Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxj. Capittel.

Mose verklaert voor den volcke, dat hy haest sal sterven, ende in ’t lant Canaan niet komen, belovende, dat Godt hen door Iosua daer in brengen, ende hare vyanden verdelgen sal, vers 1, etc. hy sterckt ende troost Iosua, 7. schrijft ende levert dit wetboeck den Priesteren, Leviten ende Oudtsten over, met bevel, van ’t selve alle seven jaren voor den gantschen volcke te lesen, 9. Godt stelt Iosua in sijn ampt, 14. ende voorseyt Mose ende Iosue de ongehoorsaemheyt ende afwijckinge des volcks, mitsgaders de toekomstige straffen, 16. beveelt Mose een liedt tot waerschouwinge ende overtuyginge des volcks te schrijven, ende hen dat te leeren, 19. Mose beveelt den Leviten dit wetboeck te leggen aen de zijde der Arke des verbonts, 24. gebiedt het gantsche volck te versamelen, om het liedt te aenhooren, 28.

1

DAer na gingh Mose henen, ende sprack dese woorden tot gantsch Israël,

2

Ende seyde tot hen; Ick ben heden Ga naar margenoot1 hondert en twintigh jaer oudt; ick sal niet meer konnen Ga naar margenoot2 uyt gaen ende in gaen: daer toe heeft de HEERE tot my geseyt; Ga naar margenoota Ghy en sult over dese Iordane niet gaen:

3

De HEERE uwe Godt, die sal voor u aengesichte over gaen, die sal dese volcken van voor u aengesicht verdelgen, Ga naar margenoot3 dat ghyse erflick besittet: Ga naar margenootb Iosua, die sal voor u aengesichte over gaen, gelijck als de HEERE gesproken heeft.

4

Ende de HEERE sal hen doen, gelijck als hy Ga naar margenootc Sihon ende Og, Koningen der Amoriten, ende haren lande gedaen heeft; die hy verdelght heeft.

5

Wanneerse nu de HEERE Ga naar margenoot4 voor u aengesichte sal gegeven hebben; dan sult ghy hen doen Ga naar margenoot5 na allen gebodt, Ga naar margenootd dat ick u-lieden geboden hebbe.

6

Weest sterck ende hebt goeden moedt, en vreest niet, ende en verschrickt niet voor haer aengesichte: want het is de HEERE uwe Godt die met u gaet; Ga naar margenoote Ga naar margenoot6 hy en sal u niet begeven noch u verlaten.

7

Ende Mose riep Iosua, ende seyde tot hem voor de oogen des gantschen Israëls; Zijt sterck, ende hebt goeden moedt; want ghy sult met dit volck ingaen in het lant, dat de HEERE haren vaderen gesworen heeft, haer te sullen geven: ende ghy sult het haer doen erven.

8

De HEERE nu is de gene, die

[Folio 90v\Josua. Godts VVetboeck.Godtlick Liedt.]
[fol. 90v\Josua. Godts VVetboeck.Godtlick Liedt.]

voor u aengesichte gaet, die sal met u zijn, hy en sal u niet begeven, noch u verlaten: en Ga naar margenootf vreest niet, ende en ontsett u niet.

9

Ende Mose schreef dese wet, ende gafse aen de Ga naar margenoot7 Priesteren, de sonen van Levi, Ga naar margenoot8 die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, ende aen alle Oudtsten van Israël.

10

Ende Mose geboodt hen, seggende: Ten eynde van seven jaren, Ga naar margenoot9 op den gesetten tijt van ’t jaer der vrylatinge, op het feest der Ga naar margenoot10 Loofhutten:

11

Als gantsch Israël sal komen om te verschijnen voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts, in de plaetse, die hy sal verkoren hebben, sult Ga naar margenoot11 ghy dese wet voor gantsch Israël uytroepen, voor hare ooren:

12

Ga naar margenoot12 Vergadert het volck, de mannen ende de wijven, ende de kinderkens, ende uwe vreemdelingen, die in uwe Ga naar margenoot13 poorten zijn: op dat sy hooren, ende op dat sy leeren, ende vreesen den HEERE uwen Godt, ende waer nemen te doen alle woorden deser wet.

13

Ende dat hare kinderen, die ’t niet Ga naar margenoot14 geweten en hebben, hooren ende leeren, om te vreesen den HEERE uwen Godt: alle de dagen, die ghy leeft op ’t lant, na ’t welcke ghy over de Iordane zijt henen gaende, om dat te erven.

14

Ende de HEERE seyde tot Mose; Siet, Ga naar margenoot15 uwe dagen zijn genadert, om te sterven; roept Iosua, ende stelt u-lieden in de Tente der t’samenkomste, dat ick hem bevel geve: Soo gingh Mose, ende Iosua, ende sy stelden sich in de Tente der t’samenkomste.

15

Doe verscheen de HEERE in de Tente, in de Ga naar margenoot16 wolcken-colomne: ende de wolcken-colomne stont boven de deure der Tente.

16

Ende de HEERE seyde tot Mose; Siet, ghy sult Ga naar margenoot17 slapen met uwe vaderen: ende dit volck sal opstaen, ende na Ga naar margenoot18 hoereeren de goden Ga naar margenoot19 der vreemden van dat lant, daer ’t na toe gaet in ’t midden van Ga naar margenoot20 dien; ende het sal my verlaten, ende vernietigen mijn verbont, dat ick met Ga naar margenoot21 het selve gemaeckt hebbe.

17

Soo sal mijn toorn te dien dage tegens het selve ontsteken, ende ick salse verlaten, ende Ga naar margenoot22 mijn aengesicht van hen verbergen, dat sy Ga naar margenoot23 ter spijse zijn, ende vele Ga naar margenoot24 quaden, ende benauwtheden sullen Ga naar margenoot25 het treffen: dat het te dien dage sal seggen: Hebben my dese quaden niet Ga naar margenoot26 getroffen, om dat mijn Godt Ga naar margenoot27 in het midden van my niet en is?

18

Ick dan sal mijn aengesichte te dien dage Ga naar margenoot28 gantschelick verbergen, om al het quaet, dat het gedaen heeft: want het heeft sich gewent tot andere goden.

19

Ende nu, schrijft u-lieden Ga naar margenoot29 dit liedt, ende leert het den kinderen Israëls, Ga naar margenoot30 leght het in haren mont: op dat dit liedt my Ga naar margenoot31 ten getuyge zy tegens de kinderen Israëls.

20

Want ick sal dit [volck] inbrengen in het lant, dat ick sijnen vaderen gesworen hebbe, vloeijende van melck ende honigh, ende het sal eten, ende verzadight, ende vet worden: dan sal ’t sich wenden tot andere goden, ende hen dienen, ende sy sullen my tergen, ende mijn verbont vernietigen.

21

Ende ’t sal geschieden, wanneer vele quaden ende benauwtheden Ga naar margenoot32 het selve sullen treffen, dan sal dit liedt voor sijn aengesichte antwoorden tot getuyge; want het sal uyt den mont sijns zaets niet vergeten worden: dewijle ick weet sijn Ga naar margenoot33 gedichtsel, dat het heden maeckt, al eer ick het inbrenge in het lant, dat ick Ga naar margenoot34 gesworen hebbe.

22

Soo schreef Mose dit liedt te dien dage ende hy leerde het den kinderen Israëls.[kolom]

23

Ende Ga naar margenoot35 hy geboodt Iosua, den sone van Nun, ende seyde; Ga naar margenootg Zijt sterck, ende hebt goeden moedt, want ghy sult de kinderen Israëls inbrengen in het lant, dat ick hen gesworen hebbe: ende ick sal met u zijn.

24

Ende ’t geschiedde, als Mose voleyndt hadde de woorden deser Ga naar margenoot36 wet te schrijven in een boeck; tot datse voltrocken waren:

25

Soo geboodt Mose den Leviten, die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, seggende:

26

Neemt dit Ga naar margenooth wetboeck, ende leght het Ga naar margenoot37 aen de zijde der Arke des verbonts des HEEREN uwes Godts: dat het aldaer zy ten getuyge tegens Ga naar margenoot38 u.

27

Want ick kenne uwe wederspannigheyt, ende uwen Ga naar margenoot39 harden necke: Siet, terwijlen ick noch heden met u-lieden leve, Ga naar margenoot40 zijt ghy wederspannigh geweest, tegens den HEERE, hoe veel te meer na mijnen doot?

28

Vergadert tot my alle de Oudtsten uwer stammen, ende uwe Amptlieden: dat ick voor hare ooren dese woorden spreke, ende tegens hen den hemel ende de aerde tot getuyge neme.

29

Want ick weet, dat ghy het na mijnen doot Ga naar margenoot41 sekerlick sult verderven, ende afwijcken van den wegh, dien ick u geboden hebbe: dan sal u Ga naar margenoot42 dit quaet in het laetste der dagen ontmoeten, wanneer ghy sult gedaen hebben, dat Ga naar margenoot43 quaet is in de oogen des HEEREN, om hem door ’t werck uwer handen tot toorn te verwecken.

30

Doe sprack Mose, voor de ooren der gantscher gemeynte van Israël, de woorden deses liedts, tot datse voltrocken waren.

margenoot1
Hebr. een soon van hondert ende tvvintigh jaer.
margenoot2
D. mijn ampt, als te voren, onder u bedienen. siet Num. cap. 27. versen 16, 17. Vergel. boven 28.6.
margenoota
Numer. 27 12. Boven 3.26.
margenoot3
T.w. de volckeren, dat is, hare landen: als boven 9.1. ende elders dickwils.
margenootb
Numer. 27.18.
margenootc
Num. 21.24, 33.
margenoot4
Siet boven 1. op vers 8.
margenoot5
Ghy sultse gantschelick verbannen. siet boven 7.1, 2.
margenootd
Boven 7.1, 2.
margenoote
Iosu. 1.5. Hebr. 13.5.
margenoot6
Dese belofte wort allen geloovigen toege-eygent, Hebr. 13. vers 5.
margenootf
Iosu. 1.9.
margenoot7
Vergel. bov. 17. vers 18.
margenoot8
Vergel. ond. vers 25. ende siet Num. 4. op vers 15.
margenoot9
Siet boven c. 15. vers 1, etc.
margenoot10
Siet boven 16. vers 13, etc. en Lev. cap. 23. vers 34, etc.
margenoot11
Te weten, Priester, met de bystaende Priesteren ende Leviten, etc. siet een exempel Nehem. 8. versen 1, 5, 7, 8.
margenoot12
Ofte, vergaderende, etc. De sin is, Dat dit telckens ten eynde van seven jaren geschieden moeste.
margenoot13
Dat is, steden, woonplaetsen.
margenoot14
Of, ervaren, ondervonden hebben, D. niet gesien alle mijne wonderen, gelijck ghyse gesien hebt.
margenoot15
D. uwe sterfdagh is gekomen.
margenoot16
Uyt dewelcke Godt met Mose plach te spreken. siet Exod. cap. 33. vers 9. Psalm 99.7.
margenoot17
Of, neder liggen, T.w. om te slapen, D. ghy sult sterven: Alsoo wort de doot een slaep genoemt, om dat de lichamen rusten, tot den tijt der opweckinge, Ps. 13. vers 4. ende 76.6. Dan. cap. 12. vers 2. Ioan. c. 11. vers 11. 1.Thess. 4.13, 14, 15. 2.Petr. 3.4.
margenoot18
Siet Exod. 34. op vers 15. ende Lev. cap. 20. op vers 5.
margenoot19
Hebr. des vreemden van dat lant, D. der Canaaniten, die van Godt ende sijn volck vervreemt waren, dienende vreemde goden.
margenoot20
Verstaet, het lant, of, de vreemde Canaanitische inwoonders van dien.
margenoot21
T.w. volck, ende soo in ’t volgende doorgaens, hoewel het getal van eenen, ende velen, onder malkanderen vermenght is.
margenoot22
D. mijnen zegen, ende hulpe, waer door ick mijne genadige tegenwoordigheyt plach te bewijsen, haerlieden onttrecken: ende alsoo in ’t volgende vers.
margenoot23
Hebr. om te eten, D. van den vyanden, als wilde dieren, verscheurt ende verslonden te worden. Vergel. bov. 7. op vers 16. Ezech. 34. versen 5, 8, 10. ende cap. 35. vers 12.
margenoot24
D. ongelucken, elenden, ende soo in het volgende.
margenoot25
T.w. volck, als boven ende in ’t volgende.
margenoot26
Hebr. gevonden: ende soo vers 21.
margenoot27
Als bov. 1.42.
margenoot28
Hebr. verbergende verbergen.
margenoot29
Dat in het volgende Capittel beschreven is: zijnde van Godt gestelt in forme van een liedt, op dat het volck het selve te bequamer mochte leeren, ende onthouden.
margenoot30
D. maeckt dat sy het wel verstaen, van buyten leeren, ende singen konnen, ende alsoo dagelicks in den mont hebben. Vergel. Exod. 4.15. 2.Sam. 14.3, etc.
margenoot31
Tot eene gedachtenisse van alle mijne getrouwe waerschouwingen, ende tot harer overtuyginge van de rechtveerdigheyt mijner straffe, als’se wederspannigh sullen zijn.
margenoot32
T.w. volck, als boven ende onder.
margenoot33
Het gedichtsel sijns herten. Siet Genes. cap. 6. vers 5.
margenoot34
Hen te sullen geven.
margenoot35
De HEERE.
margenootg
Iosu. 1.6.
margenoot36
Dit wort verstaen niet alleen van de tafelen der tien geboden, ende dit liedt, maer van de gantsche verklaringe der wet, alsoose in dese boecken Mosis begrepen is.
margenooth
2.Reg. 22.8.
margenoot37
In het heylige der heyligen, om de weerdigheyt, ende Godtlickheyt van dit boeck te betuygen. De twee tafelen des verbonts lagen in de Arke: ende dit boeck (om de Arke niet te openen) buyten aen de zijde der Arke. Dit boeck wert gevonden ten tijde des Koninghs Iosia, 2.Reg. 22.8.
margenoot38
Niet alleen de Leviten, maer mede het gantsche volck.
margenoot39
Vergel. Ies. 48. vers 4.
margenoot40
Siet bov. c. 9. versen 7, 23, 24.
margenoot41
Hebr. verdervende sult verderven.
margenoot42
Verst. het quaet der straffe, ofte allerleije plagen, die boven verhaelt zijn.
margenoot43
Verst. het quaet der sonde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken