Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 D’Apostel vermaent de Philippensen seer beweeghlick tot eenigheyt. 3 ende tot nedrigheyt ende gedienstigheyt. 5 tot dien eynde haer voorstellende ’t exempel des Heeren Iesu Christi, 6 dewelcke zijnde de waerachtighe Godt, hem soo vernietight heeft, dat hy onse menschelicke natuere heeft aengenomen, ende aen het cruyce voor ons gestorven is. 9 ende daer na wederom seer uytnemende verhooght. 12 Voeght daer by een gemeyne vermaninghe tot gehoorsaemheyt, vreese Godts, ende allerley Christelicke deughden, 15 om haer als lichten midden onder de ongeloovige te betoonen. 17 Verklaert so hy soude mogen te Roomen gedoodt worden, dat hy hem daer over soude verblijden, ende dat sy oock ’t selve behooren te doen. 19 Belooft dat hy Timotheum haest tot haer sal senden, 24 ende hoopt selve oock tot haer te komen. 25 Beveelt haer seer ernstlick haren Herder Epaphroditum, die desen brief haer bracht. 26 Verklaert dat de selve seer kranck was geweest, doch van den Heere wederom gesterckt. 29 Vermaent de Philippensen dat se hem blijdelick willen ontfanghen, alsoo hy om hares diensts wille in gevaer sijns levens was geweest.

1

INdiender dan eenige Ga naar margenoot1 vertroostinge Ga naar margenoot2 is Ga naar margenoot3 in Christo, indiender eenigen Ga naar margenoot4 troost is Ga naar margenoot5 der liefde, indiender eenige Ga naar margenoot6 gemeynschap is des Geests, indiender eenige Ga naar margenoot7 innerlijcke bewegingen ende Ga naar margenoot8 ontfermingen zijn:

[Folio 113v]
[fol. 113v]

2

So Ga naar margenoot9 vervult mijne blijdtschap, dat ghy mooght Ga naar margenoota eens Ga naar margenoot10 gesint zijn, deselve liefde hebbende, Ga naar margenoot11 van een gemoet, [ende] van een gevoelen zijnde.

3

En [doet] geen dinck door twistinge, ofte ydele eere, Ga naar margenootb maer door ootmoedigheyt achte de een den anderen Ga naar margenoot12 uytnemender dan hem selven.

4

Ga naar margenootc Een yegelijck Ga naar margenoot13 en sie niet op Ga naar margenoot14 het sijne, maer een yegelijck [sie] oock op ’tgene dat Ga naar margenoot15 der anderen is.

5

Ga naar margenootd Want Ga naar margenoot16 dat ghevoelen zy in u, ’t welck oock in Christo Iesu was:

6

Ga naar margenoote Die in de Ga naar margenoot17 gestaltenisse Godts zijnde, Ga naar margenoot18 geenen roof geacht en heeft Ga naar margenoot19 Gode even gelijck te zijn:

7

Ga naar margenootf Maer heeft Ga naar margenoot20 hem selven Ga naar margenoot21 vernietight, Ga naar margenootg Ga naar margenoot22 de ghestaltenisse eens dienstknechts aengenomen hebbende, Ga naar margenoot23 ende is den menschen gelijck geworden:

8

Ga naar margenooth Ende Ga naar margenoot24 in gedaente Ga naar margenoot25 gevonden Ga naar margenoot26 als een mensche, heeft hy Ga naar margenoot27 hem selven Ga naar margenooti vernedert, Ga naar margenoot28 gehoorsaem geworden zijnde Ga naar margenoot29 tot den doodt, Iae Ga naar margenoot30 den doodt des cruyces.

9

Ga naar margenootk Ga naar margenoot31 Daerom heeft hem oock Ga naar margenoot32 Godt Ga naar margenoot33 uytermaten verhooght, ende heeft hem Ga naar margenootl Ga naar margenoot34 eenen naem Ga naar margenoot35 gegeven, welcke Ga naar margenoot36 boven allen naem is:

10

Ga naar margenootm Ga naar margenoot37 Op dat Ga naar margenoot38 in den name Iesu sich soude Ga naar margenoot39 buygen alle knye der gene Ga naar margenoot40 die in den hemel, ende Ga naar margenoot41 die op de aerde, ende Ga naar margenoot42 die onder de aerde zijn:

11

Ga naar margenootn Ende Ga naar margenoot43 alle tonge soude belijden Ga naar margenoot44 dat Iesus Christus de Heere zy, Ga naar margenoot45 tot heerlickheyt Godts des Vaders.

12

Alsoo dan, mijne geliefde, gelijck ghy alle tijdt Ga naar margenoot46 gehoorsaem geweest zijt, niet als in mijne tegenwoordicheyt alleen, maer veel meer nu in mijn afwesen, Ga naar margenoot47 wercket uwes selfs salichtyt Ga naar margenoot48 met vreese ende beven.

13

Ga naar margenooto Want het is Godt Ga naar margenoot49 die in u werckt beyde Ga naar margenoot50 het willen ende Ga naar margenoot51 het wercken, Ga naar margenoot52 na [sijn] welbehagen.

14

Ga naar margenootp Doet Ga naar margenoot53 alle dingen Ga naar margenootq Ga naar margenoot54 sonder murmureren ende Ga naar margenoot55 tegenspreken:

15

Op dat ghy mooght Ga naar margenoot56 onberispelijck ende Ga naar margenoot57 oprecht zijn, kinderen Godts zijnde onstraffelijck in’t midden van Ga naar margenoot58 een crom ende verdraeyt geslachte: Ga naar margenootr onder Ga naar margenoot59 welcke Ga naar margenoot60 ghy schijnet als Ga naar margenoot61 lichten in de werelt:

16

Ga naar margenoot62 Voor-houdende het woort des Ga naar margenoot63 levens, Ga naar margenoots my tot eenen roem tegen Ga naar margenoot64 den dagh Christi, dat ick niet te vergeefs en hebbe Ga naar margenoot65 geloopen, noch te vergeefs gearbeydt.

17

Ia indien Ga naar margenoot66 ick oock Ga naar margenoot67 tot een dranck-offer geoffert werde Ga naar margenoot68 over de offerande, ende Ga naar margenoot69 bedieninge uwes geloofs, Ga naar margenoott so verblijde ick my, ende verblijde my met u alle.

18

Ende om dat selve Ga naar margenoot70 verblijdt ghy u oock, ende verblijdt oock u lieden met my.

19

Ende ick hope Ga naar margenoot71 in den Heere Iesu, Ga naar margenootv Timotheum haest tot u te senden, op dat ick oock welgemoet mach zijn, als ick uwe saecken sal verstaen hebben.

[Folio 114r]
[fol. 114r]

20

Want ick en hebbe niemandt die Ga naar margenoot72 even alsoo gemoet is, dewelcke Ga naar margenoot73 oprechtelijck Ga naar margenoot74 uwe saecken sal besorgen.

21

Ga naar margenootx Want sy soecken Ga naar margenoot75 alle Ga naar margenoot76 het hare, niet Ga naar margenoot77 ’t gene Christi Iesu is.

22

Ende ghy wetet Ga naar margenoot78 sijne beproevinge, dat hy Ga naar margenoot79 als een kindt [sijnen] vader, Ga naar margenoot80 met my gedient heeft in den Euangelio.

23

Ick hope dan wel Ga naar margenoot81 desen Ga naar margenoot82 van stonden aen te senden, so [haest] als ick in Ga naar margenoot83 mijne saken sal voorsien hebben:

24

Doch ick Ga naar margenoot84 vertrouwe in den Heere, dat ick oock selve haest [tot u] comen sal.

25

Maer ick hebbe noodigh geacht, Ga naar margenoot85 tot u te senden Ga naar margenoot86 Epaphroditum Ga naar margenoot87 mijnen broeder, ende Ga naar margenoot88 mede-arbeyder, ende Ga naar margenoot89 mede-stryder, ende uwen Ga naar margenoot90 afgesondenen, ende Ga naar margenoot91 bedienaer mijnes nootdrufts:

26

Dewijle hy zeer begeerich was Ga naar margenoot92 na u alle, ende zeer Ga naar margenoot93 beanghst was, om dat Ga naar margenoot94 ghy ghehoort haddet dat hy cranck was.

27

Ende hy is oock cranck geweest Ga naar margenoot95 tot na by de doodt: maer Godt heeft hem Ga naar margenoot96 sijner ontfermt: ende niet alleen sijner, maer Ga naar margenoot97 oock mijner, op dat ick niet Ga naar margenoot98 droefheyt op Ga naar margenoot99 droefheyt en soude hebben.

28

So hebbe ick dan hem Ga naar margenoot100 te spoediger gesonden, op dat ghy hem siende wederom u soudet verblijden, ende ick Ga naar margenoot1 te min soude droevich zijn.

29

Ontfanght hem dan Ga naar margenoot2 in den Heere, met alle blijdschap, Ga naar margenooty ende houdt Ga naar margenoot3 de sulcke Ga naar margenoot4 in weerde.

30

Want Ga naar margenoot5 om het werck Christi was hy Ga naar margenoot6 tot na by de doodt gecomen, Ga naar margenoot7 [sijn] leven Ga naar margenoot8 niet achtende, op dat hy Ga naar margenoot9 het gebreck uwer bedieninge aen my vervullen soude.

margenoot1
Ofte, vermaninge. want het Griecksch woordt beyde beteeckent.
margenoot2
Ofte, plaetse heeft by u lieden: ofte, by u gelden mach.
margenoot3
D. in Christi name, ofte om Christi wille.
margenoot4
D. troostelicke aenspraecke.
margenoot5
D. uyt oprechte liefde gedaen.
margenoot6
D. soo ghy oock de genade der wedergeboorte toont in het betrachten van dese vermaninge. Ofte, soo ghy door eenen geest aen malkanderen verbonden zjit.
margenoot7
Gr. ingewanden. Siet capit. 1. vers 8.
margenoot8
D. medelijden. Namel. met mijne banden ende verdruckingen. Siet Coloss. 3.12. Hebr. 10.28.
margenoot9
Dat is, vermeerdert die soo langer soo meer met uwen Christelicken wandel.
margenoota
Rom. 12.16. ende 15.5. 1.Corinth. 1.10. Philip. 3.16. 1.Petr. 3.8.
margenoot10
Door dese eenigheyt van sinnen wort verstaen niet alleen eenerley ghevoelen in het verstant, aengaende de hooftstucken der Christelicke leere, maer oock eenigheydt in wille, genegentheden, ende liefde, gelijck het selve hier oock uytgedruckt wordt. Siet Actor. 4.32.
margenoot11
Gr. van een ziele: ofte, de zielen t’ samen gevoeght hebbende.
margenootb
Rom. 12.10 1.Petr. 5.5.
margenoot12
Namel. van gaven, ofte van diensten.
margenootc
1.Corinth. 10.24. ende 13.5.
margenoot13
N. voornamelick, ofte, alleen. Want andersins moet oock een Christen sijne huysghenooten versorgen. 1.Timot. 5. vers 8. De Apostel ghebruyckt hier een woordt, ’t welck eyghentlick beteeckent te sien op yet als op een doel-wit daer men nae schiet.
margenoot14
Dat is, sijn voordeel, eere, ofte gemack.
margenoot15
D. dat tot sijns naesten voordeel, eere, dienst, ende stichtinge streckt.
margenootd
Matth. 11.29. Ioan. 13.15. 1.Pet. 2.21. 1.Ioan. 2.6.
margenoot16
Gr. het selve worde gevoelt. dat is, dat dan in u de selve gesintheyt ende genegentheyt zy tot nedricheydt.
margenoote
2.Corinth. 4.4. Coloss. 1.15. Hebr. 1.3.
margenoot17
Gr. morphe, dat is, gedaente, ofte, gestaltenisse, met welck woordt het selve hier overgeset is, om dat daer door hier beteeckent wort, niet alleen een Goddelicke Majesteyt ende heerlickheyt, maer oock het Godtlick wesen selve, overmits sonder het selve geen ware Godtlicke Majesteyt ende heerlickheyt en kan wesen, ende dese oock by niemant en connen zijn, als by den waerachtigen Godt. Iesa. 42.8. Ende blijckt uyt het volgende, dat door dit woordt hier oock het wesen Godts beteeckent wordt, als geseght wordt vers 6. dat hy Godt even gelijck was, ende vers 7 dat hy de gestaltenisse van een dienstknecht heeft aengenomen, dat is, niet alleen een dienstbare ende knechtelicke hoedanigheydt, maer oock een ware menschelicke natuere selve met soodanige hoedanigheydt bekleedt. Soo dat de woorden gestaltenisse Godts te verstaen zijn van sijn wesen ende staet, in welcke hy geweest is van alle eeuwigheydt, eer hy de menschelicke natuere heeft aengenomen. Siet Ioan. 1. versen 1, 14. ende 17.5.
margenoot18
D. geen saecke die ongeoorloft, ofte onrechtveerdigh was, die hem met recht niet toebehoorde, als of hy’se gerooft hadde.
margenoot19
D. Gode sijnen Vader nae sijn Godtlijck wesen, ende volgens dien oock in Majesteyt ende heerlicheyt volkomelick gelijck te zijn ende te blijven, als zijnde een met den Vader. Siet Ioan. 5. versen 18, 26. ende 10.30. ende 16.15. Hebr. 1.3.
margenootf
Psal. 8.6.
margenoot20
Namel. gantsch vrywillighlick.
margenoot21
Gr. verydelt: ofte, ledich gemaeckt. dat is, heeft het gebruyck sijner Godtlicker heerlickheydt voor eenen tijdt, om het werck onser verlossinge in den staet der nedrigheydt te volbrengen, gelijck als afgeleght, ende hem daer van gelijck als ledigh gemaeckt, ende in sijne menschelicke natuere verborgen gehouden, alleen eenige kleyne stralen der selve door sijne wonder-wercken ende andersins, al te met latende schijnen. Ioan. 1.14. ende 2.11. In het volgende 8 vers wort het verklaert met het woordt vernedert.
margenootg
Matth. 20.28. Ioan. 13.14.
margenoot22
Dit wordt verklaert met de volgende woorden, namelick dat hy een ware menschelicke natuere heeft aengenomen, ende met de selve eenen gantsch nedrighen ende verachten staet, als van een slave ofte dienstknecht, om alsoo voor onse sonden te voldoen, ende tot onser verlossinge sijnen Vader te dienen. Siet Iesai. 53.11.
margenoot23
Gr. in gelijckmaeckinge der menschen geworden zijnde. Dat is, den menschen gelijck gemaeckt zijnde. Namel. niet alleen nae de menschelicke natuere by hem aengenomen, maer oock nae alle swackheden der selve, sonder sonde. Siet Hebr. 2.17. ende 4.15. Ofte, als een slecht ende veracht mensche. Siet Iudic. 16. versen 7, 11. Psalm 82.7.
margenooth
Hebr. 2. versen 14, 17. ende 4.15.
margenoot24
Daer door wordt verstaen het selve dat te voren genoemt is gestaltenisse, ende gelijckmaeckinge. gevoeght met den uytwendigen wandel onder de menschen.
margenoot25
Dat is, bevonden te zijn.
margenoot26
D. als een waer ende oock als een slecht ende veracht mensche. Siet vers 7.
margenoot27
Siet het voorgaende 7 vers.
margenooti
Hebr. 2.9. ende 12.2.
margenoot28
Namel. hem den wille sijns Vaders in alles gewillighlick onderwerpende.
margenoot29
D. niet alleen in allerley bevelen, maer oock in de swaerste, om den doodt te sterven: die hy andersins niet onderworpen en was, noch na sijne Godtlicke natuere, die onsterflick is. 1.Timoth. 1.17. noch nae sijne menschelicke, overmits in de selve geen sonde en was, 1.Ioan. 3.5. ende daerom de besoldinge der selve niet verdient en hadde. Rom. 6.23.
margenoot30
Dat is, den allerbittersten, ende allersmadelicksten doodt, die oock van Godt vervloeckt was. Deuter 21.23. Onder desen uytersten trap van vernederinge begrijpt de Apostel alle andere die de selve voorgegaen zijn nae lichaem ende nae ziele, ende druckt desen uyt om te beter de uyterste vernederinge Christi voor ooghen te stellen, ende de geloovige daer mede tot nedrigheydt te vermanen.
margenootk
Actor. 2.33.
margenoot31
Met dit woordt daerom, en wordt niet aengewesen dat Christus met dese vernedringe de volgende heerlickheydt soude voor hem selven verdient hebben: want al wat Christus verdient heeft dat heeft hy voor ons verdient. Ioan. 17.19. Maer wijst alleen aen wat hier op gevolght is, ofte betamelick was te volgen. Siet diergelijck Actor. 20.26. Hebr. 3.7. 2.Petr. 1.10.
margenoot32
Namel. de Vader.
margenoot33
Namel. nae dat hy van den dooden opgestaen ende ten Hemel opgevaren zijnde, ter rechter-handt Godts geset is in de hooghste heerlickheydt. Ephes. 1.20. Hebr. 1.3. welcke hy wel nae sijne Godtlicke natuere van eeuwigheydt heeft gehadt. Ioan. 17.5. maer alsoo hy het ghebruyck van dien in den staet sijner nedrigheydt gelijck als afgeleght hadde, soo heeft hy het selve nae sijne hemelvaert wederom aengenomen ende heerlick vertoont: ende sijne menschelicke natuere is nae lichaem ende nae ziele met soo hooge heerlickheydt ende gelucksaligheydt verciert, als een schepsel ontfangen kan, verre te boven gaende alle heerlickheydt van Engelen ende andere menschen.
margenootl
Hebr. 1.4.
margenoot34
Daerdoor wordt verstaen niet de bloote naem, waer door hy van andere menschen onderscheyden is: want die heeft hy oock in den staet sijner nedrigheydt gehadt: noch oock alleen de vermaertheydt van sijnen persoon, maer de Majesteyt ende heerlickheydt des selven. Siet Ephes. 1.21.
margenoot35
Ofte, geschoncken. Siet capit. 1.29. waer mede te kennen gegeven wordt, dat dese verhooginge geschiet is nae des Vaders wille ende believen.
margenoot36
Dat is, de aller-grootste ende hooghste heerlickheydt.
margenootm
Iesai. 45.23. Rom. 14.11.
margenoot37
Ofte, soo dat.
margenoot38
Dat is, desen Iesu Christo aldus verheerlickt zijnde, ende van wegen dese sijne heerlickheydt.
margenoot39
D. alle reden gebruyckende schepselen haer onderwerpen, selfs oock sijne vyanden teghen haren danck. De Apostel siet hier op het ghene Godt seght. Iesa. 45.23. ende past dat selve Iesu Christo hier toe, gelijck ooc Rom. 14.11. Dese woorden en moeten dan niet eyghentlick verstaen worden, te weten, dat als de name Iesus genaemt wordt, men de knyen soude moeten buygen, gelijck sommige uyt mis-verstandt van dese plaetse, niet sonder superstitie doen: want de Engelen ende boose geesten, van welcke hier oock gesproken wort, eygentlick geen knyen en hebben: maer by ghelijckenisse van de uyterlicke eerbiedinge, diemen Coningen ofte Princen daer mede betoont, onder welcke men staet, wordt hier verstaen de onderwerpinge aller schepselen onder Christum, als den Heere der Heeren, ende Coninck der Coningen. Apoc. 19.16. den Oversten der Coningen der aerde Apoc. 1.5. ende den Heere over al. Actor. 10.36.
margenoot40
Namel. de heylighe Engelen, ende salige zielen. Apoc. 5.13.
margenoot41
Dat is, alle menschen op de aerde levende.
margenoot42
D. alle menschen die gestorven ende in de graven zijn: ofte, oock alle boose geesten ende verdoemde menschen die in de helle zijn. D. alle reden-gebruyckende schepselen in wat plaetse der geschapene werelt de selve oock souden mogen zijn. want hoe wel de Duyvelen ende de godtloose ende verdoemde menschen Christo de behoorlicke onderdanicheydt ende eere niet en toonen, soo moeten’se nochtans oock tegen haren danck, hem, als den Heere ende Rechter over allen, onderworpen zijn. Siet Psal. 22.30. ende 72.9.
margenootn
Ioan. 13.13. 1.Corinth. 8.6. ende 12.3.
margenoot43
N. van alle natien ende volcken, ende oock van alle reden-ghebruyckende schepselen, niet alleen der goede maer oock der quade, de welcke hoe seer sy haer tegen Christum stellen, evenwel hem tegen haren danck, dickwils hebben moeten belijden. Marc. 5.7. Act. 16. vers 17. ende sullen in het laetste oordeel hem moeten erkennen door den Rechter der levende ende der doode, ende voor den Heere. Matth. 7.22.
margenoot44
Ofte, dat de Heere Iesus zy Christus, dat is, de Gesalfde.
margenoot45
D. welcke belijdenisse streckt tot verbreydinge van de heerlickheyt des Vaders, die uyt enckele barmherticheydt ende genade teghens ons, desen sijnen Sone Iesum tot eenen Heere ende Salichmaker gestelt ende gegeven heeft.
margenoot46
N. den Euangelio, het selve met waren gheloove aennemende, ende met eenen Godtsaligen wandel belevende.
margenoot47
D. beneerstight, bearbeydet, gebruyckende de middelen die Godt tot bevoorderinge der selve heeft verordineert.
margenoot48
D. met een nedrigh ghevoelen van u selven, ende met groote ende kinderlicke sorghvuldigheyt, vreesende dat ghy yet soudet mogen doen ofte naelaten, daer mede ghy Godt soudet mogen vertoornen, ofte dat der salicheydt soude moghen hinderlick zijn. Siet van dese wijse van spreken Psal. 2.11. 1.Corinth. 2.3. 2.Corinth. 7.15. Ephes. 6.5. Hebr. 12.28. 1.Petr. 1.17.
margenooto
2.Corinth. 3.5.
margenoot49
Dit wordt daer by gedaen, op datmen uyt dese voorgaende vermaninge niet en soude dencken ofte besluyten, dat de mensche uyt hem selven, ende door sijne eygene krachten, de salicheyt soude konnen wercken: Siet cap. 1.6. 2.Cor. 3.5. Iacob. 1.17.
margenoot50
D. niet alleen het konnen willen, maer oock het willen selve: den wille krachtelick neygende ende buygende om het goet te verkiesen, ende alsoo van onwillige gewillige makende, door de kracht des H. Geests. Ioan. 3.5. ende 6.44. Rom. 9.16. 1.Petr. 1.3.
margenoot51
Ofte, het uytwercken, dat is, het doen ende volbrengen van het goet datmen wilt.
margenoot52
D. niet nae eenige voorgaende goede schickinge ofte voorbereydinge, die hy in den mensche soude vinden, maer nae sijn believen, uyt louter genade. Siet Ephes. 1. versen 5, 9, 11. ende 2.8. 2.Tim. 1.9.
margenootp
Rom. 12.17. 1.Petr. 2.12.
margenoot53
Namel. die u de Heere beveelt, hoe swaer die oock het vleesch souden mogen zijn.
margenootq
1.Petr. 4.9.
margenoot54
D. gewillighlick, ende geduldelick.
margenoot55
Ofte, twistingen, overleggingen, Namelick, of ghy het gene Godt gebiedt, sult doen ofte niet. Want het Griecx woordt beteeckent ofte in sijn gemoet, ofte met woorden, over ende weder disputeren, ofte knibbelen.
margenoot56
D. alsoo dat de menschen uwen wandel met recht niet en mogen berispen. Siet Luc. 1.6. Ephes. 5. versen 26, 27.
margenoot57
Ofte, eenvoudigh, sonder bedroch. Siet Matth. 10.16.
margenoot58
D. ongeloovige ende onweder-geborene menschen. Siet Actor. 2.40.
margenootr
Prov. 4.18. Matth. 5.14.
margenoot59
N. menschen.
margenoot60
D. voortaen oock moet schijnen ende voorlichten.
margenoot61
Ofte, voorlichters, gesternten. Siet Prov. 4.18. Matth. 5.14.
margenoot62
D. de gesonde leere des Euangeliums stantvastelick behoudende, belijdende, ende betrachtende. Ofte, voor-dragende.
margenoot63
D. in het welck ons het eeuwige leven, ende de wegh om daer toe te komen aengewesen wordt, ende het welck ons daer toe leyt. Siet Ioan. 6.68.
margenoots
2.Corint. 1.14. 1.Thes. 2.19.
margenoot64
N. als hy sal komen om alle menschen te oordeelen, ofte my uyt dit leven te verlossen.
margenoot65
N. in de loop-bane mijnes diensts aen u bedient door de predicatie van dit woordt.
margenoot66
N. mijn bloedt vergietende om des Euangeliums wille.
margenoot67
Het Griecx woort beteeckent soo geoffert te worden, gelijck in het Oude Testament beneffens het offer van meel oock wijn tot dranck-offer opgeoffert wiert. De Apostel siet hier op het storten sijns bloets: want het bloedt der Martelaren is den Heere een aengename offerande. Psal. 116.15.
margenoot68
D. om dat ick u door de predicatie des Euangeliums Gode gelijck als op-gheoffert ende toe-geheylight hebbe, ende daer mede u gedient hebbe om tot het geloove te brenghen, waer in ghy door mijne doodt sult bevestight worden.
margenoot69
Gr. Leitourgia. Siet van dit woordt Rom. 15.16. 2.Cor. 9. vers 12. Hebr. 8. versen 2, 6.
margenoott
2.Cor. 7.4.
margenoot70
Dit kan verstaen worden ofte vermanens wijse, datse haer dan sullen verblijden: ofte, verhalens wijse, dat’se sulcks deden.
margenoot71
Dat is, met hulpe ende door de genade des Heeren: soo het hem sal believen. Siet Actor. 18.21. 1.Corinth. 4. vers 19. Iacob. 4.15.
margenootv
Actor. 16. vers 1. Rom. 16.21. 1.Thes. 3.2.
margenoot72
Gr. gelijck-zieligh. D. die u even soo goeden herte toe-draeght als ick, ende als hy.
margenoot73
Het Gr. woordt beteeckent eygentlick soo oprechtelick als het van de natuere selve komt, gelijck de ouders voor hare kinderen sorgen die van haer gheboren zijn.
margenoot74
Namel. die aengaen de stichtinge van uwe Gemeynte, ende uwe saligheydt.
margenootx
1.Cor. 10.24. ende 13.5.
margenoot75
D. by nae alle, ofte meest alle, ghelijck Matth. 10.22. Marc. 1.5. Ioan. 10.8.
margenoot76
D. haer eygen gemack, nut, ofte eere.
margenoot77
D. het gene tot bevorderinghe van Christi rijck, eere, ende leere behoort.
margenoot78
D. de proefstucken van sijne oprechtigheyt ende getrouwigheydt, die hy voor desen dickwils heeft getoont. Ofte, hoe dat hy altijdt oprecht ende getrouw bevonden is gheweest.
margenoot79
Dat is, niet als een knecht uyt bedwangh, maer met een onderdanige ende bereydtwillige genegentheydt. Siet 1.Corinth. 4. vers 17. 2.Timoth. 2.1.
margenoot80
D. my geholpen heeft in het verkondighen, verbreyden, ende verdedigen van de leere des Euangeliums.
margenoot81
N. Timotheum, sulck een treflick jonghman ende getrouw Leeraer, die my soo dienstigh ende behulpsaem is geweest.
margenoot82
Dit kan ofte tot het woordt senden ofte tot het woordt voorsien gevoeght worden.
margenoot83
Namel. die aengaen de bedieninge mijnes ampts.
margenoot84
D. ick hope vastelick, ende twijfele weynigh daer aen: want dit woordt en beteeckent hier niet een vaste sekerheydt des herten, maer een groote ende stercke hope. Siet Capit. 1. vers 25.
margenoot85
Namel. nu terstont met desen Sendt-brief.
margenoot86
Siet van hem oock Phil. 4. vers 18. Sommige meynen dat hy de selve soude zijn die Epaphras genaemt wordt Colos. 1.7. ende 4.12. Philem. vers 23. maer dat is onseker.
margenoot87
D. mijnen medebroeder, ende een Leeraer des Heyligen Euangeliums.
margenoot88
Namel. in het werck van de verkondinge des Euangeliums.
margenoot89
Namel. in den geestelicken strijdt tegen de vyanden des Euangeliums, met groote moeyte ende perijkel sijnes levens.
margenoot90
Gr. Apostolon, welck woordt in het bysonder beteeckent eenen die van Christo selve beroepen ende uyt gesonden is, om het Euangelium te prediken door de geheele werelt. Galat. 1.1. Ephes. 4.11. maer hier wordt het breeder genomen in het gemeyn, voor een die van yemandt afgesonden is, om uyt sijnen name ofte voor hem yet uyt te richten: hy was vande Philippensen gesonden nae Roomen aen Paulum, om hem te brengen het gene sy tot sijn onderhoudt toegevoeght hadden. Ofte oock, uwen Leeraer: want alsoo wordt dit woordt oock somtijts genomen voor allerley Leeraer. Siet Rom. 16.7. 2.Cor. 8. vers 23.
margenoot91
Waerom den Apostel hem soo noemt, wordt breeder verklaert cap. 4.18.
margenoot92
D. om u alle weder te sien, ende by u te zijn.
margenoot93
Het Griecksch woordt beteeckent een seer bekommerlicke verwachtinge van eenigh quaedt ofte leet, met groote benauwtheydt des herten. Siet Matth. 26.37. Marc. 14.33.
margenoot94
Namel. ende wist dat ghy die hem soo lief ende weert hebt, daer over ten uytersten soudet bedroeft zijn.
margenoot95
D. alsoo dat hy in groot perijkel is geweest, dat hy soude aen die sieckte gestorven zijn.
margenoot96
D. heeft hem uyt genade by het leven behouden, ende tot gesontheyt weder gebracht.
margenoot97
Namel. alsoo ick houde de genade die hem geschiet is, als ofse my selve gedaen ware, om de hulpe die ick van hem hebbe.
margenoot98
Namel. om de doot van so een treflick Leeraer ende dienstigh instrument in de Kercke Godts.
margenoot99
N. die my in dese banden van de vyanden des Euangeliums dagelicks aengedaen wordt.
margenoot100
Namel. soo haest hy weder gesont is geworden. Ofte, te vlijtiger, te neerstiger.
margenoot1
Namel. gelijck ick ben geweest, als ghy uwen getrouwen Leeraer so lange hebt moeten ontbeeren.
margenoot2
D. om des Heeren wille, wiens dienaer hy is: Ofte, niet met een wereltsche vreugde onthaelt, maer gelijck den Heere aengenaem is.
margenooty
1.Cor. 9.14. Galat. 6.6. 1.Thes. 5.12. 1.Timoth. 5.17. Hebr. 13.17.
margenoot3
D. die dienaers zijn des Euangeliums, ende voornamelick die soo getrouwe zijn, als hy ende Timotheus.
margenoot4
Ofte, in eere: ofte, dierbaer.
margenoot5
D. om het werck daer toe hem Christus beroepen hadde: ofte, het welck hy tot verbreydinge des rijcks Christi ende sijner eere aengenomen hadde. Waer door verstaen wordt, ofte in’t ghemeyn de dienst des woordts met al wat daer aenkleeft, ofte in ’t bysonder de dienst die hy den Apostel gedaen hadde, in het overbrengen van het gene de Philippensen hem gesonden hadden, ende die hy noch dede in hem te dienen in sijne banden: het welck alles oock streckte tot verbreydinge ende dienst des rijcks Christi.
margenoot6
D. is in groot perijkel sijns levens geweest. Namel. ofte op die perijkeleuse reyse, ofte hier te Roomen, om dat hy my helpt ende dient in het Euangelium te verbreyden.
margenoot7
Gr. sijne ziele.
margenoot8
Het Griecx woordt beteeckent raedt nemen sonder op sijn ziele ofte leven te achten ofte letten. D. dat hy overleght hebbende wat hy behoorde te doen, sijn leven in perijkel te stellen, ofte sijnen dienst nae te laten, besloten ende raedt genomen heeft sijn leven liever te wagen.
margenoot9
D. op dat dewijle ghy selve hier niet en condt tegenwoordigh zijn om my te dienen in mijne banden, hy in uwer aller plaetse het selve soude mogen doen. Gr. uw’ gebreck der bedieninge aen my.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken