Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

1 Uyt het gene tot noch toe verklaert is treckt d’Apostel dese vertroostinge, datter geen verdoemenisse meer en is voor de geloovige. 4 ende vermaent haer met verscheydene beweegh-redenen, datse niet na den vleesche maer na den Geeste moeten wandelen. 17 Verklaert voorders dat het lot der geloovighe in dit leven is met Christo te lijden, maer sterckt haer daer tegen met de grootte der heerlickheydt, die daer nae sal volgen. 19 ende stelt haer voor het exempel van het geheele schepsel, het welck daer nae een natuerlijck verlangen heeft. 23 Vertroost haer voorder door de hope die sy selve daer van hebben. 26 ende door de hulpe des H. Geests in het gebedt. 28 mitsgaders door de versekertheydt, die sy, niet tegenstaende all’ het lijden, vast houden van hare verkiesinge, roepinge, rechtveerdighmakinge ende verheerlijckinge. 31 Besluyt desen troost met eenen roem in Christo tegen all’ het gene haer soude konnen beschuldigen ofte hinderen. 37 ende versekert haer dat sy door Christum in alles sullen overwinnen.

1

SO en isser Ga naar margenoot1 dan nu geen Ga naar margenoot2 verdoemenisse voor den genen die in Christo Iesu zijn, Ga naar margenoot3 die niet na den vleesche en wandelen, maer na den Geest.

2

Ga naar margenoota Want Ga naar margenoot4 de wet des Geests des levens in Christo Iesu heeft my vry gemaeckt van Ga naar margenoot5 de wet der sonde ende des doodts.

3

Ga naar margenootb Ga naar margenoot6 Want Ga naar margenoot7 ’tgene de Wet onmogelijck was, dewijle sy door het vleesch Ga naar margenoot8 crachteloos was, heeft Godt, sijnen Sone sendende Ga naar margenoot9 in gelijckheydt Ga naar margenoot10 des sondigen vleesches, ende [dat] Ga naar margenoot11 voor de sonde, Ga naar margenootc de sonde Ga naar margenoot12 veroordeelt Ga naar margenoot13 in het vleesch.

4

Op dat Ga naar margenoot14 het recht der Wet vervult soude worden in ons, Ga naar margenoot15 die niet nae den vleesche en wandelen, maer nae den Geest.

5

Ga naar margenootd Want Ga naar margenoot16 die na den vleesche zijn, Ga naar margenoot17 bedencken dat des vleesches is: maer Ga naar margenoot18 die na den Geest zijn, Ga naar margenoot19 [bedencken] dat des Geestes is.

6

Want het bedencken des vleeschs Ga naar margenoot20 is de doodt: maer het bedencken des Geests Ga naar margenoot21 is het leven ende vrede:

7

Daerom dat het bedencken des vleeschs Ga naar margenoot22 vyandschap is tegen Godt: want het en onderwerpt sich de Wet Godts niet: want Ga naar margenoot23 het en kan oock niet.

8

Ende die in den vleesche zijn Ga naar margenoot24 en connen Gode niet behagen.

9

Doch Ga naar margenoot25 ghy lieden en zijt niet Ga naar margenoot26 in den vleesche, maer Ga naar margenoot27 inden Geest, Ga naar margenoot28 so anders de Geest Godts Ga naar margenoote in Ga naar margenoot29 u woont. Maer so yemandt Ga naar margenoot30 den Geest Christi niet en heeft, Ga naar margenoot31 die en comt hem niet toe.

10

Ende indien Christus in u lieden is, so is wel Ga naar margenoot32 het lichaem doodt Ga naar margenoot33 om der sonde wille: maer Ga naar margenoot34 de geest Ga naar margenoot35 is leven Ga naar margenoot36 om der gerechticheyt wille.

11

Ende indien de Geest des genen die Iesum uyt den dooden opgeweckt heeft, in u woont, Ga naar margenootf soo sal hy die Christum uyt den dooden opgeweckt heeft, oock uwe sterflijcke lichamen Ga naar margenoot37 levendigh maecken, Ga naar margenoot38 door sijnen Geest die in u woont.

12

So dan, Broeders, wy zijn Ga naar margenoot39 schuldenaers niet den vleesche, om na den vleesche te leven.

13

Want indien ghy na den vleesche leeft, Ga naar margenoot40 so sult ghy sterven: maer indien ghy Ga naar margenoot41 door den Geest Ga naar margenoot42 de werckingen des lichaems Ga naar margenoot43 doodet, so sult ghy leven.

14

Ga naar margenootg Want soo vele als’er door den Geest Godts Ga naar margenoot44 geleydet worden, Ga naar margenoot45 die zijn kinderen Godts.

15

Ga naar margenooth Want ghy en hebt niet ontfangen Ga naar margenoot46 den Geest der dienstbaerheyt wederom tot vreese: Ga naar margenooti maer ghy hebt ontfangen Ga naar margenoot47 den Geest der aenneminge tot kinderen, door welcken wy roewpen, Ga naar margenoot48 Abba, Vader.

16

Ga naar margenootk De selve Geest Ga naar margenoot49 getuyght met

[Folio 81v]
[fol. 81v]

onsen geest dat wy kinderen Godts zijn.

17

Ende indien wy kinderen zijn, soo zijn wy oock erfgenamen: erfgenamen Ga naar margenoot50 Godts, ende Ga naar margenoot51 mede-erfgenamen Christi: Ga naar margenootl so wy anders Ga naar margenoot52 met [hem] lijden, op dat wy oock Ga naar margenoot53 met [hem] verheerlickt worden.

18

Ga naar margenootm Want ick houde ’t daer voor, dat het lijden Ga naar margenoot54 deses tegenwoordigen tijdts Ga naar margenoot55 niet en is te weerderen tegen de heerlickheyt, die aen ons sal geopenbaert worden.

19

Ga naar margenoot56 Want Ga naar margenoot57 het schepsel, [als] met opgesteken hoofde, verwacht de openbaringe der kinderen Godts.

20

Want het schepsel is der ydelheyt onderworpen, Ga naar margenoot58 niet gewillich, maer Ga naar margenoot59 om diens wille die het [der ydelheyt] onderworpen heeft:

21

Ga naar margenoot60 Op hope dat oock het schepsel selve sal vrygemaeckt worden van de dienstbaerheydt der verderfenisse, tot de vryheyt der heerlickheyt der kinderen Godts.

22

Want wy weten dat het gantsche schepsel t’samen sucht, ende t’samen [als] in barensnoot is tot nu toe.

23

Ende niet alleen [dit], maer oock wy selve Ga naar margenoot61 die de eerstelingen des Geests hebben, wy oock selve [segge ick] suchten Ga naar margenoot62 in ons selven, verwachtende Ga naar margenoot63 de aenneminge tot kinderen, [namelijck] Ga naar margenootn Ga naar margenoot64 de verlossinge onses lichaems.

24

Want wy zijn in hope saligh geworden. De hope nu Ga naar margenoot65 die gesien wort en is geen hope: want ’tgene yemandt siet Ga naar margenoot66 waerom sal hy’t oock hopen?

25

Maer indien wy hopen ’t gene wy Ga naar margenoot67 niet en sien, so verwachten wy’t met lijdsaemheyt.

26

Ende desgelijcks Ga naar margenoot68 comt oock de Geest Ga naar margenoot69 onse swackheden [mede] te hulpe: Ga naar margenooto want Ga naar margenoot70 wy en weten niet wat wy bidden sullen gelijck het behoort, maer de Geest selve Ga naar margenoot71 bidt voor ons met onuytsprekelijcke suchtingen.

27

Ende Ga naar margenoot72 die de herten doorsoeckt weet welcke Ga naar margenoot73 de meyninge des Geests zy: dewijle hy Ga naar margenoot74 na Godt voor den heyligen bidt.

28

Ga naar margenoot75 Ende wy weten dat den genen die Godt lief hebben, Ga naar margenoot76 alle dingen mede-wercken ten goede, [namelick] den genen die Ga naar margenoot77 nae [sijn] voornemen Ga naar margenoot78 geroepen zijn.

29

Want die hy Ga naar margenoot79 te voren gekent heeft, die heeft hy oock te voren verordineert Ga naar margenoot80 den beelde sijns Soons gelijckformich te zijn, op dat hy Ga naar margenootp de eerstgeboren zy onder vele broederen.

30

Ende die hy te voren verordineert heeft, dese heeft hy oock Ga naar margenoot81 geroepen: ende die hy geroepen heeft, dese heeft hy oock Ga naar margenoot82 gerechtveerdight: ende die hy gerechtveerdight heeft, dese heeft hy oock Ga naar margenoot83 verheerlicht.

31

Ga naar margenoot84 Wat sullen wy dan Ga naar margenoot85 tot dese dingen seggen? Ga naar margenootq So Godt Ga naar margenoot86 voor ons is, wie sal Ga naar margenoot87 tegen ons zijn?

32

Die oock Ga naar margenootr sijnen eygenen Sone Ga naar margenoot88 niet gespaert en heeft, maer heeft hem voor Ga naar margenoot89 ons allen Ga naar margenoot90 over-gegeven, hoe en sal hy ons oock Ga naar margenoot91 met hem niet Ga naar margenoot92 alle dingen Ga naar margenoot93 schenken?

33

Wie sal Ga naar margenoot94 beschuldinge inbrengen tegen de uytvercorene Godts? Ga naar margenoots Godt is’t die Ga naar margenoot95 rechtveerdigh maeckt.

34

Wie is’t Ga naar margenoot96 die verdoemt? Christus is’t Ga naar margenoot97 die gestorven is, jae dat meer is, die oock Ga naar margenoot98 opgeweckt is: die oock Ga naar margenoot99 ter rechter- [handt] Godts is: Ga naar margenoott Ga naar margenoot100 die oock voor ons bidt.

35

Ga naar margenoot1 Wie sal ons scheyden Ga naar margenoot2 van de liefde Christi? Verdruckinge, of benautheyt, of vervolginge, of honger, of naecktheyt, of gevaer, of sweert?

36

(Gelijck geschreven is, Ga naar margenootv Want om uwent wille worden wy Ga naar margenoot3 den ganschen dagh Ga naar margenoot4 gedoodt: wy zijn geacht als schapen der slachtinge.)

37

Maer in desen allen zijn wy meer als overwinners, door Ga naar margenoot5 hem die ons lief gehadt heeft.

38

Want Ga naar margenoot6 ick ben versekert, dat noch doodt, noch leven, noch Ga naar margenoot7 Engelen,

[Folio 82r]
[fol. 82r]

Ga naar margenoot8 noch Overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen,

39

Noch hoochte, noch diepte, noch eenigh ander schepsel ons sal connen scheyden van Ga naar margenoot9 de liefde Godts, welcke is in Christo Iesu onsen Heere.

margenoot1
Dit woordeken dan, siet op het gene van den Apostel tot hier toe in desen brief is geleert. Namel. dat de mensche niet uyt de Wet, maer door den geloove in Christum rechtveerdigh is: ende dat hy door den Geest Christi van de heerschappye des sonde is verlost, al isser noch strijdt in hem overich.
margenoot2
Hy en seght niet: niet verdoemelicks, want de sonde is in haer selve altijt verdoemelick. Rom. 3. vers 19. maer sy en streckt den geloovigen niet tot verdoemenisse, om dat de sonde den geloovigen om Christi wille wort vergeven, ende daerom voeght hy daer by, voor de gene die in Christo Iesu zijn, dat is, die door den waren geloove met hem zijn vereenight. Ephes. cap. 3. vers 17.
margenoot3
D. die de begeerlicheden des vleeschs niet en volgen, ofte na de’selve niet en leven. Dit stelt d’Apostel tegen de mont-Christenen, als een merck-teecken der gene, die door den geloove met Christo waerlick vereenight, ende volgens dien van alle verdoeminisse zijn verlost. Ioan. 15. versen 2, 3.
margenoota
Ioan. 8.36. Rom. 6.18, 22. Galat. 5.1.
margenoot4
Dat is, de levendigh-makende Geest, die in Christo Iesu is.
margenoot5
Dat is, de kracht der sonde die in ons te voren heeft geheerscht. Ende dit is een krachtigh bewijs van ’t laetste deel des eersten vers, dat de geloovige niet nae den vleesche, maer nae den Geest wandelen.
margenootb
Actor. 13.39. Rom. 3.28. Galat. 2.16. Hebr. 7. vers 18.
margenoot6
In dese twee verssen bewijst hy het eerste deel van het eerste vers Namelick, datter geen verdoemenisse voor de geloovige en is.
margenoot7
Gr. het onmogelicke der Wet. dat is, om dat het de Wet onmogelick was de sonde te niete te doen, ofte den mensche voor Godt te rechtveerdigen.
margenoot8
Ofte, onmachtigh. Namel. door de verdorventheydt onser natuere, om ons te rechtveerdigen ende het leven te geven.
margenoot9
Christi menscheyt is een ware menschlicke natuere geweest, doch geen sondige natuere, maer heeft alleen de gelickheydt gehadt eener sondiger natuere, om dat hy alle onse swackheden heeft gedragen, daer wy door de sonde in lagen. Phil. 2.7.
margenoot10
Gr. des vleeschs der sonde.
margenoot11
D. als een offerande voor de sonde. Hebr. 10.6. Ofte, tot versoeninge ende vernietinge der sonde. Rom. 4.25. 1.Corinth. 15.3.
margenootc
2.Corinth. 5.21. Galat. 3.13.
margenoot12
D. gestraft, gedoodt, ende haer de kracht van beschuldigen benomen.
margenoot13
Namel. Christi, dat is, door de offerande Christi, die in het vleesch voor ons heeft geleden.
margenoot14
D. het gene de Wet eyschte, die ’t leven beloofde aen de gene die de Wet volkomelick hielden, welcken eysch Christus voor ons vervult heeft. Galat. 3.13, 14. ende 4.4, 5.
margenoot15
Dit verhaelt de Apostel wederom uyt het eerste vers niet als een oorsake der rechtveerdighmakinge, het welck hy selfs van Abraham ende David heeft ontkent cap. 4. maer als een merck-teecken waer aen de geloovige van de waerheyt hares geloofs, ende volgens harer rechtveerdighmakinge konnen gekent ende verseeckert zijn: ende stelt dit merck-teecken als eenen gront om de volgende vermaninge daer op te bouwen.
margenootd
1.Cor. 2.14.
margenoot16
D. in de welcke de natuerlicke verdorventheyt noch hare volle kracht heeft, als voren.
margenoot17
Ofte, versinnen, bevroeden, dat is, met haer verstandt ende met alle hare sinnen nae vleeschelicke saken trachten, waer van de vruchten in het breede beschreven worden. Galat. 5. versen 19, 20, 21.
margenoot18
D. die door den Geest Godts zijn wedergeboren.
margenoot19
D. begeven haer, ende trachten nae geestelicke saken, welcke van den Apostel oock in’t breede beschreven worden. Galat. 5.22.
margenoot20
D. leyt ende brenght den mensche tot de doodt.
margenoot21
Dat is, is de wegh tot het eeuwige leven, ende tot den eeuwigen vrede. Rom. 2.10.
margenoot22
D. vyandelick gesint tegen Godt: niet dat de vleeschlicke mensche altijdt voor heeft Godt te haten als eenen vyant, maer om dat het gene daer hy een behagen in heeft, Gode vyant ende hatelick is, ende hy hem selven daer door hatelick maeckt voor Godt. Deuter. 5.9. Rom. 1.30.
margenoot23
N. hem selven Godts Wet onderwerpen, ende die van herten gehoorsamen. Nam. van wegen de verdorvenheyt ende verkeertheydt die daer in, ende inde wereldt is, daer het een behagen in heeft. 1.Ioan. 2.15, 16.
margenoot24
Namel. so lange sy door Christi Geest daer uyt niet en zijn verlost.
margenoot25
N. die in Christum gelooft hebt: want hy aen haer eyghentlick schrijft. Rom. 1.7.
margenoot26
D. nae den vleesche, gelijck vers 5. verklaert wort.
margenoot27
D. na den Geest. Vers 5.
margenoot28
Ofte, dewijle, overmits. Alsoo oock vers 17.
margenoote
1.Corinth. 3.16.
margenoot29
Namel. door sijne genadige werckingen, als daer zijn, verlichtinge des verstants, versterckinge des geloofs, versekeringe van de saligheydt, op-weckinge tot den gebede, beweginge tot geestelicke begeerten, verstroostinge in kruys ende aenvechtinge, etc. Want een mensche daer hy als een heere woont, daer heeft hy sijn gebiedt, ende daer doet hy sijn ordinaris werck. Ioan. 14. versen 16, 17. 1.Corint. 3.16.
margenoot30
D. de selve Geest, die in het voorgaende vers de Geest Godts, namelick des Vaders genaemt wordt: wordt hier oock Christi Geest genaemt, om dat hy oock van Christo voortkomt, ende ons van Christo is verworven. Ioan. 14.26. ende 16.7. Galat. 4.6.
margenoot31
Namel. als een recht lidt van sijn lichaem, het welck door desen Geest alleen leeft, ende sijn geestelick bewegen heeft.
margenoot32
D. noch sterflick ofte de lichamelicke doodt onderworpen, gelijck vers 11. verklaert wort.
margenoot33
D. om de overblijfselen der sonde, die noch in u zijn. 1.Corinth. 15.56.
margenoot34
Dat is, uwe ziele die door Godts Geest vernieuwt is, gelijck blijckt uyt de tegenstellinge des lichaems.
margenoot35
D. is des eeuwigen levens deelachtigh, ende sal altijdt by Godt in heerlickheyt zijn, al is ’t dat het lichaem voor eenen tijdt moet afgeleght worden. 2.Corinth. 5. versen 1, 8.
margenoot36
Namel. waer door ghy gerechtveerdight zijt, ende waer op oock de heylighmakinge volght, die Christus hier in ons begint, ende hier naemaels in ons sal volbrengen. alsoo hy sijn begonnen werck niet en sal laten steken.
margenootf
Rom. 6.4, 5. 1.Cor. 6.14. 2.Corinth. 4.14. Ephes. 2.5. Coloss. 2.13.
margenoot37
D. weder op wecken tot een eeuwigh leven, daer geen sonde noch doodt meer plaetse sal hebben.
margenoot38
Want gelijck de Vader de dooden op-weckt, alsoo weckt oock de Sone de dooden op. Ioan. 5.21. ende hier oock de Heylige Geest als een selve Godt met haer, ende van een selve kracht.
margenoot39
D. gehouden ende verplicht door de weldaden die wy alreede ontfangen hebben, ende noch verwachten.
margenoot40
Namel. den eeuwigen doodt, gelijck uyt het leven dat hier belooft wort blijckt. Ende dit en seght de Apostel niet om de geloovige van hare saligheyt te doen twijfelen, want het tegendeel sal hy van ’t volgende vers tot ’t eynde des cap. krachtelick bewijsen: maer hy seght dit, om haer te meer tegen het vleesch te wapenen, ende om de rechte geloovige te onderscheyden van de gene die haer voor geloovige uyt-geven, ende sulcke in der daedt niet en zijn, alsoo sy met haer leven betuygen, dat sy door Godts Geest noch niet en zijn weder-geboren, welcke hy, door dit swaer dreygement, tot achterdencken ende bekeeringe wilt brengen.
margenoot41
Namel. die in u woont, ende u alreede kracht daer toe heeft gegeven, soo ghy maer door gebeden ende andere oeffeningen der Godtsaligheyt de selve behoorlick verweckt. 1.Corinth. 15.10. 2.Timoth. 1.6.
margenoot42
Dat is, de begeerlickheden ende bewegingen der sonde, die noch in u overigh is.
margenoot43
Dat is, wederstaet, t’onderbrenght, datse in u niet leven ofte heerschen.
margenootg
Galat. 5.18.
margenoot44
Ofte, gedreven. dat is, in haer verstant verlicht, ende in haren wille ende genegentheden geregeert ende gestiert worden, om te doen dat Godt behaeght.
margenoot45
D. die hebben de sekere kenteeckenen, dat sy van Godt door den geloove in Christum tot kinderen zijn aengenomen. Ioan. 1.12. Ephes. 1.13. het welck hy oock, door de eygene werckingen des Geests die de geloovige ontfangen, in de twee volgende verssen bewijst.
margenooth
1.Corinth. 2.12. 2.Timot. 1.7.
margenoot46
Alsoo noemt hy de werckinge des Geests Godts door de Wet, die de herten der menschen door de dreygementen tegen de overtreders verslaet ende bevreest maeckt, gelijck daer van een klaer exempel is in de Israeliten, als Godt de Wet der tien geboden voor haer van den bergh heeft uytgesproken. Exo. 20.19. Waer op de Apostel hier siet, als oock Hebr. 12. versen 18, 19.
margenooti
Iesai. 56.5. Galat. 3.26. ende 4.5, 6.
margenoot47
Hier door wordt verstaen de genadige werckinge des Heyligen Geests door de predicatie des Heyligen Euangeliums, die de herten der geloovige verquickt, ende van hare aenneminge tot kinderen versekert: waer toe oock de volgende werckingen dienen. Siet Galat. 4.6. Ephes. 4.30.
margenoot48
D. wy hem vrymoedelick durven aenroepen als onsen Vader. Het woord Abba beteeckent in de Syrische tale Vader, het welck den Apostel hier gehouden heeft, om dattet een woordt is vol affectie, het welck de jonge kinderen by na in alle talen behouden: ende hy set daer by het woordt Vader, niet alleen om het selve te verklaren, maer oock om de beweginge ende sonderlinge affectie der geloovigen in dit roepen tot Godt beter uyt te drucken: gelijck oock Christus dese verdubbelinge van het woordt Vader tot dien eynde heeft gebruyckt in sijne meeste benauwtheyt. Marc. 14.36. ende aen het cruyce de verdubbelinge van het woordt Mijn Godt, Mijn Godt. Marc. 15.34. Siet hiernae vers 26.
margenootk
2.Corinth. 1.22. ende 5.5. Ephes. 1.13. ende 4.30.
margenoot49
Ofte, getuyght mede tot onsen geest. D. de Heylige Geest en beweeght niet alleen ons om Godt voor onsen Vader aen te roepen, maer getuyght oock inwendigh tot onsen geest dat wy Godts kinderen zijn: ofte, betuyght met onsen geest, dat is, te samen met onsen geest, die ons oock mede getuyght door de aenmerckinge der kenteeckenen van het kindtschap Godts, die onsen geest door Godts Geest in hem selven bevint: welck getuygenisse hoe wel het niet altijdt even krachtigh en is in de geloovige, so openbaert het nochtans hem menichmael in hare meeste vernederinge ende benauwtheyt.
margenoot50
Namel. als onses Vaders, die ons met hem deel geeft aen sijne hemelsche goederen.
margenoot51
Namel. als onses eerst-geboren broeders, dien de selve van natuere toekomen, ende die ons der selve mede deelachtig maeckt uyt genade. Siet vers 29. Luc. 22.29. Hebr. 1.2.
margenootl
2.Tim. 2.11, 12.
margenoot52
D. gewilligh zijn om te lijden, ende in het selve lijdtsaem, als ’t Godt belieft ons daer toe te roepen. Actor. 5.41. 2.Tim. 2.12. Ende hier begint de Apostel het tweede deel van dit Capit. stellende verscheydene grondige redenen van troost voor, om de geloovige in dit lijden te verstercken, ende van de eyndelicke overwinninge, na sijn exempel, te versekeren.
margenoot53
Namel. Christo. Philip. capit. 3. versen 20, 21.
margenootm
Matth. 5.12. 2.Cor.4. versen 10, 17. Philip 3.20. 1.Petr. 4.13. 1.Ioan. 3. versen 1, 2.
margenoot54
Gr. des tijdts van nu.
margenoot55
Ofte, niet weerdigh en is der heerlickheyt. dat is, geen gelijckheydt in weerde en heeft met de heerlickheydt, namelick soo ten aensien van de grootte van dese heerlickheyt, als ten aensien van de eeuwigheyt van dien: daer het lijden hier kort is, ende ons niet en wordt op-geleght boven ons vermogen, 2.Corint. 4.17. Dit is de eerste reden om ons tot lijdtsaemheydt te bewegen.
margenoot56
Gr. want het verlangen, ofte verbeyden des schepsels met opgesteken hoofde verwacht, etc. Siet oock Philip. 1.20.
margenoot57
Namelijck, van hemel ende aerde, dat nu tegen de eerste in-stellinge Godts der ydelheydt is onderworpen, dat is, de quade menschen moet dienen, ende oock ten grooten deele der verderfenisse om des menschen wille is onderworpen, vers 21. waer van het ten uytersten dage wederom sal verlost worden, Actor. 3.21. 2.Petr. 3. versen 12, 13. Want dat sommige daer door verstaen de menschen gelijck. Marc. 16.15. en kan niet bestaen, overmidts de Godtloose daer nae niet en verlangen, ende van de geloovige bysonderlick sal gehandelt worden vers 23. Ende dit exempel is de tweede reden om de geloovige tot lijdtsaemheydt te bewegen.
margenoot58
D. niet van selfs, ofte nae de ordre die Godt eerst in de scheppinge gestelt heeft: want geen schepsel en soeckt sijn eygen verderf. Siet oock verssen 38, 39.
margenoot59
D. om der sonde des menschen wille, waer door oock nae Godts rechtveerdigh oordeel de vloeck over het aertrijck is gekomen, Genes. 3.17. ende over alle andere creatueren, die den mensche in dese verdorventheydt moeten dienen. Matth. 5.45. ende het misbruyck des menschen onderworpen zijn.
margenoot60
Te voren heeft hy het verwachtinge genaemt: want hope is een lijdtsame verwachtinge van eenige sake. Ende wordt hier alsoo genaemt, om dat Godt dese algemeyne verlossinge des schepsels van het verderf ende misbruyck des menschen belooft heeft, daer de Engelen ende heylige zielen nae verlangen. Apoc. 6.10. ende de andere schepselen een natuerlicke genegentheydt toe schijnen te hebben, het welcke in’t volgende vers by gelijckenisse een suchten ende barens nood wordt genaemt, daer de verlossinge op wort verwacht. Sommige voegen dese woorden op hope by het voorgaende vers: ende beginnen dit vers aldus, Want oock het schepsel, etc.
margenoot61
Alsoo noemt hy de wedergeborene, om dat sy de eerste gaven des Heyligen Geests hebben ontfangen, ende verwachten dat oock de overige, die ons belooft zijn, sullen volgen, gelijck de eerste vruchten, die Godt op-geoffert zijnde de geheele masse heylighden. Rom. 11.16.
margenoot62
D. in het binnenste van onse herten. Siet Rom. 7.24.
margenoot63
D. het volle besit der erve, die ons in dese aenneminge is belooft.
margenootn
Luc. 21.28.
margenoot64
Namel. van het verderf ende de ydelheyt. 1.Corinth. 15. versen 43, 44. ende dit is de derde reden van onsen troost in het cruys.
margenoot65
D. daer de gehoopte sake tegenwoordigh is, ofte alreede beseten wort.
margenoot66
Gr. waerom hoopt hy het oock?
margenoot67
D. noch niet ten vollen en besitten, hoe wel het ons van Godt belooft is, ende te sijner tijdt volgen sal: ende dit behoort mede tot het derde fondament van onsen troost.
margenoot68
Het Griecksch woort fynantilambanetai, beteeckent eygentlick sulck een hulpe, wanneer yemant die sterck is eenen last tegen eenen anderen opneemt die te swack is, ende set sijne schouderen tegen den anderen, om den last te lichten, ende des anderen schouder te ondersteunen.
margenoot69
N. die wy in cruys ende lijden noch onderworpen zijn, soo in onsen geest die daer tegen menichmael morret, gelijck in Iob ende David te sien is, als in ons’ lichaem het welcke broos ende swack is.
margenooto
Matth. 20.22. Iac. 4.3.
margenoot70
Namel. van ons selven, als wy in benauwtheyt zijn, ende geenen toe-vlucht en konnen hebben, dan tot Godt door het gebedt.
margenoot71
Het Gr. woordt beteeckent voor yemant bidden, ende wordt van Christo hier nae vers 34. geseght, die onse voorsprake is by den Vader, ende als Middelaer voor ons bidt 1.Ioan. 2.1. het welck den heyligen Geest is sulcker voegen niet en kan toe-geschreven worden, alsoo hy onse Middelaer eygentlick niet en is: maer het beteeckent hier, dat de Heylige Geest ons tot bidden met onuytsprekelick suchten verweckt, ende ons als voorspelt onse lesse, hoe wy in alle swarigheden moeten bidden. Luc. 12. versen 11, 12. Ioan. 16.13. Galat. 4.6.
margenoot72
D. Godt, die alleen de herten der menschen kent. 1.Reg. 8.39. Apoc. 2.23.
margenoot73
Ofte, bedenckinge, betrachtinge, Namel. des gebedts dat de Geest in ons werckt.
margenoot74
D. nae Godts wille, dewijle hy weet wat Godt ons wilt op-leggen tot onser saligheydt, hoe lange hy wilt dat het dueren sal, hoe hy ons daer van wilt verlossen, ende of hy door ons leven ofte doodt wilt verheerlickt zijn, etc. Ende is dit het vierde fondament van onsen troost.
margenoot75
Hier begint de laetste reden van vertroostinge, die de geloovige in alle hare swarigheden stellen tegen alle aenvechtingen ende verdruckingen, genomen van Godts eeuwigen raet ofte vast voornemen om ons dwers door alle swarigheden, door de volgende middelen tot de saligheyt te brengen.
margenoot76
D. alle swarigheden ende verdruckingen, daer van hy tot noch toe heeft gesproken.
margenoot77
Namelick, dat hy in hem selven voorgenomen heeft, om de menschen uyt genade door Christum saligh te maecken. Siet Ephes. 1. versen 9, 11, etc.
margenoot78
N. tot den waren geloove, dat door de liefde krachtigh is, niet alleen door een uytwendige, maer oock door een inwendige ende krachtige roepinge, daer de gehoorsaemheydt sekerlick op volght. Ioan. capit. 6. versen 44, 65. 1.Corinth. 1. versen 24, 26.
margenoot79
Namelick, voor de sijne, gelijck Ioan. capit. 10. versen 14, 27. dat is, die hy van eeuwigheyt in Christo heeft verkoren ten eeuwigen leven. Rom. 11.2. Ephes. 1.4. 1.Petr. 1.2. ende hier nae vers 33.
margenoot80
Namel. niet alleen in het lijden, maer oock insonderheydt in de heylighmaeckinge ende verheerlickinge die daer nae sal volgen. 1.Corinth. 13.12. ende 15.48. ende 2.Corinth. 3.18.
margenootp
Coloss. 1.18.
margenoot81
Namel. tot het gheloove ende gehoorsaemheydt des geloofs door een krachtige roepinge. vers 28.
margenoot82
Namel. voor hem, door den geloove: gelijck dit woordt in desen geheelen brief in dese materie wordt genomen, ende het oogh-merck des Apostels mede-brenght. Want dese rechtveerdighmakinge is de naeste trap tot de verheerlickinge.
margenoot83
Namel. hier, in de beginselen door de heyligmakinge ende aenneminge tot kinderen, ende hier namaels, door de volle besittinge van de selve heerlickheydt. Versen 17, 21. ende 2.Corinth. 3.18.
margenoot84
Hier besluyt de Apostel de handelinge van de voorgaende leere deses briefs tot hier toe, met eenen heyligen trots ende roem in Christo tegen alle beschuldigingen ende verdruckingen, die de Duyvel ende de werelt haer souden mogen aendoen.
margenoot85
Namel. die dus verre te voren geleert ende verklaert zijn.
margenootq
Num. 14.18.
margenoot86
Dat is, met ons door Christum versoent is, ons heeft verkoren, geroepen, gerechtveerdight, ende ons sal verheerlicken. Versen 29, 30.
margenoot87
Namel. die ons soude konnen beschuldigen, ofte beschadigen. Psal. 56.12. ende 118.6.
margenootr
Genes. 22.12. Iesa. 53.5. Ioan. 3.16.
margenoot88
Namel. ende daer mede, als een ontwijfelick getuygenisse, getoont heeft dat hy met ons is. Rom. 5.8.
margenoot89
Namel. die in hem gelooven, die hem lief hebben, ende nae sijn voornemen geroepen zijn.
margenoot90
Namel. in den doodt. Rom. 4.25.
margenoot91
Namel. Christo Iesu, die de allerkostelickste gave is, in welcke alle schatten der wijsheydt ende wetenschap verborgen zijn. Coloss. 2.3. soo dat de gene die hem heeft, alles heeft wat hem tot saligheydt noodigh is.
margenoot92
Dat is, al wat ons tot onse eeuwige saligheydt noodigh is.
margenoot93
Namel. uyt genade, gelijck het Griecksch woordt mede-brenght: het welck dan gestelt wordt tegen alle de verdiensten der menschen.
margenoot94
Namel. van sonde, ofte schult der sonde. Want dat is het waer mede wy door de Wet, Ioan. 5.45. door onse eygene conscientie, Rom. 2.15. ofte oock door den Satan, Apoc. 12.10. door Godt souden konnen beschuldight worden.
margenoots
Iesai. 50.8.
margenoot95
D. die ons van de sonde en de straffe der sonde vry spreeckt, ende volgens dien de beschuldingen door sijne vrystellinge voorkomt.
margenoot96
Dat is, die den vloeck ende straffe der sonde tegen ons soude uyt-voeren.
margenoot97
Namel. om ons van den vloeck ende straffe der sonde te bevrijden. Galat. 3.13.
margenoot98
Namel. om ons de rechtveerdigheydt toe te brengen. Rom. 4.25.
margenoot99
Nam. om ons van alle vyanden te verlossen, ende den Heyligen Geest tot versekeringe hier van te geven. Ioan. 16.7. Actor. 2.33.
margenoott
Hebr. 7.25.
margenoot100
Namel. om ons sijne gerechtigheydt door sijn voor-bidden toe te eygenen Ioan. 17.20. in dese vier saken bestaet onse gantsche versoeninge met Godt.
margenoot1
De voorgaende roem is geweest tegen de sonde ende de straffe der sonde: dese is tegen ’t gewelt der vervolgingen ende verdruckingen der werelt, ende alles wat haer daer in noch soude mogen overkomen.
margenoot2
Namel. met welcken hy ons lief heeft, gelijck vers 37. ende 39.
margenootv
Psal. 44.23. 1.Corinth. 4.9. 2.Corinth. 4.11.
margenoot3
Dat is, geduerigh, sonder ophouden.
margenoot4
D. Ter doodt toe vervolght: ofte nu de eene dan de ander omgebracht.
margenoot5
Namel. Christum: ofte, Godt in Christo. Want beyde wort hier uytgedruckt, het een vers 35. ende het ander vers 39.
margenoot6
Ofte, ick ben overredet, Namel. door de belofte des Heyligen Euangeliums aen alle geloovige, Ioan. 5.24. ende door het getuygenisse des Heyligen Geests in het herte vers 16.
margenoot7
Namel. quade Engelen: want de goede en soecken ons van Christo niet te scheyden: ten ware men het voor een onmogelicke conditie wilde nemen, gelijck Galat. 1. vers 8, 9.
margenoot8
Sommige nemen dit oock voor namen van Engelen, gelijck Colos. 1.16. hoe wel het hier bequamelick van de tyrannen ende geweldige deser werelt kan verstaen worden.
margenoot9
Nam. waer mede hy ons lief heeft, wanneer wy met Christo door den geloove vereenight zijn, gelijck vers 35.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken