Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Beschrijvinge van het gene de twaelf Overste der stammen na de oprechtinge, ende heyliginge des Tabernakels geoffert hebben, in het gemeyne, vers 1, etc. het welcke den Gersoniten, ende den Merariten gegeven wort, 4. watse elck in het bysonder van silveren, ende gouden vaten ende beesten, ter inwyinge des altaers, geoffert hebben, 10. Somma van het geofferde, 84. De maniere hoe Godt met Mose spreeckt, van het versoen-decksel, 89.

1

ENde het geschiedde Ga naar margenoot1 ten dage als Mose ge-eyndight hadde Ga naar margenoota den Tabernakel op te richten, ende dat hy dien gesalft, ende dien geheylight hadde, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders den altaer, ende alle sijne gereetschap: ende hyse gesalft, ende deselve geheylight hadde,

2

Dat de Ga naar margenoot2 Overste Israëls, de hoofden van het huys harer vaderen offerden: (dese waren de Overste der stammen, die over de getelde stonden.)

3

Ende sy brachten hare offerhande voor het aengesicht des HEEREN, ses Ga naar margenoot3 overdeckte wagenen, ende twaelf runderen; eenen wagen voor twee Oversten, ende eenen osse voor elck eenen: ende Ga naar margenoot4 brachtense voor den Tabernakel.

4

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

5

Neemtse van hen, op datse zijn mogen om te bedienen den dienst van de Tente der t’samenkomste: ende ghy sult deselve den Leviten geven, Ga naar margenoot5 eenen yederen na sijnen dienst.

6

Alsoo nam Mose die wagenen, ende die runderen: ende gaf deselve den Leviten.

7

Twee wagenen, ende vier runderen gaf hy den sonen Gersons na haren dienst.

8

Ende Ga naar margenoot6 vier wagenen, ende acht runderen gaf hy den sonen Merari, na haren dienst, Ga naar margenoot7 onder de hant van Ithamar den sone Aarons des Priesters.

9

Maer den sonen Kohaths en gaf hy niet: want de dienst Ga naar margenoot8 der heyliger dingen was op hen, [die] Ga naar margenoot9 sy op de schouderen droegen.

10

Ende de Overste offerden ter Ga naar margenoot10 inwyinge des altaers, ten dage als deselve gesalft wert: de Overste dan, offerden hare offerhande Ga naar margenoot11 voor den altaer.

11

Ende de HEERE seyde tot Mose: Ga naar margenoot12 Elcke Overste sullen (een yegelick op sijnen dagh) hare offerhande offeren ter inwyinge des altaers.

12

Die nu op den eersten dagh sijne offerhande offerde, was Nahesson de sone Amminadab, Ga naar margenoot13 voor de stamme van Iuda.

13

Ende sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprengh-

[Folio 62r\Offerhanden der Oversten.]
[fol. 62r\Offerhanden der Oversten.]

becken van seventigh sikelen, na den Ga naar margenoot14 sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, Ga naar margenoot15 ten spijs-offer:

14

Eene Ga naar margenoot16 reuckschale van tien Ga naar margenoot17 goudene [sikelen] volck {vol} reuckwercks:

15

Een varre, Ga naar margenoot18 een jongh runt, een ram, een lam Ga naar margenoot19 dat eenjarigh was, Ga naar margenoot20 ten brand-offer:

16

Eenen geytenbock, ten Ga naar margenoot21 sond-offer:

17

Ende Ga naar margenoot22 ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf Ga naar margenoot23 eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nahesson de sone Amminadab.

18

Op den tweeden dagh offerde Nethaneël de sone Ga naar margenoot24 Zuar, de Overste van Issaschar.

19

Hy offerde sijne offerhande eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer.

20

Eene Ga naar margenoot25 reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

21

Eenen varre, een jongh runt, eenen ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

22

Eenen geytenbock, ten sond-offer.

23

Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nethaneël de sone Zuar.

24

Op den derden dagh Ga naar margenoot26 [offerde] de Overste der sonen Zebulons, Eliab de sone Helon.

25

Sijn offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

26

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

27

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

28

Een geytenbock, ten sond-offer:

29

Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eliabs des soons Helon.

30

Op den vierden dagh [offerde] de Overste der kinderen Rubens, Ga naar margenoot27 Elizur de sone Sedeur.

31

Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

32

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen,] vol reuckwercks:

33

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

34

Een geytenbock, ten sond-offer:

35

Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elizur de sone Sedeur.

36

Op den vijfden dagh [offerde] d’Overste der kinderen Simeons, Selumiel de sone Ga naar margenoot28 Zuri Saddai.

37

Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:[kolom]

38

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

39

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

40

Een geytenbock, ten sond-offer:

41

Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Selumiëls des soons Zuri Saddai.

42

Op den sesten dagh [offerde] de Overste der kinderen Gads, Eljasaph de sone Dehuël.

43

Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: beyde vol meelbloeme gemenght met olie, ten spijs-offer:

44

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks;

45

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

46

Een geytenbock, ten sond-offer:

47

Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eljasaph des soons Dehuël.

48

Op den sevensten dagh [offerde] de Overste der kinderen Ephraims; Elisama de sone Ammihud.

49

Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

50

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

51

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

52

Een geytenbock, ten sond-offer:

53

Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elisama de sone Ammihud.

54

Op den achtsten dagh [offerde] de Overste der kinderen Manasse Ga naar margenoot29 Gamaliël de sone Ga naar margenoot30 Pedazur.

55

Sijne oferhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

56

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

57

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

58

Een geytenbock, ten sond-offer:

59

Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Gamaliëls des soons Pedazur.

60

Op den negensten dagh [offerde] de Overste der kinderen Benjamins, Abidan de sone van Gedeoni.

61

Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

62

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

63

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

64

Een geytenbock, ten sond-offer:

65

Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige

[Folio 62v\Offerhanden der Oversten.Kandelaer.]
[fol. 62v\Offerhanden der Oversten.Kandelaer.]

lammeren: dat was de offerhande van Abidan, des soons van Gideoni.

66

Op den tienden dagh [offerde] d’Overste der kinderen Dans, Ahiëzer de sone van Ammi Saddai.

67

Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

68

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

69

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

70

Een geytenbock, ten sond-offer:

71

Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahiëzer, de sone van Ammi Saddai.

72

Ga naar margenoot31 Op den elfden dagh [offerde] de Overste der kinderen Asers; Pagiël de sone Ochran.

73

Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

74

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:

75

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

76

Een geytenbock, ten sond-offer:

77

Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Pagiël de sone Ochran.

78

Op den Ga naar margenoot32 twaelfden dagh [offerde] de Overste der kinderen van Naphtali: Ahira de sone Enan.

79

Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:

80

Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks.

81

Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:

82

Een geytenbock, ten sond-offer:

83

Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahira de sone Enan.

84

Dat is de inwyinge des altaers van den Oversten Israëls, ten dage als deselve gesalft wert: twaelf silvere schotelen, twaelf silvere sprenghbeckens, twaelf goudene reuckschalen.

85

Eene silvere schotel was van hondert en dertigh [sikelen,] ende een sprenghbecken van seventigh: Al het silver van de vaten, was twee duysent, ende vier hondert [sikelen,] na den sikel de heylighdoms.

86

Twaelf goudene reuckschalen vol reuckwercks, elcke reuckschale was van tien [sikelen,] na den sikel des heylighdoms: al het gout der reuckschalen was hondert, ende twintigh [sikelen.]

87

Alle de runderen ten brand-offer waren twaelf varren, twaelf rammen, twaelf eenjarige lammeren, met haer spijs-offer, ende twaelf geytenbocken ten sond-offer.

88

Ende alle de runderen, ten danck-offer, waren vier en twintigh varren, de rammen sestigh, de bocken sestigh, de eenjarige lammeren sestigh: dat is de inwyinge des altaers, na dat deselve gesalft was.[kolom]

89

Ende als Mose in de Ga naar margenoot33 Tente der t’samenkomste gingh, om Ga naar margenoot34 met hem te spreken, soo hoorde hy eene stemme tot hem sprekende van boven het Versoendecksel, het welcke is op de Arke der getuygenisse, Ga naar margenoot35 van tusschen de twee Cherubim: Ga naar margenoot36 alsoo sprack hy tot hem.

margenoot1
Verstaet den eersten dagh van de eerste maent des tweeden jaers, na datse uyt Egypten getogen waren. Siet Exod. 40.17, 18.
margenoota
Exod. 40.18.
margenoot2
Siet bov. 1. op vers 16.
margenoot3
D. die booghachtigh, overwelft, ende alsoo toegedeckt waren, tot bewaringe van ’t gene dat daer in was.
margenoot4
And. offerden deselve.
margenoot5
T.w. elck geslachte der Leviten, D. den Gersoniten, Kohathiten, ende Merariten; welcker ampten, ende lasten hier boven beschreven zijn, capp. 3. 4.
margenoot6
De reden, waerom hy de Merariten meer wagenen, ende runderen heeft gegeven, dan den Gersoniten, siet bov. 3. op vers 36.
margenoot7
D. onder het beleyt, ende opsicht van Ithamar. Siet Genes. 41. op vers 35.
margenoot8
Dese werden uyt gedruckt bov. c. 4. versen 4, 5, 6, etc.
margenoot9
Siet bov. 4. op vers 15.
margenoot10
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick het werck, waer door yet door sekere ceremonien tot een bysonder gebruyck, den Heere toegeheylicht wort, 2.Chro. 7. vers 9. Ezra 6.16. ende hier in het volgende.
margenoot11
T.w. den brand-offer altaer.
margenoot12
Hebr. een Overste op eenen dagh, een Overste op eenen dagh sullen hare, etc. siet van dese maniere van spreken Gen. 7. op vers 2.
margenoot13
D. hy offerde niet particulierlick voor hemselven, maer in den naem, ende van wegen de geheele stamme van Iuda. Ende alsoo is het oock te verstaen van de volgende Oversten, datse voor hare stamme geoffert hebben.
margenoot14
Dewelcke dede een halve rijcksdaelder, D. noch soo vele als de gemeene, ofte burgerlicke sikel. siet Genes. c. 20. op vers 16. ende cap. 23. op vers 15.
margenoot15
Van spijs-offer siet Lev. 2. op vers 1.
margenoot16
And. koockpanne, kop, ofte, lepel.
margenoot17
Siet van de weerde eens gouden sikels Genes. 24. op vers 22.
margenoot18
Hebr. de sone eens runts, ende soo in het volgende.
margenoot19
Hebr. soon sijns jaers, ende soo in het volgende.
margenoot20
Siet Genes. 8. op vers 20. ende Lev. cap. 6. op vers 9.
margenoot21
Siet Levit. 4. op vers 3.
margenoot22
Siet Levit. 3. op vers 1.
margenoot23
Hebr. sonen eens jaers, ende soo in het volgende, D. die een jaer oudt waren.
margenoot24
Hebr. Tsuar.
margenoot25
T.w. goudene. Siet vers 84.
margenoot26
Dit woort is hier in gevoeght uyt het voorgaende 18 vers. Alsoo oock in de volgende.
margenoot27
Hebr. Elitsur.
margenoot28
Hebr. Tsurischaddai.
margenoot29
Hebr. Gamliël.
margenoot30
Hebr. Pedatsur.
margenoot31
Hebr. op den dagh der elf dagen, alsoo ond. vers 78.
margenoot32
Hebr. op den dagh der twaelf dagen.
margenoot33
Verstaet, als die gewijet, ende ten dienste des Heeren geheylight was. Te voren hadde Godt met Mose op den bergh Sinai, ende andersins oock gesproken.
margenoot34
Nam. met den Heere.
margenoot35
Hierom wort Godt geseyt, op, ofte, tusschen de Cherubim te sitten, ofte, te woonen, 1.Sam. 4.4. 2.Reg. cap. 19. vers 15. Psalm 80. vers 2.
margenoot36
T.w. gelijck hy belooft hadde, Exod. cap. 25. vers 22.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken