Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxix. Capittel.

Ioseph wordt in sijnen dienst by Potiphar alsoo van Godt gezegent, dat hem sijn heer over het gantsche huys steldt, vers 2, etc. De vrouwe sijns heeren wordt, vermidts sijne schoonheyt, op hem verlieft, ende versoeckt hem tot onkuysheydt: het welck hy bestandighlick weygerende, wordt van haer valschelick verklaeght, eerst by het huysgesin, daer nae by sijnen heere, die hem daer over in gevangenisse leydt, 13. Alwaer Godt oock met Ioseph is, sulcks dat hy over de gevangenis gestelt wordt, 20.

1

IOseph nu Ga naar margenoota werdt na Egypten af gevoert: Ga naar margenoot1 ende Potiphar Pharaos hoveling, een overste der Trauwanten, een Egyptisch man, kocht hem uyt de hant der Ga naar margenoot2 Ismaëliten, die hem derwaerts af gevoert hadden.

2

Ende Ga naar margenoot3 de HEERE Ga naar margenootb was met Ioseph; soo dat hy een voorspoedigh man was: ende Ga naar margenoot4 hy was in Ga naar margenoot5 sijnes heeren des Egyptenaers huys.

3

Als nu sijn heere sagh, dat de HEERE met hem was, ende dat de HEERE al wat hy dede, Ga naar margenoot6 door sijne handt voorspoedigh maeckte:

4

Soo vondt Ioseph Ga naar margenoot7 genade in sijne oogen, ende Ga naar margenoot8 diende hem: ende hy stelde hem over sijn huys, ende al wat hy hadde gaf hy Ga naar margenoot9 in sijne handt.

5

Ende het geschiedde van doe af, dat hy hem over sijn huys, ende over al wat sijne was, gestelt hadde, dat de HEERE des Egyptenaers huys zegende, Ga naar margenoot10 om Iosephs wille: ja de zegen des HEEREN was in alles dat hy hadde, in ’t huys, ende in ’t veldt.

6

Ende hy liet alles wat hy hadde in Iosephs hant, soo dat hy met hem van geen dingh kennisse en hadde, Ga naar margenoot11 behalven van het broodt dat hy at: ende Ioseph was schoon van gedaente, ende schoon van aengesicht.

7

Ende ’t geschiedde na dese dingen, Ga naar margenootc dat sijnes heeren huysvrouwe Ga naar margenoot12 hare oogen op Ioseph wierp: ende sy seyde; Ga naar margenoot13 Ligt by my.

8

Maer hy weygerde het, ende seyde tot sijnes heeren huysvrouwe; Siet, mijn heere en heeft geen kennisse met my watter in den huyse zy; ende al wat hy heeft, dat heeft hy in mijne handt gegeven.

[Folio 20r\Joseph gevangen.]
[fol. 20r\Joseph gevangen.]

9

Ga naar margenoot14 Niemandt en is grooter in dit huys als ick: ende hy en heeft voor my niets onthouden, Ga naar margenoot15 dan u, daer in dat ghy sijne huysvrouwe zijt: hoe soude ick dan dit een soo groot quaet doen, ende sondigen tegen Godt?

10

Ende het geschiedde, als sy Ioseph Ga naar margenoot16 dagh op dagh aensprack, ende hy na haer niet en hoorde, om by haer te liggen, [ende] by Ga naar margenoot17 haer te zijn:

11

Soo ghebeurde het op sulck eenen dagh, dat hy in ’t huys quam, om sijn werck te doen: ende niemandt van Ga naar margenoot18 de lieden des huyses en was daer binnens huys:

12

Ende sy greep hem by sijn Ga naar margenoot19 kleedt, segghende; Light by my: ende hy liet sijn kleedt in hare handt, ende vluchtte; ende gingh uyt na buyten.

13

Ende het geschiedde als sy sagh, dat hy sijn kleedt in hare handt gelaten hadde, ende na buyten gevlucht was;

14

So riep sy Ga naar margenoot20 de lieden van haren huyse, ende sprack tot hen, seggende; Ga naar margenoot21 Siet, Ga naar margenoot22 hy heeft ons den Ga naar margenoot23 Hebreeuschen man in gebracht, om Ga naar margenoot24 met ons te spotten: hy is tot my gekomen om by my te liggen, ende ick hebbe geroepen met Ga naar margenoot25 luyder stemme:

15

Ende het geschiedde, als hy hoorde dat ick mijne stemme verhief, ende riep: soo verliet hy sijn kleedt by my, ende vluchtte, ende gingh uyt na buyten.

16

Ende sy leyde sijn kleedt by haer, tot dat sijn heere in sijn huys quam.

17

Doe sprack sy tot hem Ga naar margenoot26 na die selve woorden, seggende; De Hebreeusche knecht, dien ghy ons hebt in gebracht, is tot my gekomen, om met my te spotten:

18

Ende het is geschiedt, als ick mijne stemme verhief, ende riep: dat hy sijn kleedt by my liet, ende vluchtte na buyten.

19

Ende het gheschiedde, als sijn heere de woorden sijner huysvrouwe hoorde die sy tot hem sprack, seggende, Ga naar margenoot27 Nae dese selve woorden heeft my uwen knecht ghedaen; Ga naar margenoot28 soo ontstack sijn toorn.

20

Ende Iosephs heere nam hem, ende leverde Ga naar margenootd hem in het Ga naar margenoot29 gevangen-huys, ter plaetse daer des Koninghs Ga naar margenoot30 ghevangene gevangen waren: alsoo was hy daer in het gevangen-huys.

21

Doch de HEERE was met Ioseph, ende wendde [sijne] goedertierentheydt tot hem: ende Ga naar margenoot31 gaf hem genade in de oogen des oversten van het gevangen-huys.

22

Ende de overste van het gevangen-huys gaf alle de gevangene, die in het gevangen-huys waren, in Iosephs hant, ende Ga naar margenoot32 al wat sy daer deden, dede hy.

23

De overste van het gevangen-huys en Ga naar margenoot33 sagh gantsch op geen dingh, dat in sijne handt was, overmidts dat de HEERE met hem was: ende wat hy dede, dat dede de HEERE wel gedijen.

margenoota
Bov. 37.28. Psalm 105.17.
margenoot1
Siet bov. 37. op het vers 36.
margenoot2
Siet bov. 37. op vers 25.
margenoot3
Siet bov. 21. op vers 22. ende 26. op vers 24.
margenootb
Ond. vers 21. Actor. 7.9.
margenoot4
D. hy en liep niet wech nae sijnen vader, ofte elders, maer voeghde sich in gedult, ende getrouwigheydt, nae den staet daer toe hy van God vernedert was.
margenoot5
Hebr. sijner Heeren, D. sijnes Heeren: ende soo in’t volgende, als oock bov. 24. vers 10. 2.Sam. 12.8.
margenoot6
D. door sijnen dienst, Exod. 4.13. Levit. 8.36. Prov. cap. 26. vers 6. etc.
margenoot7
Siet bov. 18.3.
margenoot8
D. hy paste op sijn persoon. Eerst was hy een gemeyn knecht, daer na een Kamerlingh sijns Heeren, ja een Versorger van ’t geheele huys.
margenoot9
Siet bov. 16.6.
margenoot10
De boose worden gezegent van wegen de bywooninghe der vromen. siet bov. 30. versen 27, 30. Ies. 45. versen 3, 4.
margenoot11
D. Potiphar en bekommerde hem nerghens mede, dan met eten ende drincken, lateude {latende} al de huyshoudinghe op Ioseph berusten. Sommige meynen, dat dese woorden behalven van het broodt dat hy at, sien op de superstitie der Egyptenaren, die met de Hebreen niet en wilden eten. siet daer van ond. 43.32.
margenootc
Prov. 7.13.
margenoot12
Hebr. dat sy hare oogen ophief tot Ioseph. De sin is: sy sagh hem aen met oneerbare oogen, ende met onkuyschen lust. siet Matt. 5.28. en 2.Petr. 2.14. Het contrarie was by Iob 31.1.
margenoot13
Nae dat sy, sonder twijfel, te voren daer op toegeleydt hadde, om hem tot onkuysheydt te bewegen.
margenoot14
Verstaet dit ten aensien van de macht, die Ioseph van sijnen heere ontfangen hadde, om ’t huys te versorghen, ende in sijne plaetse opsicht daer over te hebben. And. Hy selfs en is niet grooter in dit huys.
margenoot15
D. hy heeft my oock bevolen sorghe over u te draghen, soo veel aengaet den nootdruft uwes lichaems, maer niet de gemeynschap des selven my aen te trecken. And. daerom dat ghy, etc.
margenoot16
Hebr. dagh, dagh. Een ende het selve woort wort somtijts tweemael gestelt, om eene ghedurigheydt des tijts te beteeckenen, Exod. 16.5, 21. Lev. 6.12. Deut. 2. vers 27. ende 14.22.
margenoot17
D. om hare aensprake daer van te hooren. Want hy wel wiste, dat quade redenen, bederven goede zeden, 1.Cor. cap. 15. vers 33.
margenoot18
D. huysgenooten, also ond. vers 14. ende Mich. 7.6.
margenoot19
Sonder twijfel by sijn opperkleedt, als mantel, etc.
margenoot20
T.w. die buyten waren, ofte, ondertusschen weder in gekomen waren, op dat’se {datse} die tot getuygen soude mogen opmaken ende bereydt hebben, als sy Ioseph voor haren man beschuldigen soude.
margenoot21
Het schijnt dat sy Iosephs kleedt in hare handen gehadt, ende getoont heeft.
margenoot22
T.w. mijn man. sy en noemt hem niet, quansuys gram op hem zijnde.
margenoot23
Soo noemt sy Ioseph verachtelick, ende om ’t huysghesin tegens hem op te hitsen, dewijle doch de Egyptenaers de Hebreen niet wel en vermochten. Siet ond. 43.32.
margenoot24
Dese loose vrouwe en seyt niet, met my, maer, met ons, als of sy wilde seggen: Derf hy my dit vergen, wat schande, ende overlast en sal hy dan de dienstmaeghden niet derven doen?
margenoot25
Hebr. grooter.
margenoot26
T.w. die sy te voren by ’t huysghesin gebruyckt hadde, ende nu by den man wederhaelde.
margenoot27
D. soo als ick gheseydt hebbe heeft hy gedaen.
margenoot28
Hy gelooft sijne vrouwe, sonder Ioseph eerst te hooren. Vergl. de maniere van spreken met bov. 4. versen 5, 6. ende siet de aent. op ’t vers 5.
margenootd
Psal. 105.18.
margenoot29
Hebr. tot het huys der rondigheydt, ofte, des ronden torens. Dese gevangenisse wordt oock een kuyl genoemt, ond. 40.15. ende 41.14.
margenoot30
Hebr. gebondene gebonden. Verstaet hier sodanige gevangene die tegen den Koningh misdaen, ofte een groot crimen begaen hadden, ende op den hals gevangen saten.
margenoot31
Hebr. gaf sijne genade, D. hy maeckte hem aengenaem. siet bov. 18. op vers 3.
margenoot32
D. al watmen daer plach te doen, ende al watter geschiedde, dat geschiede door sijn bevel ende bestier.
margenoot33
Hebr. en was niet alle dingh siende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken