Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 Christus verkeert in Galilea. 2 Sijne broeders vermanen hem nae Ierusalem op het Feest der Loof-hutten te trecken. 6 't welck hy voor dien tijdt weygert. 10 maer volght nae eenige dagen heymelick. 14 Leert in den Tempel, ende verantwoort sijne leere, als oock sijn wonderwerck op den Sabbath gedaen. 25 Verscheyden gevoelen des volcks van hem. 28 Gaet voort in het leeren. 30 daer over sommige hem soecken te vangen, ende en konnen niet. 32 De Phariseen ende Overpriesters senden hare dienaers om hem te vangen. 33 Hy dreyght de ongeloovige Ioden, dat'se hem daerna niet en sullen vinden. 37 ende hy noodight tot hem alle dorstige, ende belooft den Heyligen Geest, dien, die in hem gelooven. 40 waer uyt verdeeltheydt onder 't volck ontstaet. 45 De dienaers komen weder, sonder Christum gevangen te brengen, ende roemen sijne leere. 47 't welck de Phariseen qualick nemen, sprekende smadelick van Christo ende van het volck. 50 Nicodemus wederspreeckt haer doen, waer door sy twistigh worden onder malkanderen, ende scheyden.

1

ENde na desen Ga naar margenoot1 wandelde Iesus in Galilea, want hy en wilde in Iudea niet wandelen, om dat Ga naar margenoot2 de Ioden hem sochten te dooden.

2

Ende Ga naar margenoot3 het Feest der Ioden [namelick] de Ga naar margenoota [Loof-] hutten-settinge, was na by.

3

So seyden dan sijne Ga naar margenoot4 broeders tot hem, Vertreckt van hier, ende gaet henen in Iudeam, op dat oock Ga naar margenoot5 uwe discipelen uwe wercken mogen aenschouwen, die ghy doet.

4

Want niemandt en doet Ga naar margenoot6 yet in't verborgen, ende soeckt selve Ga naar margenoot7 datmen opentlick van hem spreke. Indien ghy dese dingen Ga naar margenoot8 doet, so openbaert u selven Ga naar margenoot9 aen de werelt.

5

Want oock Ga naar margenoot10 sijne Ga naar margenootb broeders en geloofden niet in hem.

6

Iesus dan seyde tot haer, Ga naar margenoot11 Mijnen tijdt en is noch niet hier: maer uwen tijdt is Ga naar margenoot12 altijdt bereydt.

7

Ga naar margenoot13 Ga naar margenootc De werelt en Ga naar margenoot14 kan u lieden niet haeten, maer my haet sy, om dat ick van de selve getuyge, dat hare wercken Ga naar margenootd boos zijn.

8

Gaet ghy-lieden op tot dit Feest: ick en gae noch niet op tot dit Feest, Ga naar margenoote want Ga naar margenoot15 mijnen tijdt en is noch niet Ga naar margenoot16 vervult.

9

Ende als hy dese dingen tot haer geseght hadde, Ga naar margenoot17 bleef hy in Galilea.

10

Maer als sijne broeders opgegaen waren, doe ginck hy oock selve op tot het Feest, niet Ga naar margenoot18 opentlick, maer Ga naar margenoot19 al in't verborgen.

11

Ga naar margenoot20 De Ioden dan sochten hem in het Feest, ende seyden, Ga naar margenootf Waer is hy?

12

Ga naar margenootg Ende daer was Ga naar margenoot21 veel gemurmels van hem onder de scharen. Sommige seyden, Ga naar margenooth Hy is goet: ende andere seyden, Neen, maer hy verleydt de schare.

13

Nochtans en sprack niemant Ga naar margenoot22 vrymoedelick van hem, Ga naar margenooti om de vreese Ga naar margenoot23 der Ioden.

14

Doch als het nu Ga naar margenoot24 in het midden van het Feest was, so ginck Iesus op in den Tempel, ende leerde.

15

Ende de Ioden verwonderden haer, seggende, Hoe weet dese Ga naar margenoot25 de Schriften, daer hyse Ga naar margenoot26 niet geleert en heeft?

16

Iesus antwoordde haer, ende seyde, Ga naar margenootk Mijn leere en is Ga naar margenoot27 mijne niet, maer des genen die my gesonden heeft.

17

So yemandt Ga naar margenoot28 wil des selfs wille doen, die sal van dese leere bekennen, of sy uyt Gode is, dan [of] ick van my selven spreke.

18

Ga naar margenoot29 Die van hem selven spreeckt, soeckt sijn eygen eere, maer die de eere soeckt des genen die hem gesonden heeft, die is waerachtich, ende geen Ga naar margenoot30 ongerechticheyt en is in hem.

19

Ga naar margenootl En heeft Moses u niet de Wet gegeven, ende niemandt van u en doet de Wet? Ga naar margenoot31 Ga naar margenootm Wat soeckt ghy my te dooden?

20

Ga naar margenoot32 De schare antwoordde ende seyde, Ga naar margenoot33 Ga naar margenootn Ghy hebt den Duyvel, Ga naar margenoot34 wie soeckt u te dooden?

21

Iesus Ga naar margenoot35 antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenoot36 Een werck hebbe ick gedaen, ende ghy Ga naar margenoot37 verwondert u alle.

22

Ga naar margenoot38 Daerom Moses heeft u lieden Ga naar margenoot39 Ga naar margenooto de Besnijdenisse gegeven (niet datse Ga naar margenoot40 uyt Mose is, maer Ga naar margenoot41 Ga naar margenootp uyt den Vaderen) ende ghy besnijdt een mensche Ga naar margenoot42 op den Sabbath.

23

Indien een mensche de Besnijdenisse ontfanght op den Sabbath, op dat Ga naar margenoot43 de Wet Mosis niet Ga naar margenoot44 gebroken en worde, zijt ghy toornich op my, dat ick eenen Ga naar margenoot45 geheelen mensche gesont gemaeckt hebbe op den Sabbath?

24

Ga naar margenootq En oordeelt niet Ga naar margenoot46 na het aensien,

[Folio 48v]
[fol. 48v]

maer oordeelt een rechtveerdigh oordeel.

25

Sommige dan uyt Ga naar margenoot47 die van Ierusalem seyden, En is dese niet dien sy soecken te dooden?

26

Ende siet, hy spreeckt vrymoedelick, ende Ga naar margenoot48 sy en seggen hem niet. Souden nu wel de Overste waerlick Ga naar margenoot49 weten, dat dese waerlick is de Christus?

27

Ga naar margenootr Doch desen weten wy Ga naar margenoot50 van waer hy is: maer de Christus wanneer hy komen sal, so en sal Ga naar margenoot51 niemandt weten van waer hy is.

28

Iesus dan Ga naar margenoot52 riep inden Tempel, leerende ende seggende, Ende ghy Ga naar margenoot53 kent my, ende ghy weet van waer ick ben: Ga naar margenoot54 ende ick en ben Ga naar margenoots van my selven niet gekomen, Ga naar margenoott maer hy is Ga naar margenoot55 waerachtigh die my gesonden heeft, welcken ghy-lieden Ga naar margenoot56 niet en kent.

29

Maer Ga naar margenootv ick kenne hem, want ick ben Ga naar margenoot57 van hem, ende hy heeft my gesonden.

30

Ga naar margenootx Sy sochten hem dan te grijpen: maer Ga naar margenoot58 niemandt en sloegh de handt aen hem, want Ga naar margenoot59 sijne Ga naar margenooty uyre en was noch niet gekomen.

31

Ga naar margenootz Ende vele uyt de schare geloofden in hem, ende seyden, Wanneer de Christus sal gekomen zijn, sal hy oock meer teeckenen doen dan die, welcke dese gedaen heeft?

32

De Phariseen hoorden dat de schare dit van hem Ga naar margenoot60 murmelde: ende de Phariseen ende de Overpriesters sonden dienaren, op dat sy hem grijpen souden.

33

Iesus dan seyde tot haer, Ga naar margenoota Noch eenen Ga naar margenoot61 kleynen tijdt ben ick by u, ende ick gae henen tot den genen die my gesonden heeft.

34

Ga naar margenootb Ghy sult my Ga naar margenoot62 soecken, ende ghy en sult [my] niet vinden: ende daer ick Ga naar margenoot63 ben, en kont ghy niet komen.

35

De Ioden dan seyden Ga naar margenoot64 tot malcanderen, Waer sal dese henen gaen dat wy hem niet en sullen vinden? Sal hy Ga naar margenoot65 tot de verstroyde Griecken gaen, ende de Griecken leeren?

36

Wat is dit voor een reden, die hy geseght heeft, Ghy sult my soecken, ende en sult [my] niet vinden: ende daer ick ben en cont ghy niet komen?

37

Ende op den Ga naar margenoot66 Ga naar margenootc laetsten dagh, [zijnde] den grooten [dagh] des Feests, stont Iesus ende riep, seggende, Ga naar margenoot67 Ga naar margenootd So yemant Ga naar margenoot68 dorstet, die kome tot my ende drincke.

38

Die in my gelooft, Ga naar margenoot69 gelijckerwijs Ga naar margenoote de Schrift seght, Ga naar margenoot70 stroomen des levenden waters sullen uyt sijnen buyck vloeyen.

39

(Ende dit seyde hy Ga naar margenootf van den Geest, den welcken ontfangen souden die in hem gelooven. Want de heylige Geest Ga naar margenoot71 en was noch niet, overmits Iesus noch niet verheerlickt en was.)

40

Vele dan uyt de schare dese reden hoorende seyden, Ga naar margenootg Dese is waerlick Ga naar margenoot72 de Propheet.

41

Andere seyden, Ga naar margenooth Dese is Ga naar margenoot73 de Christus. Ga naar margenoot74 Ende anderen seyden, Ga naar margenooti Sal dan de Christus uyt Galilea komen?

42

En seght de Schrift niet, dat de Christus komen sal Ga naar margenootk uyt den zade Davids, ende van het vleck Ga naar margenootl Bethlehem, daer David Ga naar margenoot75 was?

43

Daer wiert dan Ga naar margenoot76 tweedracht onder de schare, om sijnent wille.

44

Ende Ga naar margenoot77 sommige van haer wilden hem grijpen: maer Ga naar margenoot78 niemandt en sloegh de handen aen hem.

45

De dienaers dan quamen tot de Over-priesters ende Phariseen: ende die seyden tot haer, Waerom en hebt ghy hem niet gebracht?

46

De dienaers antwoordden, Noyt en heeft een mensche Ga naar margenoot79 alsoo gesproken, gelijck dese mensche.

47

De Phariseen dan antwoordden haer, Zijt oock ghylieden verleydt?

48

Ga naar margenootm Heeft yemandt uyt Ga naar margenoot80 de Overste in hem gelooft, ofte uyt de Phariseen?

49

Maer dese schare, Ga naar margenoot81 die de Wet niet en weet, Ga naar margenoot82 is vervloeckt.

50

Nicodemus seyde tot haer, Ga naar margenoot83 welcke Ga naar margenootn des nachts tot hem Ga naar margenoot84 gekomen was, zijnde een uyt haer,

51

Ga naar margenoot85 Ga naar margenooto Oordeelt oock onse Wet den mensche, ten zy datse eerst van hem gehoort heeft, ende verstaet wat hy Ga naar margenoot86 doet?

52

Sy antwoordden ende seyden tot hem, Zijt ghy oock Ga naar margenoot87 uyt Galilea? Ondersoeckt ende siet, dat uyt Ga naar margenoot88 Galilea geen Propheet opgestaen en is.

53

Ende een yegelijck ginck henen na sijn huys.

margenoot1
D. verkeerde, van de eene plaetse van Galileen na d'ander reysende. Wat hy nu aldaer gedaen heeft wort beschreven van Matt. capp. 15. 16. 17. ende 18. ende van Mar. cap. 7. 8. ende 9.
margenoot2
N. te Ierusalem, om dat hy op den Sabbath den acht-ende-dertich-jarigen siecken genesen hadde. Ioan. 5.16.
margenoot3
Dit was het derde groot Iaer-feest der Ioden, 't welck sy houden moesten op den vijftienden dagh des sevenden maendts, welcke met onsen September ten deele over een komt: in het welcke sy hutten maeckten van tacken van groene boomen, daer in sy haer seven dagen onthielden, tot gedachtenisse dat hare vaders 40 jaren lanck in de woestijne in hutten gewoont hadden. Siet van dit Feest Lev. 23.34, 40. ende Neh. 8.15, 16.
margenoota
Lev. 23.34.
margenoot4
D. bloetverwanten. Siet Matth. 13.55.
margenoot5
Namel. die ghy in Iudea hebt.
margenoot6
Namel. bysonders ofte groots.
margenoot7
Gr. in vrymoedicheyt van spreken te zijn, D. vermaert ende bekent te zijn.
margenoot8
D. waerlijck doen kont. N. om daer mede te betoonen dat ghy de Messias zijt.
margenoot9
D. aen die groote menichte der menschen, die uyt alle deelen der werelt op het feest 't samen komen sullen.
margenoot10
Namel. sommige der selve: want eenige als Ioannes, Iacobus, ende andere, in hem geloofden. Actor. 1.14.
margenootb
Marc. 3.21.
margenoot11
D. mijne gelegentheydt om tot het feest op te gaen.
margenoot12
Nam. overmits men u niet en soeckt te dooden, gelijck my.
margenoot13
D. de wereltsche menschen.
margenootc
Ioan 14 17. ende 15.18.
margenoot14
N. om dat ghy oock van de werelt zijt, ende de werelt het hare lief heeft. Ioan. 15.19.
margenootd
Ioan. 3.19.
margenoote
Ioan. 8.20.
margenoot15
N. om te gaen op het feest sonder perijkel.
margenoot16
D. gekomen.
margenoot17
N. noch eenige dagen: als blijckt uyt het volgende vers.
margenoot18
Namel. gelijck hy plach te doen, vergeselschapt met sijne Discipelen ende andere, die na het feest optrocken.
margenoot19
N. om te vermijden de lagen der Overste der Ioden.
margenoot20
N. die te voren hem op de feestdagen gehoort, ende sijne mirakelen gesien hadden.
margenootf
Ioan. 11.56.
margenootg
Ioan. 9.16. ende 10.19.
margenoot21
D. veel geseghs ende disputerens.
margenooth
Matth. 21.46. Luc. 7.16. Ioan. 6.14. ende 7.40.
margenoot22
N. tot sijner eere ende verdedinge.
margenooti
Ioan. 9.22. ende 12.42. ende 19.38.
margenoot23
D. der Overste der Ioden, die besloten hadden uyt de Synagoge te werpen die hem souden belijden. Ioan. 9.22.
margenoot24
N. ontrent den vierden dach, alsoo het feest der Loof-hutten seven dagen duerde, van den vijtienden der sevender maendt tot den twee en twintichsten. Siet Levit. 23.34.
margenoot25
Ofte, letteren. Marc. 6.2.
margenoot26
N. inde scholen, gelijck Paulus wort geseght te Ierusalem geleert te hebben aen de voeten Gamaliëls. Actor. 22.3.
margenootk
Ioan. 3.11. ende 8.28. ende 12.49. ende 14.10, 24.
margenoot27
D. en is niet een leere, die mijne alleen soude zijn.
margenoot28
D. so yemant door Godts genade so verre gebracht is, dat hy afleggende alle voor-oordeel ende hardtneckigheyt, de waerheyt der leere ondersoeckt, gelijck Godt bevolen heeft, ende hem, daer na wil schicken. Psalm 25.14. Daermede geeft hy te kennen dat sy sodanige noch niet en waren.
margenoot29
D. die een leere voorstelt van hem selven verdicht, ende niet gegront in Godes woort.
margenoot30
D. valscheyt ofte bedrogh.
margenootl
Exod. 20.1. ende 24.3. Actor. 7.53.
margenoot31
N. als of ick een overtreder der Wet ware, om dat ick op den Sabbath dien mensche genesen hebbe.
margenootm
Matth. 12.14. Marc. 3.6. Ioan. 5.18. ende 10.39. ende 11.53.
margenoot32
N. die van buyten gekomen was, ende die daer van niet en wist, ende oversulcx meende dat Christus haer dat te onrechte aenseyde.
margenoot33
D. ghy raest als een beseten, ofte uytsinnich mensche, ende ghy lastert ons.
margenootn
Ioan. 8.48, 52. ende 10.20.
margenoot34
N. van ons.
margenoot35
Christus antwoort niet op de schelt-woorden, maer gaet voort om te bewijsen hy de Wet niet en hadde overtreden, door 't genesen op den Sabbath.
margenoot36
D. dit een werck alleen, namelick dat ick dien mensche op den Sabbath genesen hebbe. Ioan. 5.16.
margenoot37
N. met verstooringe ende aenstoot vers 23.
margenoot38
Het woort daerom voegen sommige by het voorgaende vers.
margenoot39
D. het bevel om te besnijden op den achtsten dach. Levit. 12.3.
margenooto
Levit. 12.3.
margenoot40
D. dat Moses de selve eerst ingestelt heeft.
margenoot41
D. maer is aen den Patriarch Abraham ende sijne nakomelingen, die voor Moses geweest zijn, uyt Godts bevel bedient geweest, Genes. 17.10.
margenootp
Genes. 17.10.
margenoot42
N. wanneer den achtsten dach na de geboorte des kindts op den Sabbath valt.
margenoot43
N van de besnijdenisse ten achtsten dage. Levit. 12.2.
margenoot44
Gr. Ontbonden, ofte los gemaeckt.
margenoot45
D. die aen sijn geheel lichaem, ofte aen alle sijne leden kranck was.
margenootq
Deut. 1.16, 17. Prov. 24.23. Iac. 2.1.
margenoot46
Dat is, als aensienders der persoonen: dewijle ghy inde uwe niet en bestraft, dat sy op den Sabbath besnijden, so behoort ghy oock my niet te bestraffen om dat ick op den Sabbath genese.
margenoot47
D. de Ioden die te Ierusalem woonden, ende van het voornemen der Overste wisten.
margenoot48
D. sy laten hem leeren sonder verhinderinge.
margenoot49
N. beter onderrecht zijnde als te voren. Ofte, in haer gemoet daer van overtuyght zijn, hoe wel sy het niet en willen bekennen.
margenootr
Matt. 13.55. Marc. 6.3. Luc. 4.22.
margenoot50
N. van Nazareth, gelijck sy meenden.
margenoot51
Hier in dwalense, uyt misverstandt van eenige plaetsen der Schrifture, als Iesai. 53.8. Mich. 5.1. ende andere, die spreken van sijne eeuwige geboorte, als Sone Godts, welcke sy op sijne lichamelijcke geboorte verkeerdelick duydden.
margenoot52
D. sprack met vrymoedicheyt ende luyder stemme, om te beter van allen gehoort te worden.
margenoot53
N. so ghy seght.
margenoot54
D. Nochtans.
margenoots
Ioan. 5.43. ende 8.42.
margenoott
Ioan. 8.26. Rom. 3.4.
margenoot55
N. in sijn getuygenisse van my. Matth. 3.17.
margenoot56
N. gelijck het behoort.
margenootv
Ioan. 10.15.
margenoot57
N. geboren van eeuwicheyt. Ps. 2.7.
margenootx
Marc. 11.18. Luc. 19.47. ende 20.19. Ioan. 7.19. ende 8.37.
margenoot58
N. verhindert zijnde door Godts voorsienicheyt.
margenoot59
N. om de lijden. Ioan. 8.20.
margenooty
Ioan. 8.20.
margenootz
Ioan. 8.30.
margenoot60
Also sy het opentlick niet en derfden seggen, uyt vreese der Ioden. Vers 13
margenoota
Ioan. 16.16.
margenoot61
N. tot het navolgende Paschen, twelck was noch ontrent ses maenden.
margenootb
Ioan. 8.21. ende 13.33.
margenoot62
D. ghy sult noch begeeren my tegenwoordigh te hebben. Siet Ioan. 8.21.
margenoot63
D. Alsdan sijn sal, ofte daer ick henen gae.
margenoot64
Ofte, by haer selven.
margenoot65
Gr. Tot de verstroyinge der Griecken, D. ofte tot de Heydenen, die tegen gestelt zijnde tegen de Ioden Griecken genaemt worden. Rom. 1.16. ende 2.9. ofte tot de Ioden, ende Iodengenooten, die onder de Griecken verstroyt waren. Ioan. 12.20. Iac. 1.1. 1.Pet. 1.1.
margenoot66
D. den achtsten dagh, die so wel als den eersten moest geviert worden met t'samen-komsten ende offeranden. siet Lev. 23.36.
margenootc
Levit. 23.36.
margenoot67
Alsoo de Ioden haer voornemelick op dit Feest, alle de vruchten nu ingesamelt zijnde, vrolick maeckten met eten ende drincken, so schijnt dat Christus daer uyt gelegentheyt neemt, om haer van den rechten geestelicken dranck te onderwijsen, ende daer toe te nooden.
margenootd
Ioan. 6.35. Iesai. 55.1. Apoc. 22.17.
margenoot68
D. uyt het gevoelen van sijne elende verlanght daer van verlost te worden. Siet Ioan. 4.14. Ies. 44.3. ende 55.1.
margenoot69
Dese woorden voegen sommige by de naest voorgaende, in desen sin, gelijck de Schrift seght, dat is, gebiedt: andere by de volgende, alsoo dat Christus hier soude hebben gesien op eenige plaetsen der Heyliger Schrifture, als Ies. 44.3. ende 49.10. ende 58.11. ofte diergelijcke.
margenoote
Iesai. 12.3.
margenoot70
Ofte rivieren, dat is, in grooten overvloet, ende volheyt, siet Iesa. 44.3. Ioel 2.28. ende 3.18. Ioan. 4.14.
margenootf
Iesai. 44.3. Ioël 2.28. Actor. 2.17.
margenoot71
N. gegeven ofte gesonden in sulcken overvloet, gelijck na Christi opstandinge ende hemelvaert geschiet is. Act. 2.2, 33.
margenootg
Matth. 21.46. Luc. 7.16. Ioan. 6.14.
margenoot72
N. van de welcke geschreven staet Deut. 18.15.
margenooth
Iohan. 4.42.
margenoot73
D. de Messias, dien sy meenden een ander te sullen zijn als desen Propheet. Siet Ioan. 1.25. ende 6.14.
margenoot74
N. die meenden dat hy te Nazareth geboren was.
margenooti
Ioan. 1.47.
margenootk
Psal. 132.11.
margenootl
Mich. 5.1. Matth. 2.6.
margenoot75
N. geboren ende opgevoedt.
margenoot76
Gr. Schisma. D. scheuringe ofte verdeeltheyt.
margenoot77
N. uytgesonden van de Overpriesters.
margenoot78
N. van Godt verhindert zijnde, om dat sijne uyre noch niet gekomen en was.
margenoot79
D. met sulcken aensien ende aengenaemheyt, siet Mat. 7.28, 29. ende Luc. 4.22.
margenootm
Iesai. 33.18. Ioan. 12.42. 1.Corint. 1.20. ende 2.8.
margenoot80
Namel. die sulcke treffelicke ende geleerde luyden zijn.
margenoot81
D. die inde H. Schrifture niet en is geoeffent.
margenoot82
Gr. Zijn vervloeckt. N. om datse hem aenhangen.
margenoot83
Siet hier van Ioan. 3.1, 2, etc.
margenootn
Ioan. 3.2. ende 19.39.
margenoot84
Ofte, quam.
margenoot85
Dat is, wort ons oock inde Wet toegelaten yemant te veroordeelen, ten zy dat hy eerst gehoort werde in sijne verantwoordinge. Dit was oock selfs by de Heydenen een Wet der nature. Siet Act. 25.16.
margenooto
Exod. 23.1. Levit. 19.15. Deut. 1.17. ende 17.8. ende 19.15.
margenoot86
D. wat hy gedaen ofte misdaen heeft.
margenoot87
Namel. ofte afkomstigh, ofte een van sijne Discipelen, die meest Galileers waren.
margenoot88
Iesaias hadde nochtans gepropheteert, dat de Messias in Galilea soude beginnen te prediken. Siet Iesai. 8.23. ende 9.1. ende Matth. 4.15.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken