrede op hem rusten, maer indien niet, so sal [uwen vrede] tot u wederkeeren.

7

Ga naar margenootg Ende blijft in dat selve huys, etende ende drinckende 't gene van haer [voorgeset wort]. Ga naar margenooth Want de arbeyder is sijns loons weerdigh. En Ga naar margenoot9 gaet niet over van ['t eene huys] in ['t ander] huys.

8

Ende in wat stadt ghy sult ingaen, ende sy u ontfangen, Ga naar margenoot10 eet het gene u lieden voor geset wort.

9

Ende geneest de crancke die daer in zijn, ende seght tot haer, Het Coninckrijcke Godts is na by u gekomen.

10

Ga naar margenooti Maer in wat stadt ghy sult ingaen, ende sy u niet ontfangen, uytgaende op hare straten, so seght,

11

Ga naar margenootk Oock het stof, dat uyt uwe stadt aen ons cleeft, Ga naar margenoot11 schudden wy af op u lieden: nochtans soo weet dit, dat het Coninckrijcke Godts na by u gekomen is.

12

Ende ick segge u, dat het [dien van] Sodoma verdraeghlicker wesen sal in Ga naar margenoot12 dien dage, dan de selve stadt.

13

Wee u Chorazin, wee u Bethsaida: want soo in Tyrus ende Sidon de Ga naar margenoot13 krachten geschiet waren, die in u geschiet zijn, sy souden eertijts in sack ende assche sittende haer bekeert hebben.

14

Doch het sal Tyrus ende Sidon verdraeghlicker zijn in het oordeel, dan u lieden.

15

Ende ghy Capernaum, Ga naar margenoot14 die tot den hemel toe verhooght zijt, ghy sult tot der hellen toe neder gestooten worden.

16

Ga naar margenootl Wie u hoort die hoort my: ende wie u verwerpt die verwerpt my: Ga naar margenootm ende wie my verwerpt, die verwerpt den genen die my gesonden heeft.

17

Ende Ga naar margenoot15 de tseventich zijn weder gekeert met blijdschap, seggende, Heere, oock de Duyvelen zijn ons onderworpen in uwen Name.

18

Endy hy seyde tot haer, Ga naar margenootn Ick sagh

[Folio 34v]
[fol. 34v]

den Satan, Ga naar margenoot16 als een blicksem, Ga naar margenoot17 uyt den hemel Ga naar margenoot18 vallen.

19

Ga naar margenooto Siet ick geve u de macht om Ga naar margenoot19 op slangen ende scorpioenen te treden, ende over alle kracht Ga naar margenoot20 des vyandts: ende geen dinck en sal u eenichsins Ga naar margenoot21 beschadigen.

20

Doch en verblijdt u daer in Ga naar margenoot22 niet, dat Ga naar margenoot23 de geesten u onderworpen zijn: maer verblijdt u veel meer Ga naar margenootp dat uwe namen geschreven zijn Ga naar margenoot24 inde Hemelen.

21

Ga naar margenootq Te dier uyre verheughde hem Iesus Ga naar margenoot25 inden geest, ende seyde, Ga naar margenoot26 Ick dancke u Vader, Heere des hemels ende der aerde, dat ghy dese dingen Ga naar margenootr voor den Ga naar margenoot27 wijsen ende verstandigen verborgen hebt, ende hebt de selve den Ga naar margenoot28 kinderkens geopenbaert: jae Ga naar margenoot29 Vader, want alsoo is geweest het welbehagen voor u.

22

Ga naar margenoot30 Ga naar margenoots Alle dingen zijn my van mijnen Vader over gegeven: ende niemant en weet wie de Sone is, dan de Vader: ende wie de Vader is, dan de Sone, ende Ga naar margenoott dien het de Sone sal willen Ga naar margenoot31 openbaren.

23

Ende hem keerende na de Discipelen, seyde hy [tot haer] alleen, Ga naar margenootv Saligh zijn de oogen die sien Ga naar margenoot32 't gene ghy siet.

24

Ga naar margenootx Want ick segge u, dat vele Propheten ende Coningen Ga naar margenoot33 hebben begeert te sien 't gene ghy siet, ende en hebben't niet gesien: ende te hooren 't gene ghy hoort, ende en hebben't niet gehoort.

25

Ende siet, een seker Wet-geleerde stont op, hem versoeckende, ende seggende, Meester wat doende sal ick het eeuwige leven be-erven?

26

Ende hy seyde tot hem, Wat is in de Wet geschreven? hoe leeft ghy?

27

Ende hy antwoordende seyde, Ga naar margenooty Ghy sult den Heeren uwen Godt lief hebben uyt geheel uw' herte, ende uyt geheel uwe ziele, ende uyt geheel uwe kracht, ende uyt geheel uw' verstant: Ga naar margenootz ende uwen naesten als u selven.

28

Ende hy seyde tot hem, Ghy hebt recht geantwoordt: Doet dat, ende ghy sult Ga naar margenoot34 leven.

29

Maer hy willende Ga naar margenoot35 hem selven rechtveerdigen, seyde tot Iesum, Ende wie is mijnen naesten?

30

Ende Iesus antwoordende seyde, Een seker mensche Ga naar margenoot36 quam af van Ierusalem na Iericho, ende viel onder de Ga naar margenoot37 moordenaers welcke hem oock uytgetogen, ende daer toe [sware] Ga naar margenoot38 slagen gegeven hebbende, gingen henen, ende lieten [hem] half doot liggen.

31

Ende Ga naar margenoot39 by gevalle quam een seker Priester den selven wegh af, ende hem siende ginck hy tegen over [hem] voor by.

32

Ende desgelijcks oock een Levijt, als hy was by die plaetse, quam hy ende sach [hem], ende ginck tegen over [hem] voorby.

33

Maer een seker Ga naar margenoot40 Samaritaen reysende quam ontrent hem, ende hem siende wiert hy met innerlicke ontferminge beweeght.

34

Ende hy tot [hem] gaende verbandt sijne wonden, gietende daer in olye ende wijn: ende hem heffende op sijn eygen beest, voerde hem inde herberge, ende versorghde hem.

35

Ende des anderen daeghs wech gaende langhde hy twee Ga naar margenoot41 penningen uyt, ende gaf'se den weerdt, ende seyde tot hem, Draeght sorge voor hem: ende so wat ghy meer [aen hem] te koste sult leggen, dat sal ick u weder geven, als ick weder kome.

36

Wie dan van dese dry dunckt u den Ga naar margenoot42 naesten geweest te zijn, des genen die onder de moordenaers gevallen was?

37

Ende hy seyde, Die barmherticheyt aen hem gedaen heeft. Soo seyde dan Iesus tot hem, Gaet henen ende doet ghy desgelijcks.

38

Ende het geschiedde, als sy reysden, dat hy quam in een Ga naar margenoot43 vleck: ende een seker vrouwe met namen Martha ontfinck hem in haer huys.

39

Ende dese hadde een suster genaemt Maria, welcke Ga naar margenoot44 oock Ga naar margenoota sittende aende voeten Iesu sijn woort hoorde.

40

Doch Martha was zeer besich Ga naar margenoot45 met veel dienens, ende daer by komende seyde, Heere, en treckt ghy u dat niet aen, dat mijne suster my alleen laet dienen? Seght dan haer, Ga naar margenoot46 dat sy my helpe.

41

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Martha, Martha, ghy bekommert ende ontrust u over vele dingen:

42

Maer Ga naar margenoot47 een dinck is noodigh: doch Maria heeft het goede deel uytgekoren, Ga naar margenootb het welcke van haer niet en sal wech genomen worden.

margenoot1
Namel. boven de twaelve, die hy tot Apostelen verkoren, ende te voren uytgesonden hadde.
margenoot2
D. voor hem henen: namelick om de Ioden van sijne toecomste te waerschouwen, ende tot aenneminge van hem ende sijne leere te bereyden.
margenoota
Matth. 9.37. Ioan 4.35.
margenoot3
Gr. veel.
margenootb
2.Thess. 3.1.
margenoot4
D. getrouwe leeraers.
margenoot5
Gr. uytwerpe. D. door de kracht des Geests daer toe willich ende bequaem gemaeckt zijnde uytsende. 2.Cor. 3.5.
margenootc
Matth. 10.16
margenootd
Matth. 10.9. Marc. 6.8. Luc. 9.3. ende 22.35.
margenoote
2.Reg. 4.29.
margenoot6
D. en hout u niet op, met groeten ofte aensprake der gene die u ontmoeten, maer haest u op de reyse. Siet 2.Reg. cap.4.29. Andersins soo en weert Christus niet de burgerlicke beleeftheyt in 't groeten, die hy selve tegen sijne Discipelen dickwijls gebruyckt heeft.
margenootf
Matth. 10.12. Marc. 6.10.
margenoot7
D. geluck ende salicheyt. Dit is een maniere van groeten by de Ioden.
margenoot8
D. die door Godts genade den vrede weerdigh is, gelijck Matth. 10.11. verklaert wort. Soo wort het woort sone dickwils genomen. Siet 2.Sam. 12.5. Mat. 23.15. Ephes. 2.3.
margenootg
1.Cor. 10.27.
margenooth
Deut. 24.14. ende 25.4. Matth. 10.10. 1.Tim. 5.18. Levit. 19.13. 1.Cor. 9.4, 14.
margenoot9
Namel. om meerder gemack, ofte beter onthael elders te soecken, alsoo ghy daer niet lange en sult mogen verblijven.
margenoot10
D. zijt daer mede te vreden.
margenooti
Matth. 10.14. Marc. 6.11. Luc. 9.5.
margenootk
Actor. 13.51. ende 18.6.
margenoot11
Gr. vagen wy af. Siet de aenteeck. op Matth. 10.14.
margenoot12
Namel. des uytersten oordeels, gelijck te sien is vers 14.
margenoot13
Dat is, krachtige wercken ofte wonderteeckenen. Hiermede wil Christus te kennen geven, dat de hardtneckigheyt van dese heydensche menschen soo groot niet en was als deser Ioden. Siet diergelijck, Ezech. 3.6, 7.
margenoot14
Siet Mat. 11.23.
margenootl
Matth. 10.40. Marc. 9.37. Ioan. 13.20.
margenootm
1.Thess. 4.8.
margenoot15
Namel. die van Christo uytgesonden waren vers 1.
margenootn
Apoc. 8.9.
margenoot16
D. snellick.
margenoot17
D. uyt de locht, gelijck Matth. 6.26. Siet Ephes. 6.12.
margenoot18
D. sijne kracht ende heerschappije verliesen. Siet Apoc. 12.9, etc.
margenooto
Matth. 16.18. Actor. 28.5.
margenoot19
Siet hier van Marc. 16.18.
margenoot20
D. des Duyvels. Siet 1.Petr. 5.8. Matth. 13.39.
margenoot21
Gr. verongelijcken, Siet oock Apoc. 6.6.
margenoot22
D. niet soo seer: Namel. om dat de huychelaren sulcks oock somwijlen hebben gedaen. Siet Matth. 7.22, 25.
margenoot23
D. de onreyne geesten.
margenootp
Exod. 32.32. Iesai. 41.9. Dan. 12.1. Philip. 4.3.
margenoot24
Namel. in het boeck des levens. siet de verklaringe daer van Phil. 4.3.
margenootq
Matth. 11.25.
margenoot25
D. innerlick ende van herten.
margenoot26
Gr. ick belijde.
margenootr
Iob 5.12. Iesai. 29.14. 1.Corint. 1.19. ende 2.7, 8. 2.Corint. 3.14.
margenoot27
Namel. deser werelt. 1.Cor. 1.26.
margenoot28
D. den verachten ende kleynen nae de werelt: ofte den geringen van verstande ende wetenschap. 1.Cor. 1.27.
margenoot29
Namel. soo hebt ghy gedaen.
margenoot30
D. de macht over alle dingen in hemel ende op aerde. Siet Matth. 28.18.
margenoots
Psal. 8.7. Ioan. 3.35. ende 17.2. 1.Corint. 15.27. Philip. 2.10. Hebr. 2.8.
margenoott
Ioan. 1.18. ende 6.44, 46.
margenoot31
Namel. door sijn woordt ende Geest. 1.Corint. 2.11, 12.
margenootv
Matth. 13.16.
margenoot32
N. den Christum ofte Messiam inden vleesche nu geopenbaert, ende sijn ampt bedienende. Ioan. 8.56. Actor. 2.25. 1.Petr. 1.8, etc.
margenootx
1.Pet. 1.10.
margenoot33
Gr. hebben willen sien.
margenooty
Deut. 6.5. ende 10.12. ende 30.6.
margenootz
Levit. 19.18. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Iac. 2.8.
margenoot34
Namel. eeuwighlick, gelijck hy gevraeght hadde, vers 25. Dit seght Christus, niet dat yemant de wet volkomelick kan onderhouden, ende alsoo het eeuwige leven be-erven, maer om hem door de Wet te brengen tot kennisse van sijne on-volmaecktheydt.Galat. 3.18, 24.
margenoot35
D. hem selven voor rechtveerdigh uyt geven: gelijck Luc. 18.9.
margenoot36
N. overmits Ierusalem om hooge gelegen was op bergen, Psal. 125. vers 1. Soo dat de gene die nae Ierusalem reysden geseght worden op te gaen, ende die van daer reysden, af te komen.
margenoot37
Gr. straet-schenders, roovers.
margenoot38
Of, wonden.
margenoot39
D. sonder voorbedachtheyt, Namel. ten aensien van dese menschen. Want andersins ten aensien van de voorsienicheyt Godts en geschiet'er niet by gevalle. Matth. 10.29, 30
margenoot40
Welcke Samaritanen andersins van de Ioden voor vyanden gehouden wierden. Ioan. 4.9. Waer van siet de oorsake, Luc. 9.53.
margenoot41
Gr. Denarien, waer van siet de weerde Matth. 18.28.
margenoot42
D. die den plicht eens naesten bewesen heeft.
margenoot43
Namel. Bethanien. Siet Ioan. 11.1.
margenoot44
Namel. onder andere toehoorders.
margenoota
Actor. 22.3.
margenoot45
Namel. om de maeltijt toe te bereyden, gelijck Matth. 8.13.
margenoot46
Gr. dat sy het met ende nevens my aenneme.
margenoot47
Namel. het geestelicke voor al te besorgen. Matt. 6.33. Psal. 27.4
margenootb
Psal. 27.4

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken