Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

Godt beveelt de Israëliten, dat de maent in dewelcke sy uyt Egypten gaen, haer d’eerste maent des jaers zy, vers 1, etc. Haer wort bevolen een onbevleckt lam uyt te kiesen tot een Paeschlam, 3. hoe sy het eten moesten, 11. Sy moesten seven dagen langh ongesuert broot eten, 15. Met het bloet des lams moesten sy de posten der deuren besprengen, 22. Alle de eerstgeborene van Egypten worden verslagen, 29. Pharao drijft de Israëliten te lande uyt, 31. Sy berooven de Egyptenaers, 35. Sy komen te Succoth, sterck zijnde 600000 man, 37. Hoe lange sy in Egypten gewoont hebben, 40. Maniere van het Paeschlam te eten, ende wie het mochten eten, 43. Alle de kinderen Israëls doen gelijck haer de Heere geboden hadde, 50.

1

DE HEERE nu Ga naar margenoot1 hadde tot Mose ende tot Aaron in Egyptenlande gesproken, seggende:

2

Ga naar margenoot2 Dese selve maent sal u-lieden Ga naar margenoot3 het hooft der maenden zijn: sy sal u Ga naar margenoot4 de eerste van de maenden des jaers zijn.

3

Spreeckt tot de gantsche vergaderinge Israëls, seggende, Aen den tienden deser maent neme een yegelick Ga naar margenoot5 een lam, Ga naar margenoot6 na de huysen der vaderen, een lam voor een huys.

4

Maer indien een huys te Ga naar margenoot7 kleyn is voor een lam, soo neme Ga naar margenoot8 hy ’t ende sijn nabuer, de naeste aen sijnen huyse, na het getal Ga naar margenoot9 der zielen: Ga naar margenoot10 yegelick na dat hy eten kan; ghy sult reeckeninge maken Ga naar margenoot11 na het lam.

5

Ga naar margenoota Ghy sult Ga naar margenoot12 een volkomen lam hebben, een manneken, Ga naar margenoot13 een jaer oudt: van [kolom] de schapen ofte van de geytebocken sult ghy het nemen.

6

Ga naar margenoot14 Ende ghy sult het in bewaringe hebben tot den veertienden dagh deser maent: ende de gantsche gemeynte der vergaderinge Israëls sal het slachten Ga naar margenoot15 tusschen twee avonden.

7

Ende sy sullen van Ga naar margenoot16 dat bloet nemen: ende Ga naar margenoot17 strijcken het aen de beyde zijdposten, ende aen den bovendorpel, aen de huysen in de welcke sy het eten sullen.

8

Ga naar margenootb Ende sy sullen dat vleesch eten in der selver nacht: aen den vyere gebraden, Ga naar margenoot18 met ongesuerde brooden, sy sullen het Ga naar margenoot19 met bittere sause eten.

9

Ghy en sult daer Ga naar margenoot20 niet raeuw van eten, oock Ga naar margenoot21 geensins in water gesoden: maer aen den vyere gebraden, sijn hooft, met sijne schenckelen, ende met sijn ingewant.

10

Ghy en sult daer oock niet van laten over blijven tot den morgen: maer het gene dat daer van over blijft tot den morgen, Ga naar margenoot22 sult ghy met vyere verbranden.

11

Ga naar margenoot23 Aldus nu sult ghy het eten; Ga naar margenoot24 uwe lendenen sullen opgeschort zijn, uwe schoenen aen uwe voeten, ende uwen staf in uwe hant: ende ghy sult het met haeste eten, het is des HEEREN Ga naar margenoot25 Pascha.

12

Want Ga naar margenoot26 ick sal in deser nacht door Egyptenlant gaen, ende Ga naar margenoot27 alle eerstgeborene in Egyptenlant slaen, van de menschen af, tot de beesten toe: ende ick sal gerichten oeffenen aen Ga naar margenoot28 alle de goden der Egyptenaren, ick de HEERE.

13

Ende Ga naar margenoot29 dat bloet zal u-lieden tot Ga naar margenoot30 een teecken zijn aen de huysen daer ghy inne zijt: wanneer ick het bloet sie, sal ick u-lieden voorby gaen: ende daer en sal geen plage onder u-lieden ten verderve zijn, wanneer ick Ga naar margenoot31 Egyptenlant slaen sal.

14

Ga naar margenootc Ende dese dagh sal u-lieden wesen Ga naar margenoot32 ter gedachtenisse, ende ghy sult hem den HEERE tot een feest vyeren: ghy sult hem vyeren onder uwe geslachten Ga naar margenoot33 tot eene eeuwige insettinge.

15

Ga naar margenoot34 Seven dagen sult ghylieden ongesuerde brooden eten, maer aen den eersten dagh sult ghy den suerdeegh Ga naar margenoot35 wech doen uyt uwe huysen: want wie het gedeessemde etet van den eersten dagh af tot op den sevenden dagh, Ga naar margenoot36 die selve ziele Ga naar margenoot37 die sal uytgeroeyt worden uyt Israël.

16

Ende op den eersten dagh salder eene heylige versamelinge zijn: oock sult ghy Ga naar margenoot38 eene heylige versamelinge hebben op den sevenden dagh: daer en sal geen werck in de selve gedaen worden, Ga naar margenoot39 maer wat van yder ziele gegeten sal worden, dat selve alleen mach van u-lieden toe gemaeckt worden.

17

Soo onderhoudt dan de ongesuerde Ga naar margenoot40 brooden, dewijle ick even aen den selven dage u-lieder heyren uyt Egyptenlande geleyt sal hebben: daerom sult ghy desen dagh houden, onder uwe geslachten, tot een eeuwige insettinge.

18

Ga naar margenootd In de eerste [maent] aen den veertienden dage der maent, in den avont, sult ghy ongesuerde brooden eten: tot den een en twintighsten dagh der maent, in den avont.

[Folio 31r\Eerstgeborene gedoot.Pascha.]
[fol. 31r\Eerstgeborene gedoot.Pascha.]

19

Ga naar margenoot41 Datter seven dagen langh geenen suerdeessem in uwe huysen gevonden en worde: want al wie het gedeessemde eten sal, de selve ziele sal uyt de vergaderinge Israëls uytgeroeyt worden, Ga naar margenoot42 hy zy een vreemdelingh, ofte een ingeborene des lants.

20

Ghy en sult Ga naar margenoot43 niets eten dat gedeessemt is: Ga naar margenoote in alle uwe wooningen sult ghy ongesuerde brooden eten.

21

Mose dan riep alle de Oudtste van Israël, ende seyde tot hen: Ga naar margenoot44 Leset uyt, ende neemt u Ga naar margenoot45 lammeren voor uwe huysgesinnen, Ga naar margenootf ende slachtet Ga naar margenoot46 het Pascha.

22

Ga naar margenoot47 Neemt dan een bondelken Ga naar margenoot48 ysop, ende dopt het in ’t bloet dat in een becken sal wesen, ende Ga naar margenoot49 strijckt aen den boven dorpel, ende aen de beyde zijdposten van dat bloet, het welck in ’t becken zijn sal: doch u aengaende, niemant sal uyt gaen, uyt de deure sijnes huyses, tot aen den morgen.

23

Want de HEERE sal door gaen, om Ga naar margenoot50 de Egyptenaren te slaen, doch wanneer hy het bloet sien sal aen den boven dorpel, ende aen de twee zijdposten: soo sal de HEERE de deure Ga naar margenoot51 voorby gaen, Ga naar margenootg ende den Ga naar margenoot52 verderver niet toe laten in uwe huysen te komen om te slaen.

24

Onderhoudet dan Ga naar margenoot53 dese sake, tot eene insettinge voor u, ende voor uwe kinderen Ga naar margenoot54 tot in eeuwigheyt.

25

Ende het sal geschieden als ghy Ga naar margenoot55 in dat lant komt, dat u de HEERE geven sal, gelijck hy gesproken heeft, soo sult ghy desen Ga naar margenoot56 dienst onderhouden.

26

Ga naar margenooth Ende het sal geschieden, wanneer uwe kinderen tot u sullen seggen, Ga naar margenoot57 Wat hebt ghy daer voor eenen dienst?

27

Soo sult ghy seggen, Ga naar margenoot58 Dit is den HEERE een Paesch-offer, die voor der kinderen Israëls huysen voorby gingh in Egypten, doe hy de Egyptenaers sloegh, ende onse huysen bevrijdde: Doe buyghde sich het volck ende neyghde sich.

28

Ga naar margenooti Ende de kinderen Israëls gingen ende deden het: gelijck als de HEERE Mose ende Aaron geboden hadde, alsoo deden sy.

29

Ga naar margenootk Ende het geschiedde ter middernacht, dat de HEERE Ga naar margenoot59 alle de eerstgeborene in Egyptenlande sloegh, van den eerstgeborenen Pharaos aen, die op sijnen throon sitten soude, Ga naar margenoot60 tot op den eerstgeborenen des gevangens, Ga naar margenoot61 die in het gevangenhuys was, ende alle eerstgeborene der beesten.

30

Ga naar margenootl Ende Pharao stont op by nachte, hy, ende alle sijne knechten, ende alle de Egyptenaers, ende daer was een groot geschrey in Egypten: want daer en was geen huys daer niet een doode in en was.

31

Ga naar margenoot62 Doe riep hy Mose ende Aaron in der nacht, ende seyde, Maeckt u op, treckt uyt het midden van mijnen volcke, soo ghylieden, als de kinderen van Israël: ende gaet henen, dient den HEERE, Ga naar margenoot63 gelijck ghylieden gesproken hebt.

32

Neemt oock met u uwe Ga naar margenoot64 schapen, ende uwe runderen, alsoo ghylieden gesproken hebt: ende gaet henen, ende Ga naar margenoot65 zegent my oock.

33

Ende de Egyptenaers hielden sterck aen by het volck, haestende om die uyt het lant te drijven: want sy seyden; wy Ga naar margenoot66 zijn alle doot.

34

Ende het volck nam sijn deegh op eer het gedeessemt was: hare deegh-klompen, gebonden in hare kleederen, op hare schouderen.

35

Ga naar margenootm De kinderen Israëls nu hadden gedaen na het woort Mose, ende hadden [kolom] van de Egyptenaren ge-eyscht siveren vaten, ende goudene vaten, ende kleederen.

36

Daer toe hadde de HEERE den volcke genade gegeven in de oogen der Egyptenaren, dat sy hen hare begeerte deden: ende sy Ga naar margenoot67 beroofden de Egyptenaren.

37

Alsoo reysden de kinderen Israëls uyt van Ga naar margenoot68 Rameses na Ga naar margenoot69 Succoth: omtrent Ga naar margenoot70 ses hondert duysent te voet, mannen alleen, behalven de Ga naar margenoot71 kinderkens.

38

Ende Ga naar margenoot72 veel vermenght volck trock oock met haer op, ende schapen, ende runderen, Ga naar margenoot73 gantsch veel vees.

39

Ende sy Ga naar margenoot74 biecken van het deegh dat sy uyt Egypten gebracht hadden, ongesuerde koecken, want het en was niet gedeessemt: overmits sy uyt Egypten Ga naar margenoot75 uyt gedreven wierden, soo dat sy niet vertoeven en konden, nochte oock teeringe voor hen bereyden.

40

Ga naar margenootn De [tijt] nu der wooninge die de kinderen Israëls in Egypten gewoont hebben, Ga naar margenoot76 is vier hondert jaer, ende dertigh jaer.

41

Ende het geschiedde ten eynde van de vier hondert ende dertigh jaren: soo is het even op den selven dagh geschiet, dat alle de heyren des HEEREN uyt Egyptenlande gegaen zijn.

42

Ga naar margenoot77 Desen nacht sal men den HEERE op het vlijtighste houden, om dat hyse uyt Egyptenlande geleyt heeft: Dit is de nacht des HEEREN, die op het vlijtighste moet gehouden worden, van alle de kinderen Israëls, onder hare geslachten.

43

Voorder seyde de HEERE tot Mose ende Aaron, Dit is de insettinge van het Pascha, geenes vreemdelinghs sone Ga naar margenoot78 en sal daer van eten.

44

Doch alle knecht van yeder een, die voor gelt gekocht is, na Ga naar margenoot79 dat ghy hem sult besneden hebben, dan sal hy daer van eten.

45

Geen Ga naar margenoot80 uytlander noch huerlingh Ga naar margenoot81 en sal daer van eten.

46

Ga naar margenoot82 In een huys sal het gegeten worden, ghy en sult van den vleesche niet buyten uyt den huyse dragen: Ga naar margenooto ende Ga naar margenoot83 en sult geen been daer aen breken.

47

De gantsche vergaderinge Israëls sal Ga naar margenoot84 het doen.

48

Als nu een vreemdelingh by u verkeert, ende den HEERE het Pascha Ga naar margenoot85 houden sal, dat alles wat manlick, by hem besneden worde, ende dan kome hy daer toe, om dat te houden, ende Ga naar margenoot86 hy sal wesen als een ingeboren des lants: maer geen onbesneden sal daer van eten.

49

Eenerley wet zy den ingeborenen, ende den vreemdelingh, die als vreemdelingh in het midden van u verkeert.

50

Ende alle kinderen Israëls deden het: gelijck als de HEERE Mose ende Aaron geboden hadde, alsoo deden sy.

51

Ende het geschiedde even ten selven dage, dat de HEERE de kinderen Israëls uyt Egyptenlant leydde, na hare heyren.

margenoot1
T.w. eer Mose van de tegenwoordigheyt Pharaos gescheyden was, Exo. cap. 11. vers 4. het zy dat het geschiet zy voor de driedaeghsche duysternisse, Cap. 10. vers 21. ofte daer na bov. 11.1.
margenoot2
By d’Hebreen genoemt Abib, Exod. c. 13. vers 4. anders genaemt Nisan, Nehem. 2.1. Esth. cap. 3. vers 7.
margenoot3
D. het beginsel, alsoo staet’er Ezech. cap. 40. vers 1. het hooft des jaers, dat is, het beginsel des jaers.
margenoot4
Dit is te verstaen van Kerckelicke saken, maer in Politijcke saken begon het jaer met de sevende maent. Siet Exod. cap. 34. vers 22. ende Levit. cap. 25. vers 9.
margenoot5
Het zy een schaepslam, of een geytenlam, vers 5. Dit lam was een figure ofte voorbeelt, wijsende op Christum het ware Lam Godes, Ioan. 1.29. ende 1.Cor. 5.7.
margenoot6
D. na de huysgesinnen, die na de vaderen genoemt wierden.
margenoot7
D. indien harer te weynigh zijn om het lam dien avont geheel op te eten.
margenoot8
Te weten, de huysvader.
margenoot9
D. der persoonen. Siet Genes. 12.5.
margenoot10
Hebr. de man na den mont sijnes etens.
margenoot11
D. na advenant van het lam, ende het getal der persoonen die daer van eten souden, daer op lettende, dat der persoonen noch te vele, noch te weynigh en waren.
margenoota
Levit. 1.3. ende 22.21. Malach. 1.8. 1.Petr. 1 19.
margenoot12
Dusdanigh moeste Christus wesen, 1.Petr. 1.19.
margenoot13
Hebr. de sone eenes jaers. D. een jarigh lam.
margenoot14
D. ghy sult het apart setten, afgesondert van de kudde vier dagen langh, van den tienden tot den veertienden dagh.
margenoot15
D. tusschen het begin ende het eynde des avonts, D. tusschen onse derde ure na den middagh, ende der sonnen ondergangh: te deser tijt is onse Heere Iesus Christus het rechte Paeschlam gestorven, Matth. c. 27. versen 46, 50.
margenoot16
T.w. des geslachten lams.
margenoot17
Hebr. geven het, ofte, doen het, T.w. met busselkens van ysop, als vers 22. staet. Van dese ceremonien en wort nergens meer gewach gemaeckt, als oock niet van eenige der volgende ceremonien, om datse alleen in dit eerste Pascha moesten onderhouden worden.
margenootb
Num. 9.11. 1.Cor. 5.8.
margenoot18
De Israëliten aten het Paeschlam met ongesuerde koecken, ter gedachtenisse dat sy met der haeste haer ongesuert deegh met sich uyt Egyptenlant gedragen hadden, onder vers 34.
margenoot19
Anders, bittere kruyden. Hebr. met bitterheden, of, met bittere dingen.
margenoot20
Ofte niet genoegh gekoockt zijnde.
margenoot21
Hebr. siedende gesoden, ofte, kokende gekoockt in het water.
margenoot22
Op dat het anders nergens toe soude gebruyckt worden, het zy tot afgoderije, ofte gemeyne spijse.
margenoot23
T.w. dit mael, maer na deser tijt en zijn dese dingen niet onderhouden geweest, selfs niet van Christo, nochte van sijne Apostelen. siet boven vers 7.
margenoot24
Dit beteeckent veerdigheyt in het reysen, ofte, haeste in het uytrichten van eenige sake, als 2.Reg. 4.29. ende c. 9. vers 1. Ier. 1. vers 17. Luce c. 12. versen 35, 36.
margenoot25
Hebr. Pesach. ’t Beteeckent eenen doorgangh, voorbygangh, ofte, overspringinge, om dat de slaende Engel de huysen der Israeliten heeft voorby gegaen, ofte voorby gesprongen, versen 13, 23, en 27. het lam wort hier Pesach, dat is, voorbygangh genoemt, om dat het een teecken daer van was. Siet dese Sacramenteele wijse van spreken Genes. c. 17. vers 10. ende de eygentlicke maniere van spreken onder vers 13. ende Cap. 13. vers 9.
margenoot26
Dat Godt door den slaenden Engel gedaen heeft, dat seyt hy selfs gedaen te hebben.
margenoot27
T.w. der Egyptenaren.
margenoot28
Als of Godt seyde, Ick sal doen blijcken dat alle de afgoden ydel zijn, ende niet helpen en kunnen.
margenoot29
Te weten, daer mede ghy de posten ende dorpelen besprenckelt hebt, vers 7.
margenoot30
Om te gedencken aen mijne belofte tot versterckinge uwes geloofs.
margenoot31
D. de eerstgeborene in Egyptenlant.
margenootc
Exod. 5.1.
margenoot32
Te weten, der ontfangene weldaet, dat ick u uyt Egypten verlost hebbe.
margenoot33
T.w. tot dat de Messias komt, die het eynde ende vervullinge der wet is. Siet Genes. cap. 13. vers 15. ende 17.7, 13.
margenoot34
T.w. na den Paeschdagh, want dit was een bysonder feest.
margenoot35
Hebr. doen op houden.
margenoot36
D. deselve mensche.
margenoot37
Siet Genes. cap. 17. vers 41.
margenoot38
Hebr. versamelinge der heyligheyt, ende soo in ’t volgende.
margenoot39
Dit was ongeoorloft te doen op den Sabbathdagh, Exod. 16. 23, 29. ende 35. versen 2, 3.
margenoot40
Ofte, koecken, na ’t gebruyck der Ioden.
margenootd
Levit. 23.5. Numer. cap. 28. vers 16.
margenoot41
Siet bov. vers 15. ende 1.Cor. 5.8.
margenoot42
Hebr. in, aen, of, onder den vreemdelingh, etc.
margenoot43
Noch broot, noch koecken, nochte yet anders.
margenoote
Deut. 16.3.
margenoot44
Hebr. treckt uyt, T.w. uyt de schaepskoije, ofte kudde.
margenoot45
Ofte, kleyn vee, D. schapen, ofte, geyten.
margenootf
Hebr. 11.28.
margenoot46
D. het lam, het welck een teecken was van’t Pascha, ofte doorgangh des Worgh-engels.
margenoot47
Dit is eene der ceremonien die alleen in het eerste Pascha moesten onderhouden worden. siet bov. op het vers 7.
margenoot48
Van ysop siet 1.Reg. 4. op vers 33.
margenoot49
Hebr. doet aenraken.
margenoot50
And. Egypten, verstaet de eerstgeborene der Egyptenaren.
margenoot51
Ofte, voor by springen.
margenootg
Hebr. 11.28.
margenoot52
Verstaet dien slaenden Engel.
margenoot53
Uytgenomen de ceremonien, die dit eerste Pascha eygen waren. Siet boven versen 7, 11, 22.
margenoot54
Wel verstaende, tot op Christum. siet bov. vers 14.
margenoot55
T.w. in ’t lant Canaan. In de woestijne en hebben sy maer eens Pascha gehouden, Num. 9.5.
margenoot56
D. Godtsdienst. Alsoo oock vers 26. als blijckt vers 27.
margenooth
Ios. 4.6.
margenoot57
Hebr. Wat [is] u-lieden desen dienst? is, D. beteeckent.
margenoot58
T.w. ’t Paeschlam.
margenooti
Hebr. 11.28.
margenootk
Psalm 78.51. ende 105.36. ende 135.8. ende 136.10.
margenoot59
Dit heeft Godt gedaen tot een straffe over het ongelijck, ’t welck Pharao ende sijne ondersaten aen Israël, Godes eerstgeborenen, gedaen hadden, Exod. cap. 4. versen 22, 23.
margenoot60
Vergel. met dese maniere van spreken bov. 11.5.
margenoot61
Hebr. in het huys des puts, ofte, des kuyls.
margenootl
Psalm 105.38.
margenoot62
Mose ende Aaron en quamen niet tot Pharao, maer des Koninghs gesanten moesten tot haer komen, ende Mose met nederigheyt bidden, dat sy doch wilden uyt trecken, gelijck af te nemen is uyt Exod. 10.29. ende 11.8.
margenoot63
T.w. sonder eenige conditien, daer de Koningh te voren van gesproken heeft.
margenoot64
Ofte, u kleyn vee, ende u groot vee.
margenoot65
D. bidt Godt voor my, dat hy my van dese plage verlosse. Dit begeert Pharao oock, Exod. cap. 8. vers 8. ende 9. vers 28. ende 10.16, 17. Het schijnt dat Pharao in sijn herte overtuyght was, dat hy sich grouwelick tegen Godt den Heere versondight hadde, handelende tegen sijne eygene conscientie.
margenoot66
Siet Genes. 20. vers 3.
margenootm
Exod. 3.21. ende 11.2. Psalm 105.37.
margenoot67
Aldus is vervult het gene dat Godt Abraham belooft, Genes. 15.14. Ende den Israëliten, Exod. 3.22.
margenoot68
Siet Genes. 47. vers 11.
margenoot69
Een plaetse soo geheeten, om dat de kinderen Israëls, als sy daer waren gekomen, hutten van tacken hebben gemaeckt, ende dit is haer eerste rustplaetse na dat sy uyt Egypten getrocken zijn, vergel. Levit. 23. vers 43. Dit Succoth is te onderscheyden van een ander, daer van gesproken wort Genes. 33.17.
margenoot70
Onder welck groot getal niet een swack noch kranck mensche en was, Psalm 105.37.
margenoot71
Verstaet hier by oock de vrouwen, sonder welcker hulpe de kinderkens haer niet behelpen en konden, alsoo oock Exod. 10.24.
margenoot72
T.w. Egyptenaers, ende andere, die door de wonderwercken, welcke sy gesien hadden, bewogen waren mede te trecken, doch daer na besweken sy, Num. cap. 11. versen 4, 5.
margenoot73
Hebr. seer swaer vee.
margenoot74
T.w. als sy te Succoth gekomen waren.
margenoot75
Gelijck Godt de Heere voorseyt hadde Exod. 5.24.
margenootn
Genes. 15.13. Actor 7.6. Galat. 3.17.
margenoot76
Siet Genes. 15. vers 13.
margenoot77
And. Dit is die nacht, welcken de HEERE in achtinge genomen heeft, om haer uyt Egyptenlant te leyden. Hebr. Dit is een nacht der onderhoudingen den Heere.
margenoot78
Wel verstaende, ’t en zy dat hy besneden is, als af te nemen is uyt versen 44, 48.
margenoot79
Wel verstaende, na dat hy in de ware Religie onderwesen sal zijn, ende deselve hebben aengenomen.
margenoot80
T.w. soodanigh een uytlander, die in een lant woont, daer hy niet te huys en hoort, ofte met een ander in woont.
margenoot81
Verstaet, ’t en zy datse besneden zijn.
margenoot82
De sin is, Elck lam sal men in een bysonder huys eten, elck huysgesin het sijne, als bov. vers 3. geseyt wort.
margenooto
Num. 9.12. Ioan. 19.36.
margenoot83
Dit siet op Christum het rechte Paeschlam, aen den welcken geen been gebroken en is, Ioan. cap. 19. versen 33, 36.
margenoot84
D. sal het Pascha bereyden, ende eten, soo als de HEERE bevolen heeft, wie het versuymde, die wert afgesneden, Num. 9.13.
margenoot85
Hebr. doen sal, ende soo in het volgende.
margenoot86
Dat is, hy sal het selve recht genieten, ’t welck de ingeborene genieten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken