Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 Den Apostel bestraft het aen-nemen des persoons onder de Christenen. 2 dat men een rijcke soude eeren alleen om sijnen rijckdom ende cierlick kleedt. 3 ende een geloovige, om dat hy arm is, ende een slecht kleedt draeght, verachten. 5 Bewijst dat sulcks onbetamelick is, aengesien de weerdigheyt der geloovigen by Godt, ende de boosheyt van vele rijcke 8 Dat het oock strijdt tegen de liefde onses naesten, ende den mensche tot een overtreder der wet maeckt, 10 al hield hy oock schoon alle andere geboden. 13 ende verklaert dat sodanighe een onbarmhertigh oordeel sal hebben te verwachten. 14 Leert hoorders, tegen de mont-Christenen, dat een geloove ’t welck geen goede wercken voort en brenght, geen salighmakende geloove en is. 15 gelijck de liefde geen oprechte liefde en is, wanneerse alleen met woorden, ende niet met der daet betoont wort. 17 om dat sulck een geloove doodt is, 18 ende niet getoont en kan worden, 19 dat oock de Duyvelen sulck geloove hebben. 20 ende betuyght datmen niet en kan gerechtveerdight worden door soodanigen gheloove, ’t welck hy bewijst met de exemplen van Abraham. 25 ende van Rahab. 26 ende met de gelijckenisse van een doodt lichaem sonder ziele.

1

MYne broeders, en hebt niet Ga naar margenoot1 het geloove onses Heeren Iesu Christi, Ga naar margenoot2 [des Heeren] der heerlickheyt Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 met aennemingen des persoons.

2

Want so in uwe Ga naar margenoot4 vergaderinge quame Ga naar margenoot5 een man met eenen gouden rinck aen de vinger, in een Ga naar margenoot6 cierlicke kleedinge, ende daer quame oock Ga naar margenoot7 een arm man in Ga naar margenoot8 met een slechte kleedinge:

3

Ende ghy soudt Ga naar margenoot9 aensien den genen die de cierlicke kleedinge draeght, ende tot hem seggen, Sit ghy hier Ga naar margenoot10 op een eerlicke plaetse: ende soudt seggen tot Ga naar margenoot11 den armen, Staet ghy daer, ofte, Sit hier onder mijne voetbanck:

4

Ga naar margenoot12 En hebt ghy dan niet in u selven een onderscheyt gemaeckt, ende zijt Ga naar margenoot13 rechters gheworden van quade overleggingen?

5

Ga naar margenootb Hoort mijne geliefde broeders, Ga naar margenoot14 en heeft Godt niet Ga naar margenoot15 uytverkoren Ga naar margenoot16 de arme deser werelt, Ga naar margenoot17 [om] rijck [te zijn] in ’t geloove, ende erfgenamen Ga naar margenoot18 des Coninckrijcks, ’t welck hy Ga naar margenootc belooft den genen Ga naar margenoot19 die hem lief hebben?

6

Maer ghy hebt den armen Ga naar margenoot20 oneere aengedaen. Ga naar margenoot21 En overweldigen u niet de rijcke, ende [en] trecken’sen [niet] Ga naar margenoot22 tot de Rechter-stoelen?

7

En lasteren sy niet Ga naar margenoot23 den goeden naem Ga naar margenoot24 die over u aengeroepen is?

8

Indien ghy dan Ga naar margenoot25 de Conincklicke Wet Ga naar margenoot26 volbrengt, na de Schrift, Ga naar margenootd Ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven, soo doet ghy wel:

9

Maer indien ghy Ga naar margenoot27 den persoon aenneemt, so Ga naar margenoot28 doet ghy sonde, ende wort van Ga naar margenoot29 de Wet bestraft als overtreders.

10

Ga naar margenoote Want Ga naar margenoot30 wie Ga naar margenoot31 de geheele Wet sal houden, ende in een sal Ga naar margenoot32 struyckelen, die Ga naar margenoot33 is schuldich geworden aen allen.

11

Want die geseght heeft, Ga naar margenootf Ghy en sult geen overspel doen, Ga naar margenoot34 die heeft oock geseght, Ghy en sult niet dooden. Indien ghy nu geen overspel en sult doen, maer sult dooden, so zijt ghy een overtreder der Wet geworden.

12

Ga naar margenoot35 Spreeckt alsoo, ende doet alsoo, als die door Ga naar margenoot36 de Wet der vryheyt sult geoordeelt worden.

13

Ga naar margenootg Want Ga naar margenoot37 een onbarmhertich oordeel [sal gaen] over de gene Ga naar margenoot38 die geene barmherticheyt gedaen en heeft: ende Ga naar margenoot39 de barmherticheyt roemt tegen het oordeel.

14

Ga naar margenooth Ga naar margenoot40 Wat nutticheydt is het, mijne broeders, indien yemandt Ga naar margenoot41 seght, dat hy het geloove heeft, ende en heeft de wercken niet? kan Ga naar margenoot42 dat geloove hem Ga naar margenoot43 salich maken?

15

Ga naar margenooti Indiender nu een broeder ofte suster naeckt souden zijn, ende gebreck souden hebben van dagelicksch voedsel:

16

Ende yemant van u tot haer Ga naar margenoot44 soude segghen, Gaet henen in vrede, wordt warm, ende wordt versadight: ende ghylieden en soudet haer niet geven de noodtdrufticheden des lichaems, Ga naar margenoot45 wat nuttigheyt is dat?

17

Also oock het geloove, indien het de wercken niet en heeft, Ga naar margenoot46 is by hem selven doodt.

18

Maer sal Ga naar margenoot47 yemandt Ga naar margenoot48 seggen, Ga naar margenoot49 Ghy hebt het geloove, ende Ga naar margenoot50 ick hebbe de wercken: Ga naar margenoot51 toont my uw’ geloove Ga naar margenoot52 uyt uwe wercken, ende ick sal u Ga naar margenoot53 uyt mijne wercken Ga naar margenoot54 mijn geloove toonen.

19

Ghy gelooft Ga naar margenoot55 dat Godt een eenich

[Folio 140r]
[fol. 140r]

[Godt] is: Ga naar margenoot56 ghy doet wel: Ga naar margenootk de Duyvelen Ga naar margenoot57 gelooven’t oock, ende Ga naar margenoot58 sy tsitteren.

20

Maer Ga naar margenoot59 wilt ghy weten, Ga naar margenoot60 O ydel mensche, dat het geloove Ga naar margenoot61 sonder de wercken doodt is?

21

Abraham Ga naar margenoot62 onse vader Ga naar margenoot63 is hy niet uyt de wercken gerechtveerdight, Ga naar margenootl als hy Isaac sijnen sone Ga naar margenoot64 geoffert heeft op den altaer?

22

Ga naar margenoot65 Siet ghy wel dat het geloove Ga naar margenoot66 medegewrocht heeft met sijne wercken, ende het geloove Ga naar margenoot67 volmaeckt is geweest uyt de wercken?

23

Ende Ga naar margenoot68 de Schrift is vervult geworden, die daer seght, Ga naar margenootm Ende Abraham geloofde Godt, ende Ga naar margenoot69 het is hem tot rechtveerdicheydt gerekent: ende Ga naar margenoot70 hy is een vriendt Godts genaemt geweest.

24

Ga naar margenoot71 Siet ghy dan nu dat een mensche Ga naar margenoot72 uyt de wercken gerechtveerdight wordt, ende niet Ga naar margenoot73 alleenlick uyt het geloove?

25

Ende desgelijcx oock Ga naar margenootn Rachab Ga naar margenoot74 de hoere, is sy niet Ga naar margenoot75 uyt de wercken gerechtveerdight geweest als sy Ga naar margenoot76 de gesondene Ga naar margenoot77 heeft ontfangen, ende Ga naar margenoot78 door eenen anderen wegh uyt gelaten?

26

Want gelijck het lichaem Ga naar margenoot79 sonder geest doodt is, alsoo is oock Ga naar margenoot80 het geloove Ga naar margenoot81 sonder de wercken doodt.

margenoot1
D. het Christen geloove, waer van Christus het fondament is. 1.Cor. 3. vers 11.
margenoot2
Hier mede wordt aengewesen de weerweerdigheydt des Christen gheloofs, als het welck niet alleen en siet op Christum voor ons ghekruyst. 1.Cor. 2.2. maer oock die van eeuwigheydt Godt is, ende nu in heerlickheydt sit aen de rechter-hant Godts inde hoochste plaetse. Siet 1.Corinth. 2.8. Hebr. 1.3. 1.Petr. 3.22. Andere voegen dit woordt der heerlickheyt by het woort het geloove: om dat het geloove voornamelick daer op siet, dat Christus door sijn lijden ingegaen is in sijne heerlickheyt, ende alle geloovige in de selve oock sal inbrengen, ende der selver deelachtigh maken.
margenoota
Levit. 19.15. Deuter. 16.19. Prov. 24.23. Matth. 22.16.
margenoot3
Dat is, der uyterlicke gelegentheydt des menschen, die tot de sake niet en doet, ghelijck rijckdom, macht, etc. siet hier van de aenteeckeninge Actor. 10. vers 34. Rom. 2.11.
margenoot4
Gr. Synagoge, waer door verstaen worden niet de Ioodtsche Scholen ofte Synagogen, daer de Christenen niet meer en quamen om haren Godts-dienst te oeffenen, maer allerley plaetse, daer de Christenen by een quamen om den Godts-dienst te plegen.
margenoot5
D. rijcke luyden die van wegen haren rijckdom ofte pracht voor getrocken worden, onder de welcke dickwils woren gevonden soodanige als beschreven worden versen 6, 7.
margenoot6
Gr. blinckende.
margenoot7
Namel. hoe wel hy vroom ende geloovigh is.
margenoot8
Gr. in een vuyle kleedinge.
margenoot9
Dat is, uwe oogen al te samen op hem slaen met eerbiedinge.
margenoot10
Gr. wel, ofte, eerlick.
margenoot11
Namel. die in de vergaderinge komt. Siet vers 2.
margenoot12
Ofte, en zijt ghy niet in u selven veroordeelt? dat is, in uwe conscientien overtuyght dat ghy daer qualick aen doet.
margenoot13
Dat is, ghy hebt geoordeelt dat uwe quade overlegggingen in dit aennemen des persoons goet ende behoorlick waren. Ofte, Rechters die quade overleggingen hebben. dat is, verkeerde Rechters.
margenootb
Ioan. 7.48. 1.Corinth. 1.26. etc.
margenoot14
Dat is, en hebt ghy niet gelesen, ofte geleert, verstaen, dat Godt, etc.
margenoot15
Namel. van eeuwicheydt voor de grondt-legginge der werelt. Ephes. 1.4. ende in den tijdt geroepen.
margenoot16
Niet alle, maer meer arme, als rijcke. 1.Corinth. 1.26.
margenoot17
Ofte, om te worden rijck in het geloove, etc. Siet diergelijcke wijse van spreken Rom. 8.29. gelijck de volgende woorden desen sin nootsakelick vereyschen.
margenoot18
N. der hemelen, en aller hemelscher goederen, hoewel sy de goederen deser werelt niet en hebben.
margenootc
Exod. 20.6. 1.Sam. 2. vers 30. Prov. 8.17. Matth. 5.3.
margenoot19
N. het zy arme ofte rijcke: het welck hy daer by doet, op dat de rijcke niet en souden meynen van de verkiesinghe ende dit Coninckrijck t’eenemael uyt-gesloten te wesen.
margenoot20
Namel. daer mede dat ghy eenen soodanigen rijcken meer eere aendoet, als eenen geloovigen armen, die ghy veracht.
margenoot21
Hy bewijst dat sodanige rijcke sulcke eere niet weerdig en zijn, om hare boosheyt wille, dewijle sy de geloovige geweldelick onderdrucken.
margenoot22
Namel. om aldaer door schijn van recht, de geloovige valschelick te beschuldigen, ende ombarmhertelick te doen veroordeelen. Siet Matth. 10.17.
margenoot23
Namelick, des Heeren Iesu Christi, des Soons Godts.
margenoot24
Namel. als ghy in sijnen name gedoopt zijt. Ofte, nae welcke ghy toe-genaemt zijt, Namel. Christenen. Een Hebr. wijse van spreken. Siet dierghelijcke Genes. 48.16. Iesa. 4.1.
margenoot25
D. de voornaemste ende alghemeyne Wet, waer onder alle andere zijn begrepen, gelijck oock een gemeyne heyr-bane een Conincklicke wegh ghenaemt wordt. Num. 21.22. Ofte, die Godt een Heer ende Coninck over alle, ons voor-gheschreven ende geboden heeft.
margenoot26
Ofte, onderhout. want genomen zijnde dat yemant de gantsche Wet van de liefde des naesten onderhielt: ende hy aen-nam den persoon, ghelijck geseght is, soo is hy een overtreder der selve Wet: overmidts de liefde des naesten geen plaetse en kan hebben daer de naesten veracht wort: gelijck in het volghende vers verklaert wordt.
margenootd
Levit. 19.18. Matth. 22.39. Marc. 12.31. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Ephes. 5.2. 1.Thess. 4.9.
margenoot27
Namel. gelijck te voren is verklaert versen 1, 2, etc.
margenoot28
Gr. werckt, dat is, doet een werck dat sonde is, als strijdende tegen de liefde des naesten.
margenoot29
Namel. in het voorgaende vers verhaelt.
margenoote
Deut. 27.26. Matth. 5.19. Galat. 3.10.
margenoot30
Niet dat yemant de geheele Wet kan volmaecktelick onderhouden, maer dit wordt geseght onder conditie, soo daer yemant ware, ofte soo soo yemant hem daer van roemt, gelijck de jongelinck Matth. 19.20.
margenoot31
N. uytgenomen dit eene daer in hy mistreedt.
margenoot32
D. sondigen: een ghelijckenisse ghenomen van de gene die onder het wandelen ofte loopen haren voet stooten, ende vallen. siet hier nae capit. 3. vers 2.
margenoot33
Dat is, heeft hem schuldich gemaeckt aen de straffe, die de Wet tegen de overtreders uytspreeckt, Deuter. 27.26. Vervloeckt is hy die niet en blijft in allen, etc. Want die de Wet-gever derf verachten in het eene, die derf hem oock verachten in de andere: ende die een lidt des lichaems quetst, wort geseght ’t geheele lichaem gequetst te hebben.
margenootf
Exod. 20.14. Matth. 5.27.
margenoot34
D. het is een ende de selve Wet-gever, die soo wel het een heeft verboden als het ander.
margenoot35
Namelick sonder aenneminge des persoons.
margenoot36
Dat is, door het Euangelium, waer door verkondight wordt dat wy door Christum vrygemaeckt zijn van de strengigheydt der Wet. Siet te voren capit. 1.25. ende volgens dien te swaerder oordeel sullen hebben te verwachten, soo wy dese genade tot onbarmherticheydt mis bruycken. Andere setten het over, als die door de Wet der vryheydt: dat is, nae de Leere des Euangeliums, voortaen uwe broeders sult oordeelen, sonder aenneminge des persoons.
margenootg
Matth. 6.15. ende 18.35. Marc. 11.25. Luc. 16.25.
margenoot37
Dat is, het welck niet en is versacht ofte getempert met barmherticheyt, ofte genade van vergevinge.
margenoot38
Dat is, die geen liefde tegen sijnen naesten en sal gepleecht ofte betoont hebben, waer onder oock zijn de gene die uyt aenneminge des persoons den armen verachten. Siet Mat. 25. cap.
margenoot39
Dit verstaen sommige van de barmhertigheydt Godts, die tegen het strenge oordeel der Wet roemt, als het selve overwonnen ende wechgenomen hebbende van alle geloovige door Christum. Maer de voorgaende woorden schijnen te eyschen, dat het verstaen worde van de barmhertigheydt des menschen, die hy aen sijnen naesten heeft gedaen. Dese roemt, dat is, doet den mensche die’se gedaen heeft, in Christo roemen ende sich verblijden, teghen het oordeel der verdoemenisse, dat het selve over hem niet komen en sal: alsoo het seker is dattet niet komen en sal over de ware geloovige. Ioan. 5.24. Rom. 8.1. 1.Corinth. 15.55. ende hy door de wercken der barmhertigheydt ende liefde van de waerheydt en de oprechtigheydt sijns geloofs is versekert. Matth. 25.35. Gal. 5.6.
margenooth
Matth. 7.26. Iacob. 1.23.
margenoot40
Namel. tot des menschen troost ende salicheyt.
margenoot41
D. uyterlick belijdt, ende roemt, daer hy in der daet geen waer geloove en heeft.
margenoot42
Dat is, sulck een geloove, dat sonder de wercken is.
margenoot43
Dat is, rechtveerdigen voor Godt? hy wil seggen, geensins.
margenooti
Luc. 3.11. 1.Ioan. 3.17.
margenoot44
Dat is, de liefde aen haer soude toonen alleen met woorden.
margenoot45
Hy wil seggen, geene, noch voor den armen, noch voor den genen die alleen met woorden lief heeft.
margenoot46
Ofte, in hem selven. dat is, en heeft geen nutticheydt tot rechtveerdighmakinge: noch geen kracht om saligh te maken, niet meer als een doodt lichaem zonder ziele kracht heeft om eenige werckingen des levens voort te brengen. Siet vers 26.
margenoot47
Namelick, die het ware ende levendich geloove heeft, dat dadich is door goede wercken.
margenoot48
Namel. tot een huychelaer, die hem roemt van het geloove, ende geen goede wercken voort en brenght.
margenoot49
N. een geloove dat sonder de goede wercken is. Ofte, ghy seght dat ghy het geloove hebt. Laet het soo zijn.
margenoot50
D. een geloove met de wercken, ofte dadigh door de goede wercken.
margenoot51
Dat is, wel aen, indien ghy een waer geloove hebt, gelijck ghy roemt ende u inbeeldt, toont het door de wercken, gelijck een boom door de goede vruchten toont dat hy een goede boom is. Matth. 7.17, 18.
margenoot52
Andere lesen, sonder uwe wercken, het welck oock eenen goeden sin heeft. Doch de meeste Griecksche boecken hebben uyt uwe wercken.
margenoot53
Namel. als uyt de vruchten eenes waren geloofs, ende een seker bewijs des selven.
margenoot54
Namelick, dat het een oprecht ende waer geloove is.
margenoot55
D. ghy en gelooft niet, gelijck de Heydenen, datter vele Goden zijn, maer datter maer een Godt en is, die hem in sijn woort geopenbaert heeft. Deuter. 6.4. 1.Corinth. 8.6.
margenoot56
N. soo verre, dat ghy dien artijckel gelooft waerachtigh te zijn, ghelijck’se oock is: maer soodanighe kennisse ende toestemminge van de artijckelen des geloofs en is niet ghenoech tot een oprecht en waer geloove. Het bewijs volght.
margenootk
Marc. 1.24.
margenoot57
D. weten ende toe-stemmen oock datter maer eenen Godt en is: ende hebben daerom nochtans geen waer geloove.
margenoot58
Ofte, beven. Namelick voor het schricklick oordeel Godts, waer toe sy bewaert worden. 2.Petr. 2.4. ende en vertrouwen niet op de genade Godts, noch soecken niet hem als haren Vader te dienen.
margenoot59
Dat is, wilt ghy noch klaerder onderwesen worden in dit stuck, ick sal’t u noch klaerder bewijsen met de exemplen van Abraham ende Rahab.
margenoot60
D. ghy geveynsde mensche, die ydelick van het gheloove roemt, sonder het selve met de wercken te betoonen.
margenoot61
D. soo het sonder goede wercken is, ghelijck vers 17.
margenoot62
Dat is, die een Vader is aller ware geloovigen. Rom. 4. versen 1, 11, 16. wiens geestelicke kinderen over sulcks door gheen ander geloove gerechtveerdight en worden, dan daer door Abraham gerechtveerdight is gheweest.
margenoot63
Dit schijnt te strijden met het gene Paulus seght Rom. 4. capit. ende Galat. 3. capit. waer hy leert ende bewijst dat Abraham gerechtveerdight is niet uyt de wercken, maer door het geloove: ’t welck sommige selfs oock van de oude Leeraers heeft doen twijfelen, of dese Sendt-brief Iacobi oock behoort voor Heylige Schriftuere erkent te worden. Doch als men de sake wel in siet, soo en isser gantschelick geen strijdt. Want het oogh-merck Pauli is te leeren tegen de valsche Apostelen, dat de mensche voor Godt niet en wordt gerechtveerdight door sijne eygene gerechtigheydt, bestaende uyt de wercken der Wet die wy gedaen hebben, maer alleen door het gheloove, dat is, door de gerechtigheydt Christi met waren gheloove aengenomen. Rom. 3.28. Galat. 2.16. Philip. 3.9. Tit. 3. versen 4, 5. Hebr. 10.38. ende dit bewijst hy met het exempel van Abraham. Rom. 4. capit. maer het oogh-merk Iacobi is te leeren tegen de mondt-Christenen, dat het geloove, waer door wy voor Godt gerechtveerdight worden, niet en is alleen een kennisse met toestemminge, ofte een uyterlicke belijdenisse der artijckelen des geloofs, maer oock een vast vertrouwen des herten op de genade Godts in Christo, het welck in de ware geloovige verweckt ende voortbrenght de goede wercken, waer door sy versekert worden ende voor andere betoonen dat sy het ware salighmaeckende geloove hebben, ende voor Godt gerechtveerdight zijn. Ende tot dien eynde brenght hy oock hier voort het exempel Abrahams, ende bewijst, dat sijn geloove, waer door hy voor Godt gerechtveerdight is, soodanigen geloove is geweest, ende dat sulcks blijckt voornamelick uyt dat groot werck des geloofs, als hy sijnen sone Isaac heeft willen op-offeren. Beyde dese leeringen soo Pauli, als Iacobi, zijn waerachtigh ende schriftmatigh, ende en strijden geensins. Daerom als Iacobus hier seght dat Abraham gerechtveerdight is uyt de wercken, dat is, gelijck hy selve verklaert, uyt dat werck als hy Isaac heeft op-gheoffert, soo verstaet hy door dese woorden uyt de wercken dat Abraham met sijne wercken betoont heeft dat hy een waer ende levendigh geloof gehadt heeft, ende dat hy door de goede wercken als vruchten des selven voor Godt ende de menschen betoont heeft, dat hy waerlick voor Godt gerechtveerdight was. Soo dat Iacobus het woordt gerechtveerdight niet en neemt in die beteeckenisse, gelijck Paulus, als hy spreeckt van de rechtveerdighmakinge des menschen voor Godt, maer voor een betooninge der selver rechtveerdighmakinge voor Godt ende de menschen: gelijck hy oock door het woordt geloove, als hy ontkent dat wy daer door alleen gerechtveerdight worden, vers 24. verstaet een bloote toe-stemminge ende belijdenisse des Christen-geloofs dat niet en is vergeselschapt met vertrouwen noch met goede wercken gelijck ’t ware salighmakende geloove. Want dat Abraham, eygentlick te spreken, uyt dat werck niet en is voor Godt gerechtveerdight, blijckt klaerlijck uyt Gen. 15.6. daer geseght wort, dat Abraham al eenige jaren te voren, eer hy sijnen sone op-offerde, als hy de belofte van desen sone geloofde, door ’t geloove van Godt gerechtveerdight is geweest, gelijck hier oock Iacobus betuyght, vers 23.
margenootl
Genes. 22.10.
margenoot64
Dat is, heeft willen offeren, ofte besich was om hem te offeren: welck werck een klaer bewijs was van een oprecht ende seer sterck geloove. Rom. 4. versen 18, 19, 20.
margenoot65
Ofte, Ghy siet dan.
margenoot66
Namel. om krachtelick te bewijsen ende te betuygen door de goede wercken, dat hy voor Godt gerechtveerdight was.
margenoot67
Dat is, verklaert ende betoont een geloove te zijn, dat alle sijne deelen hadde, ende volmaeckt ofte oprecht was, gelijck dit woordt volmaeckt werden, oock genomen wordt voor, volmaeckt te zijn bewesen worden., 2.Corinth. 12.9.
margenoot68
Dat is, door dat werck heeft hy betoont waerachtich te zijn het gene de Schrift van hem seght, dat hy door het geloove gerechtveerdight was, overmidts uyt dit werck blijckt dat hy het ware rechtveerdighmakende geloove gehadt heeft. ende door het geloove voor Godt eygentlick niet den wercken, maer het geloove dat door de wercken hem betoont, toe schrijft.
margenootm
Genes. 15.6. Rom. 4.3. Galat. 3.6.
margenoot69
Siet de verklaringhe hier van, Rom. 4.3.
margenoot70
Dese woorden en worden Genes. 15 cap. niet gevonden, maer de sake kan afgenomen worden uyt het gene geseght wordt Genes. 22. versen 12, 16, 18. ende wordt soo genaemt, 2.Paral. 20.7. Iesai. 41.8.
margenoot71
Ofte, Ghy siet nu dan, gelijck vers 22.
margenoot72
Dat is, gerechtveerdight te zijn betuyght ende bewesen wordt door de goede wercken.
margenoot73
Dat is, niet door sulcken geloove, dat sonder goede wercken is, ofte dat geen goede wercken met eenen voort en brenght.
margenootn
Ios. 2.1.
margenoot74
Siet van dit woordt Hebr. 11.31.
margenoot75
Siet de verklaringe vers 21. Ende blijckt oock hier uyt, alsoo sy door dit een goet werck voor Godt niet en heeft konnen eygentlick gerechtveerdight worden: dat daerom dese woorden oneygentlick moeten verstaen worden, namelick, dat sy met dit werck betoont heeft dat haer geloove een waer ende rechtveerdichmakende geloove was. Siet Hebr. 11.31.
margenoot76
Ofte, boden, Namel. die gesonden waren, om het landt Canaan te verspieden.
margenoot77
Namel. met vrede. Hebr. 11.31. sonder haer te melden ofte aen te brengen, maer alle hulpe bewijsende.
margenoot78
Namel. om het perijkel te ontkomen. Siet Ios. 2. cap.
margenoot79
Dat is, sonder de levendich-makende ziele, die het beweeght ende wercken des levens voort-brenght: ghelijck Psal. 104.29. Iesai. 2.22. dat is, sonder adem ofte beweginge.
margenoot80
D. de kennisse ende toe-stemminge der artijkelen des geloofs: ofte de uyterlicke belijdenisse der selve.
margenoot81
D. als die niet vergeselschapt is met de goede wercken. Siet vers 17, ende 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken