Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxx. Capittel.

Godt beveelt den Reuck-altaer te maken, vers 1, etc. daer op de Hoogepriester alle morgen reuckwerck moeste aensteken, 7. ende eenmael des jaers versoeninge op de hoornen des selven doen, 10. Alle de kinderen Israëls moesten elck eenen halven sikel geven tot versoeninge harer zielen, 12. Het koperen Waschvat wort bevolen te maken met sijnen voet, ende water daer in te doen, dat de Priesteren dagelicks hare handen ende voeten daer in wiesschen, 17. Hoe men de heylige salf-olie maken moeste, 22. Watmen met deselve salven soude, 26. Niemant mocht dergelijcke maken, 32. Het bereyden des reuckwercks, 34. Hoe men het gebruycken moeste, 36. Niemant mocht dergelijcke voor hemselven maken. 37.

1

GHy sult oock eenen Ga naar margenoota Reuck-altaer Ga naar margenoot1 des reuckwercks maken: van Sittim hout sult ghy hem maken.

2

Een elle sal sijn lenghte zijn, ende een elle sijne breette, (vierkantigh sal hy zijn) maer twee ellen de hooghte des selven: uyt hem sullen sijne hoornen zijn.

3

Ende ghy sult hem Ga naar margenoot2 met louteren goude overtrecken, sijn dack, ende de Ga naar margenoot3 wanden des selven rontom, als oock sijn hoornen: ende ghy sult hem eenen goudenen krans rontom maken.

4

Ghy sult oock twee goudene ringen daer aen maken onder sijnen krans, aen sijne twee zijden sult ghy deselve maken, aen sijne beyde zijden: ende sy sullen zijn Ga naar margenoot4 tot plaetsen voor de hantboomen, datmen Ga naar margenoot5 hem daer mede drage.

5

De draeghboomen nu sult ghy van Sittimhout maken: ende ghy sultse met gout overtrecken.

6

Ende ghy sult hem setten voor Ga naar margenoot6 den voorhangh, die voor de Arke der getuygenisse zijn sal: voor het Versoendecksel, het welck zijn sal boven het getuygenisse, daer henen ick met u t’samen komen sal.

7

Ende Aaron sal daer op Ga naar margenoot7 aensteken welrieckende specerijen Ga naar margenoot8 alle morgen, Ga naar margenootb als hy de lampen wel sal toegericht hebben, sal hy deselve aensteken.

8

Ende als Aaron de lampen aensteken sal, tusschen de twee avonden, sal hy Ga naar margenoot9 dat aensteken: Het sal een gedurigh Ga naar margenoot10 reuckwerck zijn voor het aengesichte des HEEREN by uwe geslachten.

9

Ghy en sult geen Ga naar margenoot11 vreemt reuckwerck op den selven aensteken, noch Ga naar margenoot12 brant-offer, noch spijs-offer: ghy en sult oock geen dranck-offer daer op gieten.

10

Ende Aaron sal Ga naar margenoot13 eens in ’t jaer over des selfs hoornen Ga naar margenoot14 versoeninge doen, met het bloet des Ga naar margenoot15 sond-offers der versoeningen: eens in ’t jaer sal hy versoeninge daer op doen by uwe geslachten: het is heyligheyt der heyligheden den HEERE.

11

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

12

Ga naar margenootc Als ghy de Ga naar margenoot16 somme der kinderen Israëls op nemen sult, Ga naar margenoot17 na de getelde [onder] haer; soo sullen sy een yegelick Ga naar margenoot18 de versoeninge Ga naar margenoot19 sijner ziele den HEERE Ga naar margenoot20 geven, als ghyse tellen sult; op dat onder haer geen plage en zy, als ghyse tellen sult.

13

Ga naar margenootd Dit sullen sy geven, al Ga naar margenoot21 die tot de getelde over gaet, de helft eenes sikels, [kolom] Ga naar margenoot22 na den sikel des heylighdoms, (desen sikel is twintigh Ga naar margenoot23 Gera) de helft eenes sikels is een hef-offer den HEERE.

14

Al die over gaet tot de getelde, Ga naar margenoot24 van twintigh jaer oudt, ende daer boven, sal het hef-offer des HEEREN geven.

15

De rijcke en sal ’t niet vermeerderen, ende de arme en sal niet verminderen van de helft des sikels, als ghy het hef-offer des HEEREN geeft, om voor uwe zielen versoeninge te doen.

16

Ga naar margenoote Ghy dan sult het gelt der versoeningen van de kinderen Israëls nemen, ende sult het leggen Ga naar margenoot25 tot den dienst der Tente der t’samenkomste: ende het sal den kinderen Israëls ter gedachtenisse zijn, voor het aengesichte des HEEREN, om voor uwe zielen versoeninge te doen.

17

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

18

Ghy sult oock Ga naar margenoot26 een koperen Waschvat maken, met sijnen koperen voet, om te wasschen: ende ghy sult het setten tusschen de Tente der t’samenkomste, ende tusschen Ga naar margenoot27 den Altaer, ende ghy sult water daer in doen;

19

Dat Aaron ende sijne sonen haer daer uyt wasschen, hare handen ende hare voeten.

20

Wanneer sy in de Tente der t’samenkomste sullen gaen, soo sullen sy haer met water wasschen, Ga naar margenoot28 op dat sy niet en sterven: ofte wanneer sy tot den Altaer naderen, om te dienen, dat sy het vyer-offer den HEERE aensteken:

21

Sy sullen dan hare handen, ende hare voeten wasschen, op dat sy niet en sterven: ende dit sal haer een eeuwige insettinge zijn, Ga naar margenoot29 hem, ende sijn zaet by hare geslachten.

22

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

23

Ghy nu neemt u de Ga naar margenoot30 voornaemste specerijen, Ga naar margenoot31 de suyverste myrrhe, Ga naar margenoot32 vijf hondert [sikels,] ende specerije-kaneel Ga naar margenoot33 half soo vele, [namelick] twee hondert ende vijftigh [sikels,] oock specerije-calmus, twee hondert ende vijftigh [sikels.]

24

Oock cassie vijf hondert, na den sikel des heylighdoms: ende olie van olijfboomen Ga naar margenoot34 een Hin.

25

Ende maeckt daer van een olie der heyliger salvinge, een salve heel konstelick gemaeckt, na Ga naar margenoot35 Apothekers werck: het sal een olie der heyliger salvinge zijn.

26

Ende met deselve sult ghy salven de Tente der t’samenkomste, ende de Arke der getuygenisse.

27

Ende de Tafel met al hare gereetschap, ende den Kandelaer met sijne gereetschap, ende den Reuck-altaer:

28

Ende den Altaer des brant-offers, met al sijn gereetschap, ende het Waschvat met sijnen voet.

29

Ga naar margenoot36 Ghy sultse alsoo heyligen, datse heyligheyt der heyligheden zijn: al watse aenroert sal heyligh zijn.

30

Ghy sult oock Aaron ende sijne sonen salven: ende Ga naar margenoot37 ghy sultse heyligen, om my het Priester-ampt te bedienen.

31

Ende ghy sult tot de kinderen Israëls spreken, seggende: Dit sal my een olie der heyliger salvinge zijn by uwe geslachten.

32

Op Ga naar margenoot38 geenes menschen vleesch salmense gieten, ghy en sult oock na haer maecksel geene dergelijcke maken: het is heyligheyt, sy sal ulieden heyligheyt zijn.

33

De man die sulck een salve maken sal, als dese, ofte die daer van Ga naar margenoot39 op wat vreemts doet, Ga naar margenoot40 die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren.

34

Voorder seyde de HEERE tot Mose, Neemt tot u welrieckende specerijen,

[Folio 39v\Gereetschap des Tabernakels.]
[fol. 39v\Gereetschap des Tabernakels.]

Ga naar margenoot41 Myrren-sap, ende Ga naar margenoot42 Oniche, ende Galban, [dese] welrieckende specerijen, ende suyveren wieroock: dat Ga naar margenoot43 elck bysonder zy.

35

Ende Ga naar margenoot44 ghy sult een reuckwerck eener salve daer uyt maken, na het werck des Apothekers, Ga naar margenoot45 gemenght, reyn, heyligh.

36

Ende ghy sult van ’t selve heel kleyn pulver stooten, ende ghy sult daer van leggen voor Ga naar margenoot46 het getuygenisse in de Tente der t’samenkomste, daer henen ick tot u komen sal: ’t sal u-lieden heyligheyt der heyligheden zijn.

37

Doch na het maecksel deses reuckwercks, ’t welck ghy gemaeckt sult hebben, en sult ghylieden voor u selven geen maken: het sal Ga naar margenoot47 u heyligheyt zijn Ga naar margenoot48 voor den HEERE.

38

De man die dergelijcke maken sal, Ga naar margenoot49 om daer aen te riecken, die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren.

margenoota
Exod. 37.25.
margenoot1
Om alle dage reuckwerck daer op aen te steken. Desen Altaer stont in het voorste deel des Tabernakels voor den voorhangh. Hy was wel eygentlick tot het reuckwerck gemaeckt, doch somtijts wiert op den selven oock de versoeninge met bloet gedaen, als te sien is onder vers 10. ende Levit. 4.7.
margenoot2
Hy wort Num. 4. vers 11. genoemt de gouden Altaer: maer Ezech. 41. vers 22. de houten Altaer.
margenoot3
D. de zijden, want gelijck door het dack wort verstaen het decksel of de bovenplancke des altaers, daer men het reuckwerck op sette: alsoo moetmen hier door de wanden verstaen de zijden des altaers.
margenoot4
D. om de hantboomen daer in te steken, T.w. als de Tabernakel sal verdragen, of op een ander plaetse sal gebracht worden, Num. c. 4. versen 5, 11, 15.
margenoot5
T.w. den Altaer.
margenoot6
Desen voorhangh was een tusschen-scheytsel, tusschen de plaetse daer de Priesters haren dienst deden, ende het Heylige der Heyligen, daer de Arke stont.
margenoot7
Hebr. doen roocken.
margenoot8
Hebr. in den morgen in den morgen.
margenootb
1.Sam. 3.3.
margenoot9
T.w. het reuckwerck.
margenoot10
Of, roockwerck, roockinge.
margenoot11
Dat is, van elders gebracht, of anders toebereyt, als versen 34, 35, 36. verordineert wort.
margenoot12
Tot het brant-offer, of spijs-offer was dien Altaer verordineert, daer van Exod. 27.1. gesproken wort.
margenoot13
T.w. op den tienden dagh der sevender maent, die daerom genoemt wiert de dagh der versoeninge, Levit. 23.27.
margenoot14
Ofte, de versoeninge doen.
margenoot15
D. des sond-offers, daer door de versoeninge gemaeckt wort.
margenootc
Numer. 1.2.
margenoot16
Hebr. het hooft.
margenoot17
D. na de gene, die uyt haer te tellen sullen zijn.
margenoot18
D. den prijs daer mede een yegelick sijn leven redde.
margenoot19
D. sijnes levens, ofte, sijnes persoons, ende soo in’t volgende.
margenoot20
T.w. eens voor al, niet allen jare.
margenootd
Lev. 27.25. Num. 3.47. Ezech. 45.12.
margenoot21
D. die over gaet van de gene die getelt sullen worden, tot de gene die getelt zijn.
margenoot22
Van de weerdye des sikels, siet Gen. cap. 20. vers 16.
margenoot23
Siet Lev. 27.25.
margenoot24
Hebr. een sone van twintigh jaer, D. gaende in sijn twintighste jaer: hoe hooge het getal der mannen beloopen heeft, siet Exod. 38.25, 26.
margenoote
Exod. 38.25.
margenoot25
Ofte, tot het werck, ofte, gereetschap. Siet ond. 38. versen 27, 28.
margenoot26
Dit wiert gemaeckt van de spiegelen der vrouwen, Exod. 38.8.
margenoot27
T.w. den Altaer des Brant-offers, van welcken cap. 27. gesproken is.
margenoot28
D. op dat Godt haer niet en doode, gelijck hy de sonen Aarons gedoot heeft, Levit. 10.1, 2.
margenoot29
T.w. Aaron.
margenoot30
Hebr. hooft-specerijen, D. van de principaelste ofte beste, alsoo oock Cant. c. 4. vers 14. Ezech. cap. 27. vers 22.
margenoot31
Hebr. myrrhe des vrydoms, Dat is, die oprecht ende onvervalscht is, ende vry van alle onsuyverheyt. ’t Is een gomme vloeijende uyt den myrrheboom, de voortreffelickste onder alle gommen.
margenoot32
D. soo vele als vijf hondert sikels wegen.
margenoot33
Hebr. de helfte van dien, T.w. van de vijf hondert sikels.
margenoot34
Siet Lev. 19.36.
margenoot35
Anders, olie-bereyders, salve-makers. siet 1.Chron. 9.30.
margenoot36
T.w. door, ofte, met de olie, daer van versen 23, 24, 25. gesproken is.
margenoot37
T.w. door de salvinge der heylige olie.
margenoot38
T.w. behalven op Aarons ende sijner sonen lichamen.
margenoot39
And. op yemants vreemts.
margenoot40
Siet Genes. 17. vers 14.
margenoot41
Of, balsemdrop.
margenoot42
Een soorte van specerije, die men in het reuckwerck gebruyckte.
margenoot43
Hebr. dat alleen by alleen zy, D. elck sal voor sich, sonder met eenige andere vochtigheyt vermenght te zijn, gestooten, ende alsoo reyn zijnde, te samen in een masse vermenght worden.
margenoot44
T.w. Mose, die het eerst gemaeckt heeft.
margenoot45
And. gesouten.
margenoot46
D. op den reuck-altaer, die voor de Arke der getuygenisse stont.
margenoot47
T.w. soo den Priester, als den Volcke.
margenoot48
D. tot dienst des Heeren.
margenoot49
D. om dat selve tot een reuckwerck te gebruycken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken