Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

1 Saulus reyst na Damascus, om de geloovige aldaer oock te vervolgen. 3 wort onderwegen uyt den hemel van een licht omstraelt, ter aerde geworpen, ende van Christo selve bestraft, ende met blintheyt geslagen. 10 Ananias wort tot hem gesonden, die in't eerste bevreest is tot hem te gaen. 15 doch daerna tot hem komt, hem wederom siende maeckt, onderrecht, ende doopt. 20 Saulus predickt Christum in de Synagogen. 23 De Ioden leggen hem lagen. 25 maer hy ontkomt over den stadts muer in een mande. 26 Hy komt te Ierusalem, ende wort van Barnaba tot de Apostelen gebracht, ende predickt oock Christum aldaer. 30 Reyst na Tarsen om der Ioden lagen te ontgaen. 31 de Gemeynten hebben vrede ende nemen toe. 32 Petrus komt tot Lydda, ende geneest Eneam. 36 wort tot Ioppe ontboden, ende verweckt Tabitham, die gestorven was. 42 waer door vele gelooven.

1

Ga naar margenoota ENde Saulus Ga naar margenoot1 blasende noch dreyginge ende moort tegen Ga naar margenoot2 de discipelen des Heeren, ginck tot den Ga naar margenoot3 Hoogen-priester,

2

Ende begeerde brieven van hem na Ga naar margenoot4 Damascum aen de Synagogen, op dat so hy eenige, die van Ga naar margenoot5 dien wegh waren, vonde, hy [deselve] beyde mannen ende vrouwen soude gebonden brengen nae Ierusalem.

3

Ga naar margenootb Ende als hy reysde, ist geschiet dat hy na by Damascum quam, Ga naar margenootc ende hem Ga naar margenoot6 omscheen snellick Ga naar margenootd een licht van den hemel:

4

Ende ter aerden Ga naar margenoot7 gevallen zijnde, hoorde hy een stemme die tot hem Ga naar margenoot8 seyde, Saul, Saul, wat vervolght ghy Ga naar margenoot9 my?

5

Ende hy seyde, Wie zijt ghy Heere? Ende de Heere seyde, Ick ben Iesus dien ghy vervolght. Ga naar margenoote Het is u hardt Ga naar margenoot10 de versenen tegen de prickels te slaen.

6

Ende hy bevende ende verbaest zijnde, seyde, Heere, Ga naar margenootf wat wilt ghy dat ick doen sal? Ende de Heere [seyde] tot hem, Staet op, ende gaet inde stadt, ende u sal [aldaer] geseght worden, Ga naar margenoot11 wat ghy doen moet.

7

Ga naar margenootg Ende Ga naar margenoot12 de mannen die met hem over wegh reysden, stonden Ga naar margenoot13 verbaest, Ga naar margenoot14 hoorende wel de stemme, maer niemant siende.

8

Ende Saulus stondt op van der aerde: ende als hy sijne oogen open dede, Ga naar margenoot15 en sagh hy niemandt. Ende sy hem by der handt leydende, brachten hem tot Damascum.

9

Ende hy was dry dagen dat hy niet en sagh: ende Ga naar margenoot16 en at niet, noch en dronck niet.

10

Ende daer was een seker discipel te Damascus, met name Ga naar margenoot17 Ananias: ende de Heere seyde tot hem Ga naar margenoot18 in een gesichte, Anania. Ende hy seyde, Siet, [hier ben] ick, Heere.

11

Ende de Heere [seyde] tot hem, Staet op ende gaet in de strate genaemt de Rechte, ende vraeght in het huys Iude na [eenen] met name Saulus, Ga naar margenooth van Ga naar margenoot19 Tarsen: want siet hy bidt.

12

Ende hy heeft in een gesichte gesien, dat een man, met name Ananias, inquam, ende hem de handt opleyde, op dat hy wederom siende worde.

13

Ende Ananias antwoordde, Heere, ick hebbe uyt velen gehoort van desen man, Ga naar margenooti hoe veel quaet hy uwe heylige in Ierusalem gedaen heeft.

14

Ende heeft Ga naar margenoot20 hier macht van de Overpriesters, om te binden alle die Ga naar margenoot21 uwen name aenroepen.

15

Maer de Heere seyde tot hem, Gaet henen: Ga naar margenootk want dese is my een uytvercoren Ga naar margenoot22 vat, om mijnen naem Ga naar margenoot23 te dragen voor de heydenen, ende de Coningen, ende de kinderen Israëls.

[Folio 64r]
[fol. 64r]

16

Ga naar margenootl Want ick sal hem Ga naar margenoot24 toonen hoe veel hy lijden moet om mijnen naem.

17

Ga naar margenootm Ende Ananias ginck henen ende quam in het huys: ende Ga naar margenoot25 de handen op hem leggende, seyde hy, Saul broeder, de Heere heeft my gesonden [namelick] Iesus, die u Ga naar margenoot26 verschenen is op den wegh dien ghy quaemt, op dat ghy weder siende, ende met den heyligen Geest vervult soudet worden.

18

Ende terstont vielen af van sijne oogen gelijck als schellen, ende hy wiert terstont wederom siende: ende stont op, ende wiert gedoopt.

19

Ende als hy Ga naar margenoot27 spijse genomen hadde, wiert hy versterckt. Ende Saulus was sommige dagen by de discipelen, die te Damascus waren.

20

Ende hy predickte terstont Christum in de Synagogen, dat hy Ga naar margenoot28 de Sone Godts is.

21

Ende sy ontsetteden haer alle die het hoorden, ende seyden, En is dese niet de gene die te Ierusalem verstoorde die desen naem aenriepen, ende die daerom hier gekomen is, op dat hy deselve gebonden soude brengen tot de Over-priesters?

22

Doch Saulus wiert meer ende meer bekrachtight, ende Ga naar margenoot29 overtuyghde de Ioden die te Damascus woonden, Ga naar margenoot30 bewijsende dat dese de Christus is.

23

Ende als Ga naar margenoot31 vele dagen Ga naar margenoot32 verloopen waren, so hielden de Ioden te samen raedt om hem te dooden.

24

Maer hare lage wiert Saulo bekent: Ga naar margenootn ende Ga naar margenoot33 sy bewaerden de poorten, beyde des daeghs ende des nachts, op dat sy hem dooden mochten.

25

Doch de discipelen namen hem des nachts, Ga naar margenooto ende lieten hem neder door de muyr, hem aflatende in een mande.

26

Ga naar margenootp Saulus nu te Ierusalem gekomen zijnde, pooghde hem by de Discipelen te voegen: maer sy vreesden hem alle, Ga naar margenoot34 niet geloovende dat hy een Discipel was.

27

Ga naar margenootq Maer Barnabas hem tot sich nemende, leydde [hem] tot Ga naar margenoot35 de Apostelen, ende verhaelde haer hoe hy op den wegh den Heere gesien hadde, ende dat hy tot hem gesproken hadde, ende hoe hy te Damascus vrymoedelijck gesproken hadde in den name Iesu.

28

Ende hy was met haer Ga naar margenoot36 ingaende ende uytgaende te Ierusalem:

29

Ende vrymoedelijck sprekende in den name des Heeren Iesu, sprack hy oock ende handelde tegen Ga naar margenoot37 de Griecksche [Ioden]: maer dese trachteden hem te dooden.

30

Doch Ga naar margenoot38 de Broeders [dit] verstaende, geleydden hem tot Casareen ende sonden hem af nae Tarsen.

31

De gemeynten dan door geheel Iudeam, ende Galileam, ende Samariam hadden vrede, ende wierden gesticht: ende wandelende in de vreese des Heeren, ende de vertroostinge des heyligen Geests, wierden vermenichvuldight.

32

Ende het geschiedde als Petrus Ga naar margenoot39 alomme doortrock, dat hy oock af quam tot Ga naar margenoot40 de heylige die tot Ga naar margenoot41 Lydda woonden.

33

Ende aldaer vondt hy een seker mensche, met name Eneas, die acht jaren Ga naar margenoot42 te bedde gelegen hadde, welcke was Ga naar margenoot43 geraeckt.

34

Ende Petrus seyde tot hem, Enea, Iesus Christus maeckt u gesont: staet op ende Ga naar margenoot44 spreydt u selven [het bedde]. Ende hy stont terstont op.

35

Ende sy sagen hem alle die Ga naar margenoot45 te Lydda ende Sarona woonden, de welcke haer bekeerden tot den Heere.

36

Ende te Ga naar margenoot46 Ioppe was een sekere discipelinne met name Tabitha, Ga naar margenoot47 welcke overgeset zijnde is geseght Ga naar margenoot48 Dorcas. Dese was vol van goede wercken, ende aelmoessen, die sy dede.

37

Ende het geschiedde in die dagen, dat sy kranck wiert ende sterf: ende als sy'se Ga naar margenoot49 gewasschen hadden, leyden sy haer in de opper-sale.

38

Ende also Lydda na by Ioppe was, de discipelen hoorende dat Petrus aldaer was, sonden Ga naar margenoot50 twee mannen tot hem, biddende Ga naar margenoot51 dat hy niet en soude vertoeven tot haer over te komen.

39

Ende Petrus stont op, ende ginck met haer: welcken sy, als hy daer gekomen was, in de opper-sale leydden: ende alle de weduwen stonden by hem, weenende ende toonende de rocken ende kleederen die Dorcas gemaeckt hadde, als sy by haer was.

40

Maer Petrus, hebbende Ga naar margenoot52 [haer] alle uytgedreven, knielde neder ende badt: ende hem keerende tot het lichaem seyde, Tabitha, staet op. Ende sy dede hare oogen open, ende Petrum gesien hebbende sat sy over eynde.

41

Ende hy gaf haer de handt, ende rechtde'se op, ende Ga naar margenoot53 de heylige ende de weduwen geroepen hebbende, stelde hy'se levende voor [haer].

42

Ende [dit] wierd bekent door geheel Ioppe, ende vele geloofden in den Heere.

43

Ende het geschiedde dat hy vele dagen te Ioppe bleef by eenen sekeren Simon, eenen leder-bereyder.

margenoota
Actor. 8.3. ende 22.4. ende 26.9. 1.Cor. 15.9. Gal. 1.13. 1.Tim. 1.13.
margenoot1
N. na den doodt Stephani: een gelijckenisse genomen van de leeuwen ofte beyren een proye najagende: ofte gelijck de bittere vyanden haer tegen andere plegen aen te stellen.
margenoot2
Dat is, de gene die Christum aenhingen, ende daer na te Antiochien eerst Christenen genaemt wierden. Actor. 11.26.
margenoot3
N. ende den oppersten Raedt der Ioden, waer van hy het hooft was. Act. 22.5. by welcken Raedt de kennisse ende het opperste oordeel doe stont van de saecken der Ioodsche Religie, oock in de Synagogen buyten het Iodische landt, Siet Paral. 19.10. Actor. 18.15.
margenoot4
Dit was de hooft-stadt van Syrien, gelegen aen de eene zijde des berghs Libanus, ontrent vijf ofte ses dagen reysens van Ierusalem: een heydensche stadt, maer daer vele van de verstroyde Ioden woonden, ende Synagogen hadden. Siet. vers 22. Act. 26.12. 2.Corinth. 11.32.
margenoot5
D. die leere. Hebr. Siet Actor. 24.14.
margenootb
Actor. 22.6.
margenootc
1.Corint. 15.8. 2.Corint. 12.2.
margenoot6
Gr. omblixemde, ofte, omstraelde.
margenootd
Actor. 26.13.
margenoot7
N. uyt schrick, verbaestheydt, ende vreese.
margenoot8
N. in de Hebreeusche tale. Act. 26.14.
margenoot9
N. in mijne leden. dat is, mijne Gemeynte, die mijn lichaem is. 1.Corint. 12.12. Ephes. 5.23.
margenoote
Actor. 5.39.
margenoot10
N. gelijck de ossen ende andere last-beesten achter uyt slaen, wanneerse met prickels worden voort gestouwt, ende alsoo niet de prickels maer haer selven quetsen.
margenootf
Luc. 3.10. Actor. 2.37. ende 16.30.
margenoot11
N. om u gesichte wederom te krijgen, ende voor een discipel gehouden te worden, gelijck vers 17 verklaert wordt. want andersins wat sijne leere ende Apostelschap aengaet, die en heeft hy noch van menschen, noch door menschen. Gal. 1.1, 12.
margenootg
Dan. 10.7.
margenoot12
Dese schijnen geweest te zijn, die Paulo van de Overpriesters mede gegeven waren om de gevangene Christenen in bewaringe nae Ierusalem te brengen, gelijck gesegt is vers 2.
margenoot13
Ofte, verstomt, N. na dat sy weder op gestaen waren: want sy oock met Paulo ter aerden neder-geslagen zijn geweest. Act. 26.14.
margenoot14
Sommige nemen dit voor de stemme Pauli, daer hy Christo mede antwoordde, om dat Actor. 22.9. geseght wort, dat de gene die in het geselschap Pauli waren, de stemme des genen, die met hem sprack, niet en hoorden. Andere vereenigen dit alsoo, dat hier oock wel van de stemme Christi gesproken wort, doch alleen van een gehoor des geluyts, sonder verstant van de woorden: maer Act. 22.9. van een bescheydelick gehoor ende verstant der woorden: diergelick exempel is Ioan. 12.29. in de stemme die uyt den Hemel tot Christum sprack, daer sommige de selve gehoort hebben met verstant der woorden, sommige het geluydt alleen sonder verstant der woorden.
margenoot15
Namelick, om datter schellen over sijne oogen gekomen waren. vers 18.
margenoot16
Namel. ofte door de groote verslagentheyt, die hem alle lust van eten ende drincken benomen hadde: ofte, om den geheelen tijdt met bidden ende boetveerdigheydt door te brengen, gelijck vers 11. uytgedruckt wort. Want in die landen konden de menschen het lange vasten beter verdragen, als in dese onse landen. Siet Matth. 15.32. Marc. 8.2.
margenoot17
Dese was een voornemen Discipel, gelijck hy naerder beschreven wort, Actor. 22.12. Sommige oude Leeraers meynen dat hy een geweest is van de 72 Discipelen van Christo te voren verkoren.
margenoot18
Namel. in een Goddelick gesichte door een vertreckinge van sinnen, waer in hem de Heere verschenen is gelijck in 't 12 vers Paulo, die doe noch blindt was, oock geschiet is.
margenooth
Actor. 21.39. ende 22.3.
margenoot19
Dit was een stadt in Cilicien, welcke groote weldaden van de Roomsche Keysers ontfangen hadde, ende onder anderen oock het burger-recht van Roomen, waer op hem Paulus hier nae somwijlen beroept. Siet Actor. 16.37. ende 22.25. Siet d'aenteeck. op Actor. 22.28.
margenooti
Actor. 9.1. 1.Corinth. 15.9. Galat. 1.13. 1.Timot. 1.12.
margenoot20
Namel. te Damascus selve.
margenoot21
Dat is, u aenbidden, ende volgens in u gelooven. Rom. 10.14.
margenootk
Actor. 13.2. ende 22.21. Rom. 1.1. Galat. 1.15. eude 2.8. Ephes. 3.8. 1.Timot. 2.7. 2.Timot. 1.11.
margenoot22
D. instrument: ofte dienaer ende gesante. 2.Corint. 5.20. Gr. een vat der verkiesinge. Galat. 1.15, 16.
margenoot23
D. voor te dragen, ofte verkondigen.
margenootl
Actor. 21.11. 2.Corint. 11.23.
margenoot24
D. niet alleen hem daer van te voren onderrichten, maer oock door mijnen Geest daer toe moedt ende sterckte geven: gelijck hy sijne andere discipelen belooft Ioan. 16.33.
margenootm
Actor. 22.12.
margenoot25
N. tot een teecken, dat de Heere hem in sijn Goddelick beroep door den heyligen Geest extra-ordinaerlick soude verstercken, ende hem van sijne blintheyt genesen. Marc. 16.18. siet Actor. 6.6.
margenoot26
Ofte, van u gesien is. Want dat Christus oock in dese openbaringe van Paulo gesien is, blijckt vers 27. ende Actor. 22.14. of nu dit geschiet is door een gesichte des geests alleen, gelijck Actor. 22.17. Ofte met de oogen des lichaems, eer hy van dit licht verblindt wiert, en wort niet geseght. Doch al waer 't dat hy hem gesien hadde met de oogen des lichaems, soo en volght daer niet uyt dat het lichaem Christi op der aerden soude nedergedaelt zijn: want dat strijdt tegen Act. 3.21. ende Godt konde het gesichte Pauli alsoo wel verstercken, dat hy Christum in den geopenden hemel konde sien, als hy gedaen heeft het gesichte Stephani Actor. 7.56.
margenoot27
Gr. voedsel.
margenoot28
Ende volgens dien de ware Messias. Siet vers 22. Act. 8.37.
margenoot29
Gr. maeckte de Ioden confuys, ofte beschaemt, ofte, verwerrede de Ioden.
margenoot30
Het Griecksch woort beteeckent een bewijs, dat geschiet door t'samenvoeginge ofte vergelijckinge, N. van de voorseggingen der Propheten met de vervullinge der selve in den persoon Christi.
margenoot31
N. drie geheele jaren, welcken geheelen tijdt hy in Arabien, ende te Damascus geleert heeft, eer hy na Ierusalem trock. Siet Gal. 1.17.
margenoot32
Gr. vervult.
margenootn
2.Cor. 11.32.
margenoot33
N. de Ioden, gesterckt met de macht van den Stadt-houder des Conincks Arete. 2.Cor. 11.32.
margenooto
Iosu. 2.15. 1.Sam. 19.12.
margenootp
Actor. 22.17.
margenoot34
Namel. dewijle de bekeeringe Pauli noch in de Gemeynte niet genoech bekent en was, om dat hy den meesten tijt daer nae in Arabien, verre van Ierusalem, was geweest.
margenootq
Actor. 11.25.
margenoot35
N. Petrum ende Iacobum, gelijck uytgedruckt staet Galat. 1. versen 18, 19. want het schijnt dat de andere Apostelen voor eenen tijdt van Ierusalem als doen vertrocken waren, om elders het Euangelium te prediken, die daer na wederom te Ierusalem in meerder getal by een zijn geweest. Actor. 15.6. Gal. 2.9.
margenoot36
D. gemeynsamelick, ende dagelicks met haer verkeerende. Hebr.
margenoot37
D. die de Griecksche tale ende oversettinge des Bibels gebruyckten. Siet Actor. 6.1, 9.
margenoot38
So worden de geloovige genaemt, om datse als broeders in liefde met malcanderen leefden, hebbende eenen Vader in den hemel, ende eenen eerst-geboren broeder Iesum Christum, ende verwachtende eene erve door eenen Geest.
margenoot39
Gr. in alle N. plaetsen, D. landen in het 31 vers geroert, om de Gemeynten te besoecken, ende te stercken die uyt de besnijdenisse waren. Gal. 2.7, 9.
margenoot40
D. de geloovige Christenen.
margenoot41
Siet vers 35.
margenoot42
Gr. krabbaton, D. op een beddeken.
margenoot43
Ofte, lam, beroert.
margenoot44
D. schickt het bedde op, ende maeckt het gereet, tot een teecken van volkomene genesinge.
margenoot45
Lydda was een stadt in Palestina gelegen, in de landt-streke Sarona, ofte Saron, gelijckse wort genaemt Iesai. 35.2. ende 65.10. ende 1.Par. 27.29. een vet ende wel bewoont lant, streckende langhs de Middelantsche Zee, van Cesareen tot Ioppe toe.
margenoot46
Dit was ende is noch een vermaerde haven in Palestina aende middelantsche zee, eertijdts Iapho genaemt, daer Ionas te schepe ginck als hy vluchtte van den Heere, Ion. 1.3. daer de gene die uyt Europa nae Ierusalem reysen gemeenlick aenkomen, liggende ontrent een dach-reyse van daer aen klippen, van welcke men Ierusalem kan sien.
margenoot47
Namelick, Tabitha, als sy in 't Griecksch overgeset wort.
margenoot48
Dat is een hinde, rhee, ofte geyte.
margenoot49
N. na de wijse der oude, die daer mede schijnen te kennen te willen geven hare hope van de opstandinge uyt den dooden.
margenoot50
N. ofte om de arme weduwen over dese doot te beter te vertroosten, ofte oock op hope, dat hy se weder soude verwecken.
margenoot51
Gr. vertragen D. dat hy 't hem niet en soude laten verdrieten.
margenoot52
N. Om te ernstiger te konnen bidden, gelijck Eliseus 2.Reg. 4.34. welck gebedt daer toe diende, op dat hy bewese dat dit werck niet door sijne, maer door Godts macht moeste geschieden. Actor. 3. versen 12, 13.
margenoot53
D. de Discipelen, ofte geloovige, die daer ontrent waren: die alsoo genaemt worden, om datse door Christi bloedt ende Geest geheylight zijnde, deurgaens een heyligh leven leydden. Siet. vers 32.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken