Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

Van de wyinge Aarons ende sijner sonen, vers 1, etc. hoemen den varre des sond-offers offeren moeste, 10. ende den eenen ram ten brant-offer, 15. Oock den anderen ram ter heyliginge der Priesteren, 19. Aaron ende sijne sonen aten het vleesch des rams daer mede sy ingewijet waren, 32. De altaer moest seven dagen langh ontsondight worden, 36. Daer moesten dagelicks twee lammeren ten brant-offer geoffert worden, 38. Godt belooft den Tabernakel, oock Aaron, ende sijne sonen te heyligen, 44. ende in het midden der kinderen Israëls te woonen, 45.

1

DIt Ga naar margenoota nu is de sake, die ghy hen doen sult, om haer te heyligen, dat sy my het Priester-ampt bedienen: Neemt een varre, het jongh eenes runts, ende twee Ga naar margenoot1 volkomene rammen:

2

Ende ongesuert broot, ende ongesuerde koecken met olie gemenght, ende ongesuerde vladen, Ga naar margenoot2 met olie bestreken: van tarwen meelbloeme sult ghy deselve maken.

3

Ende ghy sultse in eenen korf leggen, ende sultse in den korf Ga naar margenoot3 toebrengen, met den varre, ende twee rammen.

4

Alsdan sult ghy Aaron ende sijne sonen doen naderen aen de deure der Tente der t’samenkomste: ende Ga naar margenoot4 ghy sultse met water wasschen.

5

Daer na sult ghy Ga naar margenoot5 de kleederen nemen, ende Aaron den rock, ende den mantel des Ephods, ende den Ephod, ende den borstlap aen doen: ende ghy sult hem omgorden met den konstelicken riem des Ephods.

6

Ende ghy sult den hoet op sijn hooft setten: Ga naar margenoot6 de kroone der heyligheyt sult ghy aen den hoet setten.

7

Ende Ga naar margenootb ghy sult Ga naar margenoot7 de salf-olie nemen, ende Ga naar margenoot8 op sijn hooft gieten: alsoo sult ghy hem salven.

[Folio 38v\VVyinge Aarons ende--sijner sonen.]
[fol. 38v\VVyinge Aarons ende--sijner sonen.]

8

Daer na sult ghy sijne sonen doen naderen, ende sult hen de rocken doen aentrecken.

9

Ende ghy sultse met den gordel omgorden, [ namelick] Aaron ende sijne sonen, ende ghy sult haer de mutsen opbinden, op dat sy het Priester-ampt hebben Ga naar margenoot9 tot eene eeuwige insettinge: Voorts sult ghy Aarons Ga naar margenoot10 hant vullen, ende de hant sijner sonen.

10

Ga naar margenootc Ende ghy sult den varre na by brengen voor de Tente der t’samenkomste: ende Aaron ende sijne sonen sullen Ga naar margenoot11 hare handen op des varren hooft leggen.

11

Ende ghy sult den varre slachten Ga naar margenoot12 voor het aengesichte des HEEREN: Ga naar margenoot13 voor de deure der Tente der t’samenkomste.

12

Daer na sult ghy van ’t bloet des varren nemen, ende met uwen vinger op de hoornen des altaers doen, ende Ga naar margenoot14 al het bloet sult ghy uyt gieten aen Ga naar margenoot15 den bodem des altaers.

13

Ghy sult oock al het vette nemen, ’t welck het ingewant bedeckt, ende het net over den lever, ende beyde nieren, ende het vet dat aen deselve is: ende ghy sultse aensteken op den altaer.

14

Ga naar margenootd Maer het vleesch des varren, ende sijn vel, ende sijnen dreck, sult ghy met vyere verbranden, buyten het leger: ’t is een sond-offer.

15

Daerna sult ghy den eenen ram nemen, ende Aaron ende sijne sonen sullen hare handen op des rams hooft leggen:

16

Ende ghy sult den ram slachten: ende ghy sult sijn Ga naar margenoote bloet nemen, ende rontom op den altaer sprengen.

17

Ende den ram Ga naar margenoot16 sult ghy in sijne deelen deylen: ende ghy sult sijn ingewant ende sijne schenckelen wasschen, ende op sijne deelen, ende op sijn hooft leggen.

18

Alsoo sult ghy den geheelen ram aensteken op den altaer: het is een brant-offer den HEERE, tot eenen lieflicken reuck, het is Ga naar margenoot17 een vyer-offer den HEERE.

19

Daer na sult ghy den anderen ram nemen: ende Aaron ende sijne sonen sullen hare handen op des rams hooft leggen.

20

Ende ghy sult den ram slachten, ende van sijn bloet nemen, ende doen ’t op het [rechter] oorlapken Aarons, ende op het rechter oorlapken sijner sonen, desgelijcks op den duym harer rechterhant, ende op den grooten tee hares rechteren voets: ende Ga naar margenoot18 dat bloet sult ghy op den altaer sprengen rontom henen.

21

Dan sult ghy nemen van het bloet, dat op den altaer is, ende van Ga naar margenoot19 de salf-olie, ende ghy sult op Aaron ende op sijne kleederen sprengen, ende op sijne sonen, ende op de kleederen sijner sonen met hem: op dat hy geheylight zy, ende sijne kleederen, oock sijne sonen, ende sijner sonen kleederen met hem.

22

Daer na sult ghy van den ram nemen het vette, mitsgaders den steert, oock het vette dat het ingewant bedeckt, ende Ga naar margenoot20 het net des levers, ende de beyde nieren, met het vette dat aen deselve is, ende de rechter Ga naar margenoot21 schouder: want het is een ram Ga naar margenoot22 der vul-offeren.

23

Ende een bolle broots, ende een koecke Ga naar margenoot23 geolijet broots, ende een vlade: uyt den korf der ongesuerde [brooden,] die voor het aengesichte des HEEREN zijn sal.

24

Ende leghtse alle op de handen Aarons, ende op de handen sijner sonen: Ga naar margenoot24 ende beweeghtse ten beweegh-offer voor het aengesichte des HEEREN.

25

Neemtse daer na van hare hant, ende steecktse aen Ga naar margenoot25 op den altaer, op het brant-offer, tot eenen lieflicken reuck voor het aengesichte des HEEREN, het is Ga naar margenoot26 een vyer-offer den HEERE.[kolom]

26

Ende neemt de borst van den ram der vul-offeren, Ga naar margenoot27 die Aarons is, ende beweeght hem ten beweegh-offer voor het aengesichte des HEEREN: ende het sal Ga naar margenoot28 u ten deele zijn.

27

Ende ghy sult Ga naar margenoot29 de borst des beweegh-offers heyligen, ende de schouder Ga naar margenoot30 des hef-offers, die beweeght, ende die opgeheven sal zijn, van den ram des vul-offers, van het gene dat Aarons, ende van het gene dat sijner sonen is.

28

Ende Ga naar margenootf ’t sal Aarons ende sijner sonen zijn, tot een eeuwige insettinge Ga naar margenoot31 van wegen de kinderen Israëls, want het is een hef-offer: ende het hef-offer van wegen de kinderen Israëls sal zijn van hare danck-offeren; haer hef-offer sal voor den HEERE zijn.

29

De Ga naar margenoot32 heylige kleederen nu die Aarons sullen geweest zijn, sullen Ga naar margenoot33 sijner sonen Ga naar margenoot34 na hem zijn, op datmense in deselve salve, ende datmen Ga naar margenoot35 hare hant in deselve vulle.

30

Ga naar margenoot36 Seven dagen salse aentrecken die uyt sijne sonen in sijne plaetse Ga naar margenoot37 Priester sal worden: die in de Tente der t’samenkomste gaen sal, om in het heylige te dienen.

31

Ghy sult den ram der vullinge nemen, ende ghy sult sijn vleesch Ga naar margenoot38 in de heylige plaetse sieden.

32

Ga naar margenootg Aaron nu ende sijne sonen sullen deses rams vleesch eten, ende het broot dat in den korf sal zijn, by de deure der Tente der t’samenkomste.

33

Ende die sullen die dingen eten met dewelcke de versoeninge sal gedaen zijn, om hare hant te vullen, [ende] om haer te heyligen: Ga naar margenooth maer Ga naar margenoot39 een vreemde en salse niet eten, want sy zijn Ga naar margenoot40 heyligh.

34

Ende indien daer [wat] over blijven sal van het vleesch der vul-offeren, ofte van dit broot, tot aen den morgen: soo sult ghy het overgeblevene met vyere verbranden, Ga naar margenoot41 ’t en sal niet gegeten worden, want het is heyligh.

35

Ghy sult dan Aaron ende sijne sonen alsoo doen, na alles wat ick u geboden hebbe: seven dagen sult ghy hare hant vullen.

36

Ghy sult oock ’s daeghs eenen varre des sond-offers bereyden, tot de versoeningen, Ga naar margenoot42 ende ghy sult den altaer ontsondigen, mits doende de versoeninge over hem: ende ghy sult hem salven, om hem te heyligen.

37

Seven dagen sult ghy versoeninge doen voor den altaer, ende sult hem Ga naar margenoot43 heyligen: alsdan sal dien altaer Ga naar margenoot44 eene heyligheyt der heyligheden zijn, Ga naar margenoot45 al wat den altaer aenroert sal Ga naar margenoot46 heyligh zijn.

38

Dit Ga naar margenooti nu is het dat ghy op den altaer bereyden sult, twee lammeren, die jarigh zijn, ’s daeghs, gedurighlick.

39

Het eene lam sult ghy des morgens Ga naar margenoot47 bereyden: maer het ander lam sult ghy bereyden Ga naar margenoot48 tusschen de twee avonden.

40

Met Ga naar margenoot49 een tiende deel meelbloeme, gemenght met een vyerendeel Ga naar margenoot50 van een Hin Ga naar margenoot51 gestootene olie, ende tot dranck-offer een vierde deel van een Hin wijns, tot het eene lam.

41

Het andere lam nu sult ghy bereyden tusschen twee avonden: ghy sult daer mede doen gelijck met den morgen-spijs-offer, ende gelijck met den dranck-offer des selven, tot eenen lieflicken reuck, het is een vyer-offer den HEERE.

42

’t Sal een gedurigh brant-offer zijn by uwe geslachten Ga naar margenoot52 aen de deure der Tente der t’samenkomste voor het aengesichte des HEEREN: aldaer sal ick met u-lieden komen, dat ick aldaer met u spreke.

43

Ende daer sal ick komen tot de kinderen Israëls: op dat Ga naar margenoot53 sy geheylight worden door mijne heerlickheyt.

[Folio 39r\Reuck-altaer.]
[fol. 39r\Reuck-altaer.]

44

Ende ick sal de Tente der t’samenkomste Ga naar margenoot54 heyligen, mitsgaders den Altaer: Ick sal oock Aaron ende sijne sonen heyligen, op dat sy my ’t Priester-ampt bedienen.

45

Ende ick Ga naar margenootk sal in ’t midden der kinderen Israels woonen: ende ick sal haer tot eenen Godt zijn.

46

Ende sy sullen weten, dat ick de HEERE hare Godt ben, die haer uyt Egyptenlande uytgevoert hebbe, op dat ick in ’t midden van hen woonen soude: Ick ben de HEERE hare Godt.

margenoota
Levit. 8.2. ende 9.2.
margenoot1
Siet Exod. 12.5.
margenoot2
Verstaet hier olie van olijven.
margenoot3
And. offeren.
margenoot4
T.w. uyt het geheylighde waschvat, Exod. 30.18.
margenoot5
T.w. de heylige kleederen, van dewelcke Cap. 28. gesproken is.
margenoot6
Het Hebr. woort Nezer, ’t welck hier gebruyckt wort, beteeckent afscheydinge, of afsonderinge: dese kroone wort aldus genoemt, om datse was een teecken der afsonderinge van andere menschen, hierom wort oock de kroone der Koningen Nezer genoemt. 2.Sam. 1. vers 10. ende Psal. 89. vers 40. Hier is het des Hoogenpriesters verciersel, om sijn weerdigheyt aen te wijsen. Uyt Exo. 28. vers 36. ende Levit. 8. vers 9. is af te nemen, dat de plate ende dese kroone een dingh zy.
margenootb
Exod. 30.25.
margenoot7
Van dewelcke gesproken wort Exod. 30.23.
margenoot8
Datse langhs sijnen baert neder dale, Psal. 133.2.
margenoot9
D. tot op den Messiam, want doe heeft Aarons dienst, met alle de ceremonien een eynde genomen.
margenoot10
Siet Lev. 7. op vers 37. ende cap. 8. van vers 22. tot vers 35.
margenootc
Levit. 1.3.
margenoot11
Hebr. met hare handen steunen.
margenoot12
Siet Levit. 1. vers 3.
margenoot13
Ofte, by.
margenoot14
Die teste des bloets, alsoo oock onder vers 20.
margenoot15
Daer was een goote, ofte gat, daer het in ofte door liep.
margenootd
Levit. 4.12. Hebr. 13.11.
margenoote
Hebr. 9.12, 19.
margenoot16
Ofte, in sijne stucken houwen, Te weten, na dat het vel daer af getrocken sal zijn. Levit. 1.6.
margenoot17
D. een offerhande die door het vyer geheelick verteert wiert. siet Levit. 1. vers 9.
margenoot18
Siet bov. vers 12.
margenoot19
Die beschreven wort Exod. 30.22.
margenoot20
D. dat op, of over den lever is, als bov. vers 13.
margenoot21
And. achterbout.
margenoot22
Hebr. der vervullingen, ende soo in het volgende. Siet Levit. 7.37.
margenoot23
D. met olie getempert.
margenoot24
Siet Levit. 7. vers 30.
margenoot25
Ofte, nevens.
margenoot26
Siet bov. vers 18.
margenoot27
D. dienen sal tot sijner inwyinge.
margenoot28
T.w. Mosi. siet Levit. 8.29.
margenoot29
Siet Levit. 7. op vers 30.
margenoot30
Siet Exod. 25. vers 2.
margenootf
Levit. 7.31, 34. ende 10.14.
margenoot31
D. het gene datter geoffert sal worden van de kinderen Israels, dat sal Aarons ende sijner sonen zijn.
margenoot32
Al wat tot den Godts-dienst gebruyckt wort, dat wort heyligh genoemt.
margenoot33
Verstaet een van sijn sonen, T.w. die na hem Hoogepriester worden sal.
margenoot34
D. na sijn doot.
margenoot35
D. inwije, als versen 9, 22.
margenoot36
T.w. seven dagen aen malkanderen, want soo vele dagen vereyschte sijn wyinge, vers 35.
margenoot37
T.w. Hoogepriester.
margenoot38
T.w. by de deure der Tente der t’samenkomste, gelijck daer staet vers 32. ende Levit. 8.31. hier mocht yeder een in komen, ende die de offerhande deden aten daer haer deel.
margenootg
Levit. 8.31. ende 24.9.
margenooth
Levit. 10.14. Matth. 12.4.
margenoot39
D. die niet en is van den geslachte ofte afkomste Aarons: De Leviten selfs en mochten daer van niet eten. siet Levit. cap. 10. vers 14.
margenoot40
D. heylige spijse, Gode toege-eygent. Hebr. heyligheyt.
margenoot41
Selfs en moesten de Priesters het overblijfsel niet eten.
margenoot42
Ofte, ghy sult voor den altaer ontsondinge doen, verstaet, met het sond-offer. Siet wijders Levit. 8. op vers 15.
margenoot43
T.w. met de heylige olie.
margenoot44
Niet alleen selfs geheylight zijnde, maer oock heyligende de gaven die daer op geoffert wierden, ende ten desen aensien was de altaer grooter dan de offerhanden, gelijck Christus getuyght Matth. 23.19.
margenoot45
And. al vvie, ende soo ond. c. 30. vers 29.
margenoot46
T.w. ceremonialick.
margenooti
Num. 28.3.
margenoot47
T.w. om te offeren.
margenoot48
Siet Exod. 12. vers 6.
margenoot49
T.w. van een Epha, D. een Gomer. Siet Exod. 16.36.
margenoot50
D. soo veel alsser in achtien hennen eijerschalen gaet.
margenoot51
Siet boven 27. vers 20.
margenoot52
Hier was de brant-offers altaer, Exod. 40.29.
margenoot53
Hebr. hy, D. een yeder onder haer, ofte het volck van Israel.
margenoot54
T.w. door mijne heerlicke verschijninge, ende tegenwoordigheyt.
margenootk
Exod. 25.8. Levit. 26.12. Psalm 78.60. Zach. 2.10. 2.Corinth. 6.16. Apoc. 21.3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken