Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

1 Christus geneest eenen watersuchtigen op den Sabbath, ende verantwoort het selve. 7 Straft de eergierigheyt der Phariseen, die de voorsittingen in de maeltijden sochten, ende vermaent tot nedricheyt, ende weldadigheydt tegen den armen. 15 Door de gelijckenisse van een groot Avontmael, daer op de genoode haer ontschuldigen te komen, verwijt hy den Ioden hare ondanckbaerheyt, ende voorseght hare verwerpinge, ende de beroepinge der Heydenen in hare plaetse. 25 Leert dat wie sijn Discipel wil zijn, die hem selven ende al wat hem lief is, moet versaken. 28 Door het exempel van een die eenen tooren wil bouwen, ende van een Coninck die tegen een ander Coninck ten strijde wil gaen, vermaent hy sijne Discipelen hare rekeninge te voren wel te maken. 34 ende leert dat het smakeloos sout nergens toe nut en is.

1

ENde het geschiedde, als hy gekomen was in het huys van Ga naar margenoot1 een der

[Folio 37r]
[fol. 37r]

Oversten der Phariseen, op den Sabbath, om broot te eten, dat sy hem Ga naar margenoot2 waernamen.

2

Ende siet daer was een seker water-suchtigh mensche voor hem.

3

Ende Iesus antwoordende seyde tot de Ga naar margenoot3 Wetgeleerde ende Phariseen, ende sprack, Is't oock geoorloft op den Sabbath gesont te maken?

4

Maer sy swegen stille. Ende hy nam [hem], ende genas hem, ende liet [hem] gaen.

5

Ende hy haer antwoordende seyde, Ga naar margenoota Wiens esel ofte osse van u lieden sal in eenen put vallen, ende die hem niet terstont en sal uyttrecken op den dagh des Sabbaths?

6

Ende sy en konden hem daer op niet weder-antwoorden.

7

Ende hy seyde tot de Ga naar margenoot4 genoodde een Ga naar margenoot5 gelijckenisse, aenmerckende hoe sy de vooraensittingen verkoren: seggende tot haer,

8

Wanneer ghy van yemant ter bruyloft genoodt sult zijn, so en set u niet in de eerste sit-plaetse: op dat niet misschien een Ga naar margenoot6 weerdiger dan ghy, van hem genoodt zy:

9

Ende hy komende, die u ende hem genoodt heeft, tot u segge, Geeft desen plaetse: ende ghy alsdan soudt beginnen met schaemte de laetste plaetse te houden.

10

Ga naar margenootb Maer wanneer ghy genoodt sult zijn, gaet henen ende set u inde laetste plaetse: op dat, wanneer hy komt die u genoodt heeft, hy tot u segge, Vrient, Ga naar margenoot7 gaet hooger op. Alsdan sal't u eere zijn voor de gene die met u aensitten.

11

Ga naar margenootc Want een yegelijck, die hem selven verhooght, sal vernedert worden: ende die hem selven vernedert, sal verhooght worden.

12

Ende hy seyde oock tot den genen die hem genoodt hadde, Ga naar margenootd Wanneer ghy een middaghmael ofte avontmael sult houden, Ga naar margenoot8 soo en roept niet uwe vrienden, noch uwe broeders, noch uwe magen, noch [uwe] rijcke gebueren: op dat oock de selve u niet te eeniger tijt weder en nooden, ende u vergeldinge en geschiede.

13

Maer wanneer ghy een maeltijdt sult houden, soo noodt arme, Ga naar margenoot9 verminckte, kreupele, blinde.

14

Ende ghy sult saligh zijn, om dat sy niet en hebben om u te vergelden: want het sal u Ga naar margenoot10 vergolden worden Ga naar margenoot11 in de opstandinge der rechtveerdige.

15

Ende als een van de gene die mede aensaten, dese dingen hoorde, seyde hy tot hem, Saligh is hy die broot Ga naar margenoot12 eet in't Coninckrijcke Godts.

16

Maer hy seyde tot hem, Ga naar margenoote Een seker mensche Ga naar margenoot13 bereydde een groot avontmael, ende hy noodder vele.

17

Ende hy sondt sijnen dienst-knecht uyt ter uyre des avontmaels, om den genoodden te seggen, Comet, want alle dingen zijn nu gereedt.

18

Ende sy begonden alle [haer] Ga naar margenoot14 eendrachtelijck te ontschuldigen. De eerste seyde tot hem, Ick hebbe eenen acker gekocht, ende het is noodigh dat ick uytgae, ende hem besie: ick bidde uw hout my voor verontschuldight.

19

Ende een ander seyde, Ick hebbe vijf Ga naar margenoot15 jock ossen gekocht, ende ick gae henen om die te beproeven: ick bidde u, hout my voor verontschuldight.

20

Ende een ander seyde, Ick hebbe een wijf getrouwt, ende daerom en kan ick niet komen.

21

Ende de selve dienst-knecht [weder] gekomen zijnde bootschapte dese dingen sijnen heere. Ga naar margenoot16 Doe wiert de heere des huys toornich, ende seyde tot sijnen dienstknecht, Gaet hastelick uyt in de straten ende wijcken der stadt, ende brenght de arme, ende verminckte, ende kreupele, ende blinde hier in.

22

Ende de dienstknecht seyde, Heere, het is geschiet gelijck ghy bevolen hebt, ende noch is daer plaetse.

23

Ende de Heere seyde tot den dienstknecht, Gaet uyt in de wegen, ende heggen, ende Ga naar margenoot17 dwinghtse in te komen, op dat mijn huys vol werde.

24

Want ick segge u lieden, dat niemant van die mannen, Ga naar margenoot18 die genoodt waren, mijn avontmael smaken en sal.

25

Ende vele scharen gingen met hem: ende hy hem omkeerende seyde tot haer,

26

Ga naar margenootf Indien yemant tot my komt, ende niet Ga naar margenoot19 en haet sijnen vader, ende moeder, ende wijf, ende kinderen, ende broeders, ende susters, jae oock selfs sijn eygen Ga naar margenoot20 leven, die en kan mijn discipel niet zijn.

27

Ga naar margenootg Ende wie sijn Ga naar margenoot21 cruys niet en draeght, ende my Ga naar margenoot22 na en volght, die en kan mijn discipel niet zijn.

28

Want wie van u, willende eenen toren bouwen, en sit niet eerst neder, ende Ga naar margenoot23 overrekent de kosten, of hy oock heeft 't gene tot volmakinge [noodich is]?

29

Op dat niet misschien als hy het fondament geleght heeft, ende niet en kan voleyndigen, alle die het sien hem beginnen te bespotten,

30

Seggende, Dese mensche heeft beginnen te bouwen, ende en heeft niet konnen voleyndigen.

31

Of wat Coninck gaende na den krijgh om tegen eenen anderen Coninck te slaen, en sit niet eerst neder, ende beraedslaeght, of hy machtigh is met tien duysent te ontmoeten den genen, die met twintigh duysent tegen hem komt?

32

Andersins sendt hy gesanten uyt terwijle de gene noch verre is, ende begeert 't gene tot vrede [dient].

33

Alsoo dan een yegelick van u, die niet en Ga naar margenoot24 verlaet alles wat hy heeft, die en kan mijn discipel niet zijn.

34

Ga naar margenooth Het sout is goet: maer indien het sout Ga naar margenoot25 smaeckeloos geworden is, waer mede sal het smaeckelijck gemaeckt worden?

35

Ga naar margenoot26 Het en is noch tot het landt, noch tot den mesthoop bequaem: men werpt het Ga naar margenoot27 wech. Wie ooren heeft om te hooren die hoore.

margenoot1
D. een Overste der Ioden uyt de Secte der Phariseen, gelijck oock Nicodemus was. Ioan. 3.1.
margenoot2
N. of hy yet soude seggen ofte doen, dat sy souden mogen berispen.
margenoot3
Van de Wet-geleerde siet Mat. 2.4. ende Luc. 11.45.
margenoota
Exod. 23.5. Deut. 22.4. Luc. 13.15.
margenoot4
Gr. geroepene, namelick ter maeltijt, also oock in het volgende.
margenoot5
N. om door dese te vermanen tot nedricheyt voor Godt ende de menschen, gelijck te sien is. vers 11.
margenoot6
D. meerder eere weerdigh, ofte aensienlijcker.
margenootb
Prov. 25.6, 7.
margenoot7
Gr. klimt hooger op.
margenootc
Iob 22.29. Prov. 29.23. Matth. 23.12. Luc. 1.51. ende 18.14. Iac. 4.6, 10. 1.Petr. 5.5.
margenootd
Nehem. 8.11. Prov. 3.28.
margenoot8
N. met vergetinge der armen, ende soo ghy van Godt vergeldinge wilt verwachten, gelijck Christus vers 14 uytdruckt. Andersins is 't niet ongeoorloft dese vriendschap oock sijne vrienden te betoonen. Siet Genes. 21.8. ende 43.25, etc. Iob 1.4.
margenoot9
Ofte, gebrecklijcke van leden.
margenoot10
N. van Godt uyt genade. Van dese vergeldinge siet Matth. 25.36.
margenoot11
N. ten eeuwigen leven. Want andersins sullen oock de onrechtveerdige opgeweckt worden, doch tot de eeuwige verdoemenisse. Dan. 12.2. Ioan. 5.29. Act. 24.15.
margenoot12
Ofte, eten sal.
margenoote
Iesa. 25.6. Matth. 22.2. Apoc. 19.7, 9.
margenoot13
Gr. maeckte. Met dese gelijckenisse toont Christus, dat hoewel dese menschen het Coninckrijcke Godts schenen groot te achten, nochtans sy, ende vele andere, so ingewortelt waren met hare herten in dese tijdtlicke dingen, dat sy, daer toe door het Euangelium geroepen zijnde, 't selve verachteden ofte versuymden.
margenoot14
Gr. uyt eene, D. uyt een herte, ofte mondt: want hoewel sy verscheydene oorsaken voorwenden van weygeringe, soo ontschuldigen sy haer alle op hare tijdtlicke dingen.
margenoot15
D. paer, ofte koppel.
margenoot16
Daermede en wort niet te kennen gegeven, dat een acker, ossen, ofte diergelijcke goederen te koopen, ofte een wijf te trouwen, soude ongeoorloft zijn. 1.Cor. 7.29. maer de Heere vertoornt hem daer over, dat de Ioden door dese tijdtlicke dingen haer lieten verhinderen, van de leere des Euangeliums aen te nemen. Waerom hy oock haer verstooten, ende de Heydenen in hare plaetse heeft beroepen.
margenoot17
N. met ernstigh ende geduerigh aenhouden. siet diergelijck Gen. 33.11. Luc. 24.2.
margenoot18
N. ende geweygert hebben te komen.
margenootf
Deut. 13.6. ende 33.9. Matth. 10.37.
margenoot19
D. die de selve boven my lief heeft, gelijck verklaert wort Matt. 10.37.
margenoot20
Gr. ziele, gelijck Matth. 16.25.
margenootg
Matth. 10.38. ende 16.24. Marc. 8.34. Luc. 9.23.
margenoot21
D. wie niet gesint ende bereydt en is, na mijn exempel, ende om mijnent wille vervolginge ende verdruckinge te lijden.
margenoot22
Gr. achter my en komt.
margenoot23
Ofte, overleght, overslaet, gelijck met reken-penningen placht te geschieden.
margenoot24
Gr. sijn afscheydt neemt van alles, D. niet en is bereydt om des noodt zijnde, alles te verlaten, ende my te volgen. siet Luc. 9.61. ende hier vers 27.
margenooth
Matth. 5.13. Marc. 9.50.
margenoot25
Gr. dwaes geworden is. Siet Matt. 5.13.
margenoot26
N. sout verdorven zijnde. Siet Marc. 9.50.
margenoot27
Gr. buyten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken