Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xliiij. Capittel.

Ioseph laet sijne broeders trecken, hebbende in eens yederen koornsack het geldt, maer in Benjamins sack sijnen beker daer by doen steken, vers 1, etc. laetse najagen, ende dieverije aentijen: waer over sy seer ontstelt zijnde, hen selven ende den schuldigen onwetende ter straffe verplichten, 4. De beker wort in Benjamins sack gevonden: waerom sy alle, seer verbaest zijnde, tot Ioseph weder keeren, sich sijne straffe onderwerpende: Doch Iuda spreeckt veel ende sterck voor Benjamin, versoeckende in sijne plaetse te mogen blijven. 12.

1

ENde Ga naar margenoot1 hy geboodt den genen, die over sijn huys was, seggende; Vult de sacken deser mannen met spijse, na dat sy sullen kunnen dragen, ende leght yeder mans geldt in den mondt van sijnen sack:

2

Ende mijnen Ga naar margenoot2 beker, den silveren beker, sult ghy leggen in den mondt van des Ga naar margenoot3 kleynsten sack, Ga naar margenoot4 met het geldt van sijn koorn: ende hy dede nae Iosephs woordt, ’t welck hy gesproken hadde.

3

Des morgens als het licht werdt, soo lietmen dese mannen trecken, haer, ende hare ezelen.

4

Sy zijn ter stadt uyt gegaen, sy waren niet verre gekomen, als Ioseph tot den genen, die over sijn huys was, seyde; Maeckt u op, ende jaeght die mannen achter na: ende als ghyse sult achterhaelt hebben, soo sult ghy tot hen seggen, Waerom hebt ghy quaet voor goet vergolden?

5

Is ’t Ga naar margenoot5 dese niet daer mijn heer uyt-[ fol. 22v\Iosephs--broeders.]drinckt? ende Ga naar margenoot6 daer by hy [yet] sekerlick waernemen sal? ghy hebt qualick gedaen, dat ghy gedaen hebt.

6

Ende hy achterhaeldese; ende sprack tot hen Ga naar margenoot7 die selve woorden.

7

Ende Ga naar margenoot8 sy seyden tot hem; Waerom spreeckt mijn heere Ga naar margenoot9 sulcke woorden? het zy verre van uwe knechten, Ga naar margenoot10 dat sy soodanigh een dingh doen souden.

8

Siet het gelt, dat wy in den mont onser sacken vonden, hebben wy tot u uyt den lande Canaan weder gebracht: hoe souden wy dan uyt uwes heeren huys silver ofte gout stelen?

9

By den welcken van uwe knechten hy gevonden sal worden, Ga naar margenoot11 dat hy sterve: ende oock sullen wy mijnen heere tot slaven zijn.

10

Ende hy seyde; Dit zy Ga naar margenoot12 nu oock alsoo, Ga naar margenoot13 na uwe woorden: by welcken hy gevonden wordt, die zy mijn slave, maer ghy-lieden sult Ga naar margenoot14 onschuldigh zijn.

11

Ende sy haesteden, ende een yegelick settede sijnen sack af op de aerde, ende een yegelick opende sijnen sack.

12

Ende hy doorsocht, Ga naar margenoot15 beginnende met den grootsten, ende voleyndende met den kleynsten: ende die beker werdt gevonden in Benjamins sack.

13

Doe Ga naar margenoot16 scheurden sy hare kleederen: ende yeder man loedt op sijnen ezel, ende sy keerden weder na de stadt.

14

Ende Iuda quam met sijne broederen in Iosephs huys, want Ga naar margenoot17 hy was noch selve aldaer: ende sy vielen voor sijn aengesichte neder ter aerde.

15

Ende Ioseph seyde tot hen; Wat daet is dit, die ghy gedaen hebt? Weet ghy niet, dat sulck een man als ick, [dat] sekerlick Ga naar margenoot18 waernemen soude?

16

Doe seyde Iuda; Wat sullen wy tot mijnen heere seggen? wat sullen wy spreken? ende Ga naar margenoot19 wat sullen wy ons rechtveerdigen? Godt heeft de ongerechtigheyt uwer knechten Ga naar margenoot20 gevonden; siet wy zijn mijns heeren slaven, soo wy, als hy, Ga naar margenoot21 in wiens handt de beker gevonden is.

17

Maer hy seyde; Het zy verre van my sulcx te doen: die man in wiens hant die beker gevonden is, die sal mijn slave zijn: doch treckt ghy-lieden op in Ga naar margenoot22 vrede, tot uwen vader.

18

Doe naederde Iuda tot hem, ende seyde; Ga naar margenoot23 Och mijn heere, laet doch uwen knecht een woort spreken voor mijns heeren ooren, ende en laet uwen toorn tegen uwen knecht niet ontsteken; want Ga naar margenoot24 ghy zijt even gelijck Pharao.

19

Mijn heere vraeghde sijne knechten, seggende, Hebt ghy-lieden eenen vader, ofte broeder?

20

Soo seyden wy tot mijnen heere, Wy hebben eenen ouden vader, ende eenen Ga naar margenoot25 jongelingh Ga naar margenoot26 des ouderdoms, den kleynsten: wiens broeder doot is, ende hy is alleen van sijne moeder over gebleven, ende sijn vader heeft hem lief. [kolom]

21

Doe seydet ghy tot uwe knechten, Ga naar margenoota Brenget hem af tot my: dat ick mijn ooge op hem Ga naar margenoot27 slae:

22

Ende wy seyden tot mijnen heere; Die jongeling en sal sijnen vader niet Ga naar margenoot28 kunnen verlaten: indien hy sijnen vader verlaet, soo sal Ga naar margenoot29 hy sterven.

23

Doe seydet ghy tot uwe knechten, Ga naar margenootb Indien u kleynste broeder met u niet af en komt, soo Ga naar margenoot30 sult ghy mijn aengesichte niet meer sien.

24

Ende ’t is geschiet, als wy tot uwen knecht mijnen vader opgetrocken zijn, ende wy hem mijnes heeren woorden verhaelt hebben:

25

Ende dat onse vader geseydt heeft; Keert weder, koopet ons een weynigh spijse:

26

Soo hebben wy geseyt, Wy en sullen niet mogen aftrecken: indien onse kleynste broeder by ons is, soo sullen wy aftrecken; want wy en sullen diens mans aengesichte niet mogen sien, so dese onse kleynste broeder niet by ons en is.

27

Doe seyde uwe knecht, mijn vader, tot ons, Ghy-lieden wetet, datter my mijne Ga naar margenoot31 huysvrouwe Ga naar margenoot32 twee gebaert heeft:

28

Ende de een is van my uyt gegaen, Ga naar margenootc ende ick hebbe geseydt, Voorwaer hy Ga naar margenoot33 is gewisselick verscheurt geworden: ende ick en hebbe hem niet gesien tot nu toe:

29

Indien ghy nu desen oock van mijn aengesichte wech nemet, ende hem een verderf ontmoetede: Ga naar margenootd soo soud ghy mijne grauwe hayren met jammer Ga naar margenoot34 ten grave doen neder dalen.

30

Nu dan, als ick tot uwen knecht mijnen vader kome, ende de jongelingh niet by ons en is, (alsoo Ga naar margenoot35 sijne ziele aen deses ziele gebonden is)

31

Soo sal ’t geschieden, als hy siet, dat de jongelingh daer niet en is, dat hy sterven sal: ende uwe knechten sullen de grauwe hayren uwes knechts, onses vaders, met droeffenisse ten grave doen neder dalen.

32

Want Ga naar margenoot36 uwe knecht is voor desen jongelingh borge Ga naar margenoot37 by mijnen vader, seggende, Ga naar margenoote Soo ick hem tot u niet weder en brenge, soo Ga naar margenoot38 sal ick teghen mijnen vader t’allen dagen gesondight hebben.

33

Nu dan, Ga naar margenoot39 laet doch Ga naar margenoot40 uwen knecht voor desen jongelingh mijnes heeren slave blijven: ende laet den jongelingh met sijne broederen optrecken.

34

Want hoe soude ick optrecken tot mijnen vader, indien de jongelingh niet met my en ware? op dat ick den jammer niet en sie, de welcke mijnen vader Ga naar margenoot41 over komen soude.

margenoot1
T.w. Ioseph.
margenoot2
Dit schijnt een beker geweest te zijn, hoogh, ruym, ende diep, ende van groote weerde, hebbende sijnen name van rondigheydt, ende hoogheydt.
margenoot3
T.w. Benjamins.
margenoot4
D. dat hy om spijse te koopen mede gebracht hadde.
margenoot5
T.w. beker.
margenoot6
Ofte, waer door hy gewisselick ervaren ofte bevinden sal, T.w. wat ghy voor lieden zijt. Hebr. waernemende waernemen soude. Het Hebr. woort betekent wel somtijdts, yet door ydele ende ongeoorloofde konste waernemen, om verborgene dingen te openbaren, ofte te voorseggen, als Levit. 19. vers 26. 2.Reg. 21.6. maer het beteeckent oock dickwils yet wat voorsichtelick vernemen, ofte bevinden, ende door gewisse tekenen naspeuren, als bov. 30. vers 27. 1.Reg. 20.33. ende alsoo ist hier genomen. And. waer van hy sekerlick vernemen sal. ende alsoo vers 15.
margenoot7
T.w. de woorden die Ioseph hem bevolen hadde.
margenoot8
D. een van haer seyde in aller name, daerom volgt: Mijn Heere, niet, onse Heere.
margenoot9
Hebr. na die selve woorden.
margenoot10
Hebr. van te doen nae dit selve woordt, ofte, sake.
margenoot11
D. niet alleene sal de dief sterven, maer oock wy allegaer slaven zijn. siet boven 43.17. Soo sprekense meer vrymoedelick, om dat sy haer geenes quaedts bewust en waren, als voorsichtiglick, geen achterdencken hebbende op eenigh bedrogh, ’t welcke hen soude mogen gedaen zijn, gelijck te voren met het gelt: nochte op de droeffenisse die haren vader hier door soude over komen.
margenoot12
And. is nu oock recht, etc.
margenoot13
Verstaet dit van ’t ondersoeck: want de straffe, die sy selve op hen genomen hadden, die matight hy.
margenoot14
D. vry van straffe, ende onverhindert moghen weder keeren. siet Exo. 20. vers 7. ende 34.7.
margenoot15
Dit dede hy al willens, om haer te langer in pijne, ende te meer buyten bedencken te houden. want hy wel wist, in wiens sack de beker was, want hy selve hadde hem daer in gedaen.
margenoot16
T.w. van droeffenisse, over de misdaet, die Benjamin scheen misdaen te hebben, ende van vreese soo wel der straffe, die Ioseph hem opleggen mochte: als der swarigheyt die haren vader hier door overkomen soude. Siet van de scheuringe der kleederen bov. cap. 37. op vers 29.
margenoot17
T.w. Ioseph, om de uytkomste van dese sake te verwachten.
margenoot18
Siet bov. op vers 5.
margenoot19
And. vvaer mede sullen vvy ons rechtveerdigen? het Hebr. woordt (gelijck oock een ander van eenderley oorspronck) beteeckent vry achten, ende spreken, ende onschuldigh verklaren, gelijck wanneer yemant voor eenen Rechter van eene mis daet {misdaet} beticht zijnde, los gesproken wort. siet dese beteeckenisse Exo. 23.7. Deut. 25.1. Psal. 15.6. Prov. 17. vers 15. Ies. 5.23. Vergel. Matt. 11.19. Rom. 3.20. Gal. 2.16. ende 3.8. etc.
margenoot20
D. hy heeftse door sijne voorsichtigheydt gemerckt, ende nu in het licht gebracht. verstaet dit niet van dese daet, daer in sy sich niet schuldigh en kenden, maer van eenige andere, over dewelcke de conscientie hen wroeghde, ende die Godt nu strafte.
margenoot21
D. by wien.
margenoot22
D. met vrientschap, ende eenigheyt, sonder ongemack te lijden aen uwe persoonen, ofte schade aen uwe goederen. Vergelijckt bov. 26.29, 31. 2.Sam. 3.21.
margenoot23
Siet bov. 43.20.
margenoot24
Hebr. gelijck ghy, gelijck Pharao, D. ghy zijt van soo grooten aensien, ende vermogen als Pharao, wiens persoon ghy representeert, soo dat ick u gelijcke eerbiedinge schuldigh ben, als den Koningh selfs. Siet dese maniere van spreken bov. 18.25. Iuda noemt hier, ende in de navolgende verskens sijnen broeder Ioseph, sijnen Heere: tien mael noemt hy hem-selven, sijnen vader, ende sijne broederen Iosephs knechten. ’t Welck hy wel doet uyt nederigheydt ende eerbiedinge, maer te gelijcke vervult hy Iosephs droomen, bov. 37.7, 9.
margenoot25
Vergel. bov. 37.3. Het woordt Ieled beteeckent wel geheel jonge kinderen, jae selfs oock, die maer nieuw geboren zijn, als bov. 21.8. Exod. 1.17. ende 2.8. maer het wordt oock gebruyckt van redelick bedaeghde, als van Ioseph doe hy seventien jaren oudt was, bov. 37.30. van alle de kinderen Iacobs, als Ruben ontrent de veertien jaren oudt was, bov. 33.1. ende hier van Benjamin, als hy ontrent de vier en twintigh jaren oudt was.
margenoot26
D. die in des vaders ouderdom geboren is.
margenoota
Bov. 24.15.
margenoot27
Ofte, sette, D. dat ick hem aenschouwen mach, om de waerheydt van uwe woorden te beproeven. siet bov. 42. versen 15, 16. Somtijdts wort dese maniere van spreken gebruyckt voor genade, ofte, gunste bevvijsen, als Ier. 39. vers 12. ende 40.4.
margenoot28
Want de vader dat niet en sal toelaten.
margenoot29
T.w. de vader.
margenootb
Bov. 43.3, 5.
margenoot30
Hebr. niet toedoen, ofte, voortvaren, om mijn aengesichte te sien. Siet bov. 43.5.
margenoot31
T.w. Rachel. Siet ond. c. 46. op vers 19.
margenoot32
T.w. twee sonen, Ioseph, ende Benjamin.
margenootc
Bov. 37.33.
margenoot33
Hebr. verscheurende verscheurt gevvorden. Hier verstaet Ioseph eerst wat sijne broederen haren vader hadden wijs gemaeckt: So dat hy te deser tijdt noch anders niet en wiste, of Ioseph was verscheurt.
margenootd
Bov. 42.38.
margenoot34
Siet bov. 37.35. ende ond. vers 31.
margenoot35
D. den welcken hy met seer innerlicke ende hertgrondelicke toegeneghentheyt lief heeft, ende als sijn eygen herte bemint. siet dergelijcke maniere van spreken 1.Sam. 18.1.
margenoot36
D. ick.
margenoot37
Hebr. van by mijnen vader, D. so het eenige verklaren, doe hy van mijnen vader aftoogh.
margenoote
Bov. 43.9.
margenoot38
D. ick sal schultplichtigh, ende strafweerdigh by mijnen vader blijven, alle de daghen mijnes levens: als bov. 43.9. siet aldaer de aent.
margenoot39
Iuda betoont hier sonderlinge bekommernisse over sijnen vader, ende liefde tot sijnen broeder Benjamin.
margenoot40
D. my.
margenoot41
Hebr. vinden, D. overkomen, wedervaren, bejeghenen, ontmoeten. siet dese maniere van spreken Exod. 18.8. Deut. 4.30. Esth. 8. vers 6. Iob 31.29, etc. Dit gantsche verhael van Iuda heeft het herte van Ioseph soo gheraeckt, ende ontsteken, dat hy sich niet langer heeft kunnen bedwingen sonder weenen, ende sich aen sijne broederen t’ontdecken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken