Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

1 Christus schrijft sijnen discipelen een formulier voor, om te bidden. 5 ende leert door de gelijckenissen van een Vriendt, ende van een Vader, datse sullen verhoort worden, die in't gebedt volherden. 14 Werpt eenen stommen duyvel uyt, ende wederspreeckt de lasteringe der gene die seyden dat hy sulcks door Beelzebul dede. 24 Verhaelt des menschen elendigen staet, in welcken de onreyne geest weder in keert. 27 Een vrouwe prijst salich den buyck die Christum gedragen heeft. 29 Christus betuyght dat den Ioden het teecken Ione sal gegeven worden. 31 Stelt tegen hare hartneckicheyt het exempel der Coninginne van't Zuyden, ende der Nineviten. 33 Leert door gelijckenisse van een keerse, datmen het licht des Euangeliums niet en moet verbergen. 37 Bestraft der Pharizeen ende Schrift-geleerden geveynstheyt, eergiericheyt, ende wreetheyt tegen alle Propheten ende Apostelen, ende dreyght haer de straffe Godts. 53 waer op de Pharizeen hem nieuwe lagen leggen.

1

ENde het geschiedde, doe hy in een seker plaetse was biddende, als hy ophielt, dat een van sijne discipelen tot hem seyde, Heere, Ga naar margenoot1 leert ons bidden, gelijck oock Ioannes sijne discipelen geleert heeft.

2

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoota Wanneer ghy biddet, soo segget: Ga naar margenoot2 Onse Vader, die in de hemelen [zijt], uwen name worde geheylight: uw' Coninckrijcke kome: uwen wille geschiede, gelijck inden hemel, [alsoo] oock op der aerden.

3

Geeft ons Ga naar margenoot3 elcken dagh ons Ga naar margenoot4 dagelijcks broot.

4

Ende vergeeft ons onse sonden: want oock wy vergeven eenen yegelicken die ons schuldigh is. Ende en leydt ons niet in versoeckinge, maer verlost ons van den boosen.

5

Ende hy seyde tot haer, Wie van u sal eenen vrient hebben, ende sal Ga naar margenoot5 ter midder-nacht tot hem gaen, ende tot hem seggen, Vrient leent my dry brooden:

6

Overmits mijn vriendt Ga naar margenoot6 van de reyse tot my gekomen is, ende ick en hebbe niet dat ick hem voorsette:

7

Ende dat die van binnen antwoordende soude seggen, Doet my geen moeyte aen: de deure is nu gesloten, ende mijne kinderen zijn met my Ga naar margenoot7 inde slaep-camer: ick en kan niet opstaen, om u te geven.

8

Ick segge u lieden, hoe wel hy niet en soude opstaen ende hem geven, om dat hy sijn vriendt is, nochtans om sijne Ga naar margenoot8 onbeschaemtheyts wille, sal hy opstaen, ende hem geven Ga naar margenoot9 so veel als hy'er behoeft.

[Folio 35r]
[fol. 35r]

9

Ende ick segge u lieden, Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 Biddet, ende u sal gegeven worden: soecket, ende ghy sult vinden: kloppet, ende u sal open gedaen worden.

10

Want een yegelick die bidt, die ontfanght: ende die soeckt, die vindt: ende die klopt, dien sal open gedaen worden.

11

Ga naar margenootc Ende wat vader onder u, dien de sone om broodt bidt, sal hem eenen steen geven? Of oock om eenen visch, sal hem voor eenen visch een slange geven?

12

Ofte so hy oock om een ey soude bidden, sal hy hem een scorpioen geven?

13

Indien dan ghy die boos zijt, weet uwe kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer sal de Ga naar margenoot11 hemelsche Vader den heyligen Geest geven den genen die hem bidden?

14

Ga naar margenootd Ende hy wierp eenen duyvel uyt, ende die Ga naar margenoot12 was stom. Ende het geschiedde, als de duyvel uytgevaren was, dat de stomme sprack, ende de scharen verwonderden haer.

15

Maer sommige van haer seyden, Ga naar margenoote Hy werpt de duyvelen uyt door Ga naar margenoot13 Beelzebul den oversten der duyvelen.

16

Ende andere [hem] versoeckende, Ga naar margenootf Ga naar margenoot14 begeerden van hem een teecken Ga naar margenoot15 uyt den hemel.

17

Maer hy kennende hare Ga naar margenoot16 gedachten, seyde tot haer, Ga naar margenootg Een yeder Coninckrijck dat tegen hem selven verdeelt is, wort verwoest: ende Ga naar margenoot17 een huys tegen hem selven [verdeelt zijnde], valt.

18

Indien nu oock de Saten tegen hem selven verdeelt is, hoe sal sijn rijck bestaen? Dewijle ghy seght, dat ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe.

19

Ende indien ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe, door wien werpense uwe Ga naar margenoot18 sonen uyt? Daerom sulle dese uwe Ga naar margenoot19 rechters zijn.

20

Maer indien ick door Ga naar margenoot20 den vinger Godts de duyvelen uytwerpe, so is dan het Coninckrijck Godts tot u gekomen.

21

Wanneer een stercke gewapende sijn Ga naar margenoot21 hof bewaert, so is Ga naar margenoot22 [al] wat hy heeft in Ga naar margenoot23 vrede.

22

Ga naar margenooth Maer als een daer over komt, die stercker is dan hy, ende hem overwint, die neemt sijne geheele wapen-rustinge, daer hy op vertrouwde, ende deelt sijnen Ga naar margenoot24 roof uyt.

23

Ga naar margenooti Wie Ga naar margenoot25 met my niet en is, die is tegen my: ende wie met my niet en vergadert, die verstroyt.

24

Ga naar margenootk Ga naar margenoot26 Wanneer de onreyne geest van den mensche uytgevaren is, so gaet hy door Ga naar margenoot27 dorre plaetsen, soeckende ruste: ende die niet vindende, seght hy, Ick sal wederkeeren in mijn huys daer ick uytgevaren ben.

25

Ende komende vindt hy het Ga naar margenoot28 [met besemen] gekeert ende verciert.

26

Dan gaet hy henen, ende neemt met hem seven andere geesten, booser dan hy selve is: ende ingegaen zijnde woonen sy aldaer: Ga naar margenootl ende het laetste van dien mensche wort erger dan het eerste.

27

Ende het geschiedde, als hy dese dingen sprack, dat een seker vrouwe de stemme verheffende uyt de schare, tot hem seyde, Saligh is de buyck die u gedragen heeft, ende de borsten, die ghy hebt gesogen.

28

Maer hy seyde, Ga naar margenootm Ga naar margenoot29 Ia saligh zijn de gene die het woort Godts hooren, ende dat selve bewaren.

29

Ende als de scharen dicht by een vergaderden, begon hy te seggen, Dit is een boos geslachte: het versoeckt een teecken, ende haer en sal geen teecken gegeven worden, dan Ga naar margenootn het teken Ione der propheten.

30

Want Ga naar margenoot30 gelijck Ionas den Nineviten een teecken geweest is, alsoo sal oock de Sone des menschen zijn desen geslachte.

31

De Coninginne van het Zuyden sal opstaen in het oordeel met de mannen van dit geslachte, ende salse Ga naar margenoot31 veroordelen: Ga naar margenooto want sy is gekomen Ga naar margenoot32 van de eynden der aerde, om te hooren de wijsheyt Salomons, ende siet, Ga naar margenoot33 meer dan Salomon is hier.

32

De mannen van Nineve sullen opstaen in het oordeel met dit geslachte, ende sullen 't selve veroordeelen: Ga naar margenootp want sy hebben haer bekeert op de predikinge Ione; ende siet, meer dan Ionas is hier.

33

Ga naar margenootq Ende niemandt die een keerse ontsteeckt, set [die] in't verborgen, noch onder een koren-mate: maer op eenen kandelaer, op dat de gene die inkomen Ga naar margenoot34 het licht sien mogen.

34

Ga naar margenootr De keerse des lichaems is de ooge. Wanneer dan uwe ooge eenvoudich is, so is oock uw' geheel lichaem Ga naar margenoot35 verlicht: maer so sy boos is, so is oock uw' [geheel] lichaem duyster.

35

Ga naar margenoot36 Siet dan toe, dat niet het licht, 't welck in u is, duysternisse en zy.

36

Indien dan uw' lichaem geheel verlicht is, niet hebbende eenich deel dat duyster is, so sal't Ga naar margenoot37 geheel verlicht zijn, gelijck wanneer de keerse met het schijnsel u verlichtet.

37

Als hy nu [dit] sprack, Ga naar margenoot38 badt hem een seker Phariseus, dat hy by hem het middach-mael wilde eten: ende ingegaen zijnde sat hy aen.

38

Ende de Phariseus [dat] siende verwonderde hem, Ga naar margenoots dat hy niet eerst voor het middachmael hem Ga naar margenoot39 gewasschen hadde.

39

Ende de Heere seyde tot hem, Ga naar margenoott Nu ghy Phariseen, ghy reynight het buytenste des drinck-bekers ende des schotels: Ga naar margenootv maer Ga naar margenoot40 het binnenste van u is vol van roof ende boosheyt.

40

Ghy onverstandige, die het buytenste heeft gemaeckt, en heeft hy oock niet het binnenste gemaeckt?

41

Ga naar margenootx Doch geeft tot aelmoessen het gene Ga naar margenoot41 daer in is: ende siet, Ga naar margenoot42 alles is u reyn.

42

Ga naar margenooty Maer wee u Phariseen, want ghy Ga naar margenoot43 vertient munte ende ruyte, ende Ga naar margenoot44 alle moes-kruydt, ende Ga naar margenootz ghy gaet voorby Ga naar margenoot45 het oordeel ende de liefde Godts. Dit moestmen doen, ende het ander niet nalaten.

43

Ga naar margenoota Wee u Phariseen, want ghy bemint Ga naar margenoot46 het voor-gestoelte in de Synagogen, ende de begroetingen op de merckten.

44

Ga naar margenootb Wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: want ghy zijt gelijck de graven die Ga naar margenoot47 niet openbaer en zijn, ende de menschen die daer over wandelen Ga naar margenoot48 en weten't niet.

45

Ende een van de Ga naar margenoot49 Wet-geleerde antwoordende seyde tot hem, Meester, als ghy dese dingen seght, so doet ghy oock ons smaetheyt aen.

46

Ga naar margenootc Doch hy seyde, Wee oock u Wet-geleerde, want ghy belastet de menschen met lasten swaer om dragen, ende selve en raeckt ghy die lasten niet aen met een van uwe vingeren.

47

Ga naar margenootd Wee u, want ghy bouwet de graven der Phropheten, ende uwe vaders hebben de selve gedoodt.

[Folio 35v]
[fol. 35v]

48

So getuyght ghy dan Ga naar margenoot50 dat ghy mede behagen hebt aen de wercken uwer vaderen: want sy hebbense gedoodt, ende ghy Ga naar margenoot51 bouwet hare graven.

49

Daerom oock Ga naar margenoot52 de wijsheyt Godts Ga naar margenoot53 seght. Ga naar margenoote Ick sal Propheten ende Apostelen tot haer senden, ende van dien sullen sy [sommige] dooden, ende [sommige] sullen sy uyt jagen:

50

Op dat van Ga naar margenoot54 dit geslachte afge-eyscht werde het bloedt van alle de Propheten, dat vergoten is van de grontlegginge der werelt af.

51

Ga naar margenootf Van het bloedt Abels Ga naar margenootg tot het bloedt Ga naar margenoot55 Zacharie, die gedoodt is tusschen den altaer ende Ga naar margenoot56 het huys [Godts]: ja segge ick u, het sal afge-eyscht worden van dit geslachte.

52

Ga naar margenooth Wee u ghy Wetgeleerde, want ghy hebt Ga naar margenoot57 den sleutel der kennisse wechgenomen: ghy selve en zijt niet ingegaen, ende die ingingen hebt ghy verhindert.

53

Ende als hy dese dingen tot haer seyde, begonden de Schriftgeleerde ende Phariseen Ga naar margenoot58 hard aen te houden, ende hem van vele dingen Ga naar margenoot59 te doen spreken:

54

Hem lagen leggende, ende soeckende yet uyt sijnen mont te bejagen, op dat sy hem beschuldigen mochten.

margenoot1
D. Geeft ons een voorschrift des gebedts, 't welck wy mogen gebruycken, ende nae 't welck wy onse gebeden mogen rechten.
margenoota
Matth. 6.9
margenoot2
Siet de verklaringe van dit gebedt by Matth. 6.9, etc.
margenoot3
Ofte, van dagh tot dagh. Ofte, alle dagen.
margenoot4
Ofte, genoechsaem. Siet Matth. 6.11.
margenoot5
D. selfs ter ongelegenster tijt.
margenoot6
Gr. van den wegh.
margenoot7
Ofte, te bedde.
margenoot8
D. moeyelick ende ontijdigh aenhoudens wille, 't welck wel somwijlen onaengenaem is by de menschen, maer niet by Godt Luc. 18.1. 1.Thesss. 5.17.
margenoot9
Namel. brooden.
margenootb
Matth. 7.7. ende 21.22. Marc. 11.24. Ioan. 14.13. ende 15.7. ende 16.24. Iac. 1.5, 6. 1.Ioan. 3.22. ende 5.14.
margenoot10
Siet hier van de verklaringe Matt. 7.8.
margenootc
Matth. 7.9.
margenoot11
Gr. die uyt den hemel is.
margenootd
Matth. 9.32. ende 12.22.
margenoot12
D. maeckte den besetenen mensche stom: ende oock blint, gelijck te sien is, Matth. 12.22.
margenoote
Matth. 9.34. ende 12.24. Marc. 3.22.
margenoot13
And. Beelzebub. siet daer van Matt. 10.25.
margenootf
Matth. 16.1.
margenoot14
Gr. sochten.
margenoot15
Siet Matth. 16.1.
margenoot16
Ofte, overleggingen.
margenootg
Matth. 12.25. Marc. 3.24.
margenoot17
Gr. huys tegen huys. D. tegen hem selven: gelijck te sien is Matth. 12.25.
margenoot18
Siet Matth. 12.27.
margenoot19
D. met haer doen ende getuygenisse u veroordelen.
margenoot20
Dat is, door de kracht ofte geest Godts, gelijck staet Matt. 12.28. Diergelijcke maniere van spreken siet Exod. 8.vers 19.
margenoot21
Ofte, paleys.
margenoot22
Ofte, alle sijne goederen.
margenoot23
D. in ruste ende sekerheyt.
margenooth
Coloss. 2.15.
margenoot24
Mattheus segt vaten, dat is, huysraet.
margenooti
Matth. 12.30.
margenoot25
N. om Godts eere ende de salicheyt der menschen te bevoorderen. siet Marc. 9.40.
margenootk
Matth. 12.43. etc.
margenoot26
Siet hier van de verklaringe Matt. 12.43, etc.
margenoot27
Gr. waterloose, drooge.
margenoot28
Ofte, gevaeght.
margenootl
Ioan. 5.14. Hebr. 6.45. ende 10.26. 2.Petr. 2.20.
margenootm
Matth. 7.21. Rom. 2.13. Ioan. 6.29.
margenoot29
Christus en ontkent hier niet dat sijne moeder salich is, maer leert dat hare ende anderer salicheyt niet voort en komt uyt vleeselicke geboorte, maer door 't gehoor des woorts Godts met waren geloove aengenomen.
margenootn
Ion. 1.17. ende 2.11.
margenoot30
Siet hier van de verclaringe Christi selver, Matth. 12.40.
margenoot31
N. door haer exempel.
margenooto
1.Reg. 10.1. 2.Paral. 9.1. Matth. 12.42.
margenoot32
Gr. uyt.
margenoot33
D. een die voortreffelicker is dan Salomon, soo van persoon als van ampt.
margenootp
Ion. 3.5.
margenootq
Matth. 5.15. Marc. 4.21. Luc. 8.16.
margenoot34
Gr. het schijnsel.
margenootr
Matth. 6.22.
margenoot35
Ofte, luchtigh. Siet Mat. 6.22.
margenoot36
Ofte, siet dan of niet het licht, het welck in u is, duysternisse en zy.
margenoot37
Namel. dat van u gedaen wort, ofte voortkomt.
margenoot38
Gr. vraeghde hem.
margenoots
Marc. 7.3.
margenoot39
Gr. gedoopt ware. Siet Marc. 7.4.
margenoott
Matth. 23.25.
margenootv
Tit. 1.15.
margenoot40
'T welck verstaen kan worden, ofte van de herten der Phariseen, ofte van hare schotelen: gelijck uytgedruckt staet Mat. 23.25.
margenootx
Iesai. 58.7. Dan. 4.27. Luc. 12.33.
margenoot41
N. inde schotel, ofte het gene ghy hebt, gelijck Luc. 19.8. ofte, 't gene in u is, dat is, verandert uwe onrechtveerdicheyt in gerechticheydt ende weldadicheyt tegen den armen: gelijck Dan. 4.27.
margenoot42
D. dan sult ghy de spijse ende dranck met goede conscientie ende dancksegginge gebruycken mogen, 1.Timoth. 4.4. Tit. 1.15. And. sal u reyn zijn.
margenooty
Matth. 23.23.
margenoot43
Siet Matth. 23.23.
margenoot44
D. allerley.
margenootz
1.Sam. 15.22. Ose. 6.6. Mich. 6.8. Matth. 9.13. ende 12.7.
margenoot45
D. gerechtigheyt ende billickheyt tegen uwen naesten.
margenoota
Matth. 23.6. Marc. 12.38. Luc. 20.46.
margenoot46
Ofte, voorste sittinge.
margenootb
Matth. 23.27.
margenoot47
Ofte, verborgen, namelick in de aerde.
margenoot48
Ofte, en kennense niet.
margenoot49
De Schriftgeleerde waren oock wel Wet-geleerde, dan 't schijnt dat onder de selve eenige waren, die in wetenschap uytstaken, ende die desen name bysonderlick voerden.
margenootc
Matth. 23.4. Actor. 15.10. Iesai. 10.1.
margenootd
Matth. 23.29.
margenoot50
Gr. ende ghy hebt mede behagen.
margenoot51
D. Als ghy hare graven opbouwt, so toont ghy daer mede dat ghy rechte kinderen zijt der gene die de Propheten hebben gedoodt. Matth. 23.31. Ende hoewel ghy daer mede wilt schijnen uwer vaderen daet te misprijsen, soo blijckt nochtans uyt den haet ende wreetheyt, die ghy bewijst tegen de rechtsinnige Leeraers, dat ghy daer in uwen vaderen gelijck zijt: ende soo ghy in dien tijdt geleeft haddet, dat ghy 't selve oock aen de Propheten soudt hebben gedaen.
margenoot52
Dit spreeckt Christus van hem selven, alsoo hy de eeuwige wijsheyt des Vaders is. Prov. 8.1, 22. ende 1.Cor. 1.24. gelijck blijckt uyt Matth. 23.34.
margenoot53
Ofte, heeft geseght.
margenoote
Matth. 10.16. Luc. 10.3. Iohan. 16.2. Actor. 7.51. Hebr. 11.35.
margenoot54
Siet Matth. 23.35.
margenootf
Genes. 4.8. Hebr. 11.4.
margenootg
2.Par. 24.21.
margenoot55
Van desen Zacharias siet Matth. 23.35.
margenoot56
D. den Tempel, gelijck verklaert wort Matth. 23.35.
margenooth
Matth. 23.13.
margenoot57
Dese sleutel, is de rechte verklaringe van Godts woort, waer door den menschen de inganck tot den hemel geopent wort,welcke geweert zijnde so wort de selve inganck als toe-gesloten. Siet Matth. 23.13.
margenoot58
Ofte, heftighlick op hem toe-leggen.
margenoot59
Gr. uyt den mondt de woorden te halen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken