Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 De Overste der Ioden setten Petrum ende Ioannem gevangen. 5 waer over de geheele Raedt vergadert. 7 van welcken sy worden ondervraeght over de genesinge des creupelen. 8 Petrus betuyght dat 't selve geschiet is in den Name Iesu. 11 ende dat dese is de steen van de bouw-lieden verworpen. 12 doch dat in geenen anderen salicheyt en is. 13 De Raedt hoewel overtuyght zijnde van dit wonder-werck, verbiedt nochtans haer in den name Iesu te prediken. 19 't welck sy verklaren niet te konnen laten. 21 worden daer na met harde dreygingen ontslagen. 23 verhalen den haren wat haer was geschiet. 24 die Godt bidden om bescherminge, vrymoedicheyt, ende segen tot de predicatie des woorts. 31 ende Godt verhoort haer met een aerdbevinge. 32 De eendrachticheyt ende liefde der geloovige, die hare goederen verkochten tot onderhoudt der behoeftige. 36 't welck oock Barnabas heeft gedaen.

1

ENde terwijle sy tot het volck spraken, quamen daer over tot haer de Priesters ende Ga naar margenoot1 de Hooft-man des tempels, ende Ga naar margenoot2 de Sadduceen:

2

Zeer t' onvreden zijnde, om dat sy het volck leerden, ende verkondighden Ga naar margenoot3 in Iesu de opstandinge uyt den dooden.

3

Ende sloegen de handen aen haer, ende setteden'se Ga naar margenoot4 in bewaringe tot den anderen dagh. Want het was nu avont.

4

Ende vele van de gene die Ga naar margenoot5 het woort gehoort hadden, Ga naar margenoot6 geloofden: ende het getal der mannen wiert ontrent Ga naar margenoot7 vijf duysent.

5

Ende het geschiedde des anderen daeghs dat hare Ga naar margenoot8 Overste, ende Ouderlingen ende Schriftgeleerde Ga naar margenoot9 te Ierusalem vergaderden:

6

Ende Ga naar margenoot10 Annas de Hooge-priester, ende Cajaphas, ende Ga naar margenoot11 Ioannes, ende Ga naar margenoot12 Alexander, ende so vele daer van Ga naar margenoot13 het Hooge-priesterlijck geslachte waren.

7

Ende als sy- Ga naar margenoot14 'se in het midden gestelt hadden, vraeghden sy, Ga naar margenoota Door wat kracht, ofte door wat Ga naar margenoot15 name hebt ghylieden dit gedaen?

8

Doe seyde Petrus, Ga naar margenoot16 vervult zijnde met den heyligen Geest, tot haer, Ghy Overste des volcks, ende Ga naar margenoot17 ghy Ouderlinge Israëls,

9

Ga naar margenoot18 Also wy heden Ga naar margenoot19 rechtelijck ondersocht worden over de weldaedt aen een kranck mensche [geschiet], waer door hy Ga naar margenoot20 gesont geworden is:

10

So zy u allen kenlyck, ende den ganschen volcke Israëls, dat Ga naar margenoot21 door den name Iesu Christi des Nazareners, dien

[Folio 60v]
[fol. 60v]

ghy gecruyst hebt, welcken Godt van den dooden heeft opgeweckt, Ga naar margenoot22 door hem [segge ick] staet dese hier voor u gesont.

11

Ga naar margenoot23 Dese is de steen, die van u Ga naar margenoot24 Ga naar margenootb de bouwlieden Ga naar margenoot25 veracht is, welcke tot Ga naar margenoot26 een hooft des hoecks geworden is.

12

Ga naar margenootc Ende de salicheyt en is Ga naar margenoot27 in geenen anderen. Want daer en is oock Ga naar margenoot28 onder den hemel geenen anderen Ga naar margenoot29 naem, die Ga naar margenoot30 onder de menschen Ga naar margenoot31 gegeven is, Ga naar margenoot32 door welcken wy moeten saligh worden.

13

Sy nu siende de vrymoedicheyt Petri ende Ioannis, ende vernemende dat sy Ga naar margenoot33 ongeleerde ende Ga naar margenoot34 slechte menschen waren, verwonderden haer, ende kenden haer dat sy met Iesu geweest waren.

14

Ende siende den mensche by haer Ga naar margenoot35 staen die genesen was, en hadden sy niet daer tegen te seggen.

15

Ende haer geboden hebbende Ga naar margenoot36 uyt te gaen buyten den Raedt, overleyden sy met malkanderen,

16

Seggende, Ga naar margenootd Wat sullen wy dese menschen doen? Want datter Ga naar margenoot37 een bekent teecken door haer geschiet zy, is openbaer allen die te Ierusalem woonen, ende wy en konnen 't niet loochenen.

17

Maer op dat het niet meer ende meer onder het volck verspreydt en worde, laet ons haer Ga naar margenoot38 scherpelijck dreygen, dat sy niet meer tot eenigh mensche Ga naar margenoot39 in desen naem en spreken.

18

Ende als sy'se geroepen hadden Ga naar margenoot40 seyden sy haer aen, dat sy Ga naar margenoot41 ganschelijck niet en souden spreken, noch leeren, inden name Iesu.

19

Maer Petrus ende Ioannes antwoordende seyden tot haer, Ga naar margenoote Oordeelt ghy, of recht is Ga naar margenoot42 voor Godt, u lieden meer te hooren dan Godt.

20

Want wy Ga naar margenoot43 en konnen niet laten te spreken 't gene wy gesien ende gehoort hebben.

21

Maer sy dreyghden'se noch meer, ende lieten'se gaen, niets vindende Ga naar margenoot44 hoe sy'se straffen souden, Ga naar margenootf Ga naar margenoot45 om des volcks wille: want sy verheerlickten alle Godt over het gene Ga naar margenootg datter geschiet was.

22

Want de mensche was Ga naar margenoot46 meer dan veertigh jaren oudt, aen welcken dit teecken der genesinge geschiet was.

23

Ende sy los gelaten zijnde Ga naar margenooth quamen Ga naar margenoot47 tot den haren, ende verkondighden al wat de Overpriesters ende de Ouderlingen tot haer geseght hadden.

24

Ende als dese [dat] hoorden, hieven sy eendrachtelick [hare] stemme op tot Godt, ende seyden, Ga naar margenoot48 Heere, ghy zijt de Godt, die gemaeckt hebt den hemel, ende de aerde, ende de zee, ende alle dingen die in de selve zijn.

25

Die door den mont Davids Ga naar margenoot49 uwes knechts geseght hebt, Ga naar margenooti Waerom Ga naar margenoot50 woeden de Heydenen, ende hebben de volcken ydele dingen bedacht?

26

De Coningen der aerde zijn [te samen] opgestaen, ende de Overste zijn by een vergadert, tegen den Heere, ende tegen sijnen Gesalfden.

27

Ga naar margenootk Want Ga naar margenoot51 in der waerheyt zijn vergadert tegen uw' heylich Ga naar margenoot52 kint Iesum, welcken ghy Ga naar margenoot53 gesalft hebt, beyde Herodes ende Pontius Pilatus, met de Heydenen ende Ga naar margenoot54 de volcken Israëls:

28

Ga naar margenoot55 Om te doen al wat uwe Ga naar margenoot56 hant ende uwen raet Ga naar margenoot57 te voren bepaelt hadde dat geschieden soude.

29

Ende nu [dan], Heere, Ga naar margenoot58 siet op hare dreygingen, ende geeft uwen Ga naar margenoot59 dienstknechten met alle vrymoedicheydt uw' woort te spreken.

30

Ga naar margenootl Daer in, dat ghy Ga naar margenoot60 uwe handt uytstrecket tot Ga naar margenoot61 genesinge, ende dat teeckenen ende wonderen geschieden door den naem van uw' heyligh Ga naar margenoot62 kint Iesus.

31

Ende als Ga naar margenoot63 sy gebeden hadden, wiert de plaetse, in welcke sy vergadert waren, Ga naar margenootm Ga naar margenoot64 beweeght. Ende sy wierden alle Ga naar margenoot65 vervult met den heyligen Geest, ende spraken het woort Godts met vrymoedicheyt.

32

Ende der menichte van de gene die geloofden was Ga naar margenoot66 Ga naar margenootn een herte ende [een] ziele: ende niemandt en seyde dat yet van 'tgene hy hadde, Ga naar margenoot67 sijn eygen ware, maer alle dingen waren haer gemeyn.

33

Ende de Apostelen gaven met groote Ga naar margenoot68 cracht getuygenisse van de opstandinge des Heeren Iesu: ende daer was groote Ga naar margenoot69 genade over haer alle.

34

Want daer en was oock niemandt onder haer die gebreck hadde. Want so vele alsser besitters waeren van landen ofte huysen, die vercochten sy, ende brachten den prijs der vercochte [goederen], ende leyden [dien] Ga naar margenoot70 aen de voeten der Apostelen.

35

Ga naar margenooto Ende aen een yegelick wierdt uytgedeelt na dat elck van noode hadde.

36

Ende Ga naar margenoot71 Ioses, van de Apostelen toegenaemt Barnabas, ('t welck is, overgeset zijnde, een sone Ga naar margenoot72 der vertroostinge) Ga naar margenoot73 een Levijt, van geboorte uyt Ga naar margenoot74 Cypren,

37

Alsoo hy eenen acker hadde, vercocht [dien], ende bracht Ga naar margenoot75 het gelt, ende leyde het aen de voeten der Apostelen.

margenoot1
D. de overste der Romeynsche soldaten, die de wacht hielden voor den tempel, om te verhoeden dat onder de groote menichte des volcks dagelicks tot den Tempel komende, geen ongemack en soude ontstaen. Siet Matth. 27.65. Luc. 22.4, 52. Actor. 5.versen 24, 26.
margenoot2
Van dese siet Matth. 3.7. ende 22.23. Act. 23.8.
margenoot3
Ofte, door Iesum, Namelick, dat de selve door Iesum soude geschieden: ofte, dat Iesus van de dooden op-gestaen was: gelijck vers 33. ende Act. 2.24. ende 3.15. ofte, in den name Iesu.
margenoot4
Nam. van eenige crijghsknechten ofte andere dienaren, sonder haer noch, so het schijnt, inde gevangenisse te werpen.
margenoot5
D. de predicatie Petri van Christo. Actor. 3.12.
margenoot6
N. dat Iesus de Nazarener de ware Messias ende hare salighmaker was.
margenoot7
N. ofte daerinne gerekent de dry duysent Act. 2.41. ofte boven de selve noch vijf duysent.
margenoot8
Dese schijnen geweest te zijn de voornaemste hoofden van den grooten Raedt Sanhedrin genaemt, bestaende niet alleen uyt Priesters, maer oock uyt andere voornaemste des volcks, voornamelick uyt Schriftgeleerde, ofte Wet-geleerde. Siet. vers 15.
margenoot9
Nam. zijnde, ofte, uyt andere plaetsen te Ierusalem ontboden zijnde.
margenoot10
Van desen Annas, als oock van Cajaphas siet Luc. 3.2. Ioan. 11.49. ende 18.13.
margenoot11
Dese was een van de vijf sonen van Annas, andersins oock Ionathas genaemt. Siet Ioseph. de bell. lib. 2. cap. 25.
margenoot12
Sommige meynen dat dese soude zijn die Alexander van welcken Iosephus gewach maeckt Antiq. lib. 20. c. 3. om dat hy oock van Ioodsche afkomste was: doch also de selve Stadt-houder van Iudea was, so en ist niet waerschijnlick, dat hy Hoogepriester is geweest.
margenoot13
'T welck verstaen can worden ofte van sulcke die afkomstigh waren van Hoogepriesters, ofte van Overpriesters, dat is, van de hoofden der Priesters, die in dagh-ordens verdeelt waren. 1.Chron. 24.1. Luc. 1.5.
margenoot14
N. Petrum ende Ioannem.
margenoota
Exod. 2.14. Matth. 21.23. Actor. 7.27.
margenoot15
D. door wiens autoriteyt, ofte bevel.
margenoot16
N. met een bysondere drijvinge ende beweginge des H. Geests.
margenoot17
Van dese Ouderlingen siet de aenteeck. op vers 5.
margenoot18
Gr. indien, ofte Soo.
margenoot19
Ofte, te rechte gestelt, gerechtet, geoordeelt worden.
margenoot20
Gr. behouden is geworden.
margenoot21
D. door de cracht ende authoriteyt Iesu, ende door het geloove aen sijnen name. Act. 3.16.
margenoot22
N. Iesum Christum: ofte, door desen, te weten, name Iesu Christi. Act. 3.6.
margenoot23
N. Iesus de Nazarener.
margenoot24
D. van u die gestelt zijt om de Gemeynte met de saligmakende leere van den waren Messias te stichten.
margenootb
Psalm 118.22. Iesai. 28.16. Matth. 21.42. Marc. 12.10. Luc. 20.17. Rom. 9.33. 1.Pet. 2.7.
margenoot25
Gr. vernieticht. D. als niet geacht is, ofte, verworpen.
margenoot26
D. de voornaemste hoecksteen, daer het gheheel gebouw op getimmert is. siet Iesa. 28.16. Rom. 9.33. 1.Pet. 2.6.
margenootc
Matth. 1.21. Actor. 10.43. 1.Tim. 2.5.
margenoot27
D. door geenen anderen.
margenoot28
D. nergens in de geheele werelt.
margenoot29
D. niemandt anders, geen ander persoon.
margenoot30
Gr. in de menschen, dat is, onder de menschen.
margenoot31
N. van Godt. Ioan. 3.16.
margenoot32
Gr. in welcken.
margenoot33
Gr. Ongeletterde, die in de scholen niet gestudeert en hadden.
margenoot34
Gr. idiotai: so worden genaemt gemeene luyden, die alleen hare eygene moederlicke tale spreken, die geen geleertheyt ofte autoriteyt inde politie ofte kercke en hebben. 1.Cor. 14. versen 16, 23, 24. ende 2.Cor. 11.6.
margenoot35
N. op sijne voeten, over eynde, 't welck hy te voren niet en hadde konnen doen.
margenoot36
Gr. wech te gaen: 't welck niet en moet verstaen worden, datse geheel ontslagen wierden om te mogen henen gaen, maer datse uyt den Raedt geleydt wierden.
margenootd
Ioan. 11.47.
margenoot37
N. de miraculeuse genesinge van desen creupelen.
margenoot38
Gr. met dreyginge dreygen. Hebr.
margenoot39
Ofte, van desen naem. dat is, van desen Iesu.
margenoot40
D. geboden haer.
margenoot41
N. noch van hem prediken, noch hem aenroepen, noch in sijnen name mirakelen doen.
margenoote
Actor. 5.29.
margenoot42
D. voor het aengesichte Godts: in Godts tegenwoordicheyt, die alles weet ende oordeelt.
margenoot43
N. alsoo wy van Godt daer toe geroepen zijn, om te getuygen 't gene wy van Iesu Christo gehoort ende gesien hebben.
margenoot44
D. onder wat pretext ofte schijn van recht.
margenootf
Actor. 5.26.
margenoot45
D. uyt vreese dat het volck tegen haer soude oproerich worden.
margenootg
Actor. 3.7.
margenoot46
Ende volgens dien een geloofweerdigh ende bekent man: ende die oock swaerder om te genesen was, soo vele jaren kreupel geweest zijnde.
margenooth
Actor. 12.12.
margenoot47
Nam. tot de andere Apostelen, vers 29, 30, 31.
margenoot48
Gr. Despota. welcke name Godt den Vader voornamelick wordt toegeschreven, gelijck het woordt Kyrios den Sone Iesu Christo. Siet. Luc. 2.29. 2.Pet. 2.1. Iude. vers 4.
margenoot49
Ofte, uwes kints: Siet vers 27.
margenooti
Psalm 2.1.
margenoot50
Gr. briesschen, gelijck de moedige peerden al'se ten strijde gaen.
margenootk
Matth. 26.3. Marc. 14.1. Luc. 27.2. Ioan. 11.47.
margenoot51
D. openbaerlick ende kenlick.
margenoot52
Ofte, knecht, dienaer. Siet Act. 3.13, 26. Siet oock Matth. 8.6. vergeleecken met Luc. 7.2. ende hier vers 25.
margenoot53
N. met den Heyligen Geest tot den oppersten Priester, Profeet, ende Coninck der Gemeynte.
margenoot54
Hoewel de Israeliten maer een volck en waren, soo wordense nochtans oock volcken genaemt, in het getal van vele, om datse in 12 stammen verdeelt waren. Genes. 28.3. ende 48.4.
margenoot55
Dit moet verstaen worden niet ten aensien van haer voornemen, als of sy den raet Godts souden voorgenomen hebben uyt te voeren: maer ten aensien van de uytkomste der sake, die soo uytgevallen is, gelijck Godt in sijnen raedt besloten hadde.
margenoot56
D. ghy selve, na uwe macht ende wijse bestieringe.
margenoot57
Ofte, te voren gheschikt, ge-ordineert, besloten. Siet Actor. 2.23.
margenoot58
N. van den hemel, van waer ghy alle dingen regeert.
margenoot59
N. de Apostelen Ephes. 6.19.
margenootl
Marci 16.17.
margenoot60
D. uwe kracht.
margenoot61
N. mirakeleuse.
margenoot62
Siet. vers 27.
margenoot63
N. de Apostelen, door welcke dit gebedt gedaen was.
margenootm
Actor. 16.26.
margenoot64
Het Griecksch woordt beteeckent eygentlick op ende neder beweeght worden gelijck de baren van de zee. Met dit wonderteecken toonde Godt dat haer gebedt verhoort was.
margenoot65
Siet vers 8. om het Euangelium vrymoedelick midden in de vervolginge te prediken.
margenoot66
D. zeer groote eenicheyt, soo inde leere ende in't gevoelen, als in de gemoederen ende toegenegentheden tot malcanderen in liefde ende vrede.
margenootn
Actor. 2.44. 1.Petr. 3.8.
margenoot67
Siet hier van Actor. 2.44. ende 5.4.
margenoot68
Namel. om de herten der menschen te bewegen. Rom. 1.16.
margenoot69
D. gunste ende aengenaemheyt by het volck, het welck van haer als van heylige ende Godtsalige lieden veel hieldt.
margenoot70
N. om van haer uytgedeelt te worden aen den armen, nae een yeders noot. vers 35.
margenooto
Iesai. 58.7.
margenoot71
And. Ioseph.
margenoot72
Ofte, der vermaninge: van wegen de bysondere gaven die hy hadde, om de menschen uyt Godts woordt te troosten ende vermanen. Siet Actor. 11. versen 22, 23, 24.
margenoot73
Ofte, een Levijt van geboorte, geslachte, ofte afkomste uyt Cypren.
margenoot74
De Ioden waren in alle gewesten der werelt verstroyt. 1.Petr.1.1. ende oock in dit eylant, waer van siet Actor. 11.19. ende 13.4. ende 15.39. ende 21.3. ende 27.4.
margenoot75
Naeml. dat hy gemaeckt hadde van den verkochten acker.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken