Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Na dat die vijf Koningen der Canaaniten overwonnen waren, soo versamelden haer alle die andere Koningen ende volcken des lants Canaan, aen het water Merom, om tegen Israël te strijden, vers 1, etc. Godt spreeckt Iosua eenen moedt aen, ende belooft hem d’overwinninge over die allegaer, 6. Iosua overvaltse onversiens, 7. ende verslaetse alle te samen, 8. ende hy neemt alle hare steden in, ende plundertse, doodende de inwooonders der selver, 12. Gibeon alleen maeckt vrede met de Israëliten, 19. De Enakim worden oock uytgeroeyt, 21. uytgenomen die tot Gaza, tot Gath, ende tot Asdod, 22.

1

’T Geschiedde daer na, als Iabin de Koningh van Ga naar margenoot1 Hazor dit hoorde, soo sondt hy tot Iobab den Koningh van Madon, ende tot den Koningh van Ga naar margenoot2 Simron, ende tot den Koningh van Achsaph.

2

Ende tot de Koningen die tegen het Noorden op het geberghte, ende Ga naar margenoot3 op het vlacke tegen het Zuyden van Ga naar margenoot4 Cinneroth, ende in de leeghte, ende Ga naar margenoot5 in Naphoth-Dor Ga naar margenoot6 aen de zee waren.

3

Tot de Canaaniten tegen het Oosten ende tegen het Westen, ende de Amoriten ende de Hetiten, ende de Phereziten, ende de Iebusiten op het geberghte, ende de Heviten onder aen Hermon in den lande Ga naar margenoot7 Mizpa.

4

Dese nu togen uyt, ende alle hare heyrlegers met haer, veel volcks, als het zant dat aen den oever der zee is in veelheyt: ende seer vele peerden ende wagens.

5

Alle dese Koningen werden vergadert, ende quamen ende legerden sich t’samen aen de wateren van Merom, om tegen Israël te krijgen.

6

Ende de HEERE seyde tot Iosua, Vreest niet voor hare aengesichten, want morgen ontrent deser tijt sal ickse allegaer verslagen geven voor ’t aengesichte Israëls: hare peerden sult ghy Ga naar margenoot8 verlemmen, ende hare wagenen met den vyere verbranden.

7

Ende Iosua, ende al het krijghsvolck met hem, quam snellick over haer aen de wateren van Merom, ende overvielense.

8

Ende de HEERE gafse in de hant Israëls, ende sy sloegense, ende sy joegense [kolom] na tot Ga naar margenoot9 groot Zidon toe, ende tot Ga naar margenoot10 Misrephot-maim, ende tot het dal Mizpe tegen ’t Oosten, ende sy sloegense tot dat sy geen overige onder haer over en lieten.

9

Iosua nu dede haer gelijck als hem de HEERE geseyt hadde, hare peerden Ga naar margenoot11 verlemde hy, ende hare wagenen verbrandde hy met vyer.

10

Ende Iosua keerde weder ter selver tijt, ende hy nam Hazor in, ende haren Koningh sloegh hy met den sweerde: want Hazor was te voren Ga naar margenoot12 het hooft aller deser Koninckrijcken.

11

Ende sy sloegen Ga naar margenoot13 alle ziele die daer inne was met de scherpte des sweerts, die verbannende, daer bleef Ga naar margenoot14 niets overigh dat adem hadde: ende Hazor verbrandde hy met den vyere.

12

Ende Iosua nam alle de steden deser Koningen in, ende alle hare Koningen, ende hy sloeghse met de scherpte des sweerts, haer verbannende, Ga naar margenoota gelijck als Mose de knecht des HEEREN geboden hadde.

13

Alleenlick en verbrandden de Israëliten geene steden, Ga naar margenoot15 die op hare heuvelen stonden, behalven Hazor alleen, dat verbrandde Iosua.

14

Ende al den roof deser steden, ende het vee roofden de kinderen Israëls voor sich: alleenlick sloegen sy alle de menschen met de scherpte des sweerts, tot dat syse verdelghden, sy en lieten niet over blijven dat adem hadde.

15

Ga naar margenootb Gelijck als de HEERE Mose sijnen knecht geboden hadde, Ga naar margenootc alsoo geboodt Mose aen Iosua: ende alsoo dede Iosua, hy en deder niet een woort af van allen dat de HEERE Mose geboden hadde.

16

Alsoo nam Iosua al dat lant in, het geberghte, ende al ’t Zuyden, ende al Ga naar margenoot16 het lant Gosen, ende de leeghte, ende het vlacke velt, ende het geberghte Ga naar margenoot17 Israëls, ende sijne leeghte.

17

Van den Ga naar margenoot18 kalen bergh, die opwaerts na Seïr gaet, tot Baal Gad toe, in het dal van Libanon, onder aen den bergh Hermon: Alle hare Koningen nam hy oock, ende sloeghse, ende dooddese.

18

Ga naar margenoot19 Vele dagen voerde Iosua krijgh tegen alle dese Koningen.

19

Daer en was geene stadt die vrede maeckte met de kinderen Israëls, behalven de Heviten, inwoonders van Gibeon: sy Ga naar margenoot20 namense alle in door krijgh.

20

Want het was van den HEERE, hare herten te verstocken, datse Israël met oorloge te gemoete gingen, op dat hyse verbannen soude, dat haer geen genade en geschiedde, maer op dat hyse verdelgen soude, gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.

21

Te dier tijt nu quam Iosua, ende roeyde de Ga naar margenoot21 Enakim uyt, van het geberghte, van Hebron, van Debir, van Anab, ende van het gantsche geberghte Iuda, ende van het gantsche geberghte Israëls: Iosua verbandese met hare steden.

22

Daer en bleef niemant van de Enakim overigh in ’t lant der kinderen Israëls: Alleenlick bleven sy overigh te Gaza, te Ga naar margenoot22 Gath, ende te Asdod.

23

Alsoo nam Iosua Ga naar margenoot23 al dat lant in, na alles dat de HEERE tot Mose gesproken hadde: ende Iosua gaf het Israël ten erve, Ga naar margenoot24 na hare afdeylingen, na hare stammen: Ga naar margenoot25 ende het lant rustede van den krijgh.

margenoot1
De name eener stadt, gelegen in het over Galilaea, anders genoemt Galiaea der Heydenen, niet verre van Kades.
margenoot2
Ios. 12.20. wort dese stadt genoemt Simron Meron.
margenoot3
And. inde vvoestijne.
margenoot4
Anders genoemt Gennesaret, Luc. 5.1. oock de zee Tiberiadis, ende de Galileische zee.
margenoot5
Ofte, in de lantstreken, gevvesten, contreijen van Dor.
margenoot6
Ofte, tegen het Westen.
margenoot7
Siet Iudic. 10. vers 17.
margenoot8
D. de zenuwen der achterste schenckelen in stucken snijden, op dat sy noch tot den krijgh, noch tot anderen arbeyt deugen souden.
margenoot9
Niet daerom wort dese stadt groot Zidon genoemt, als ofter oock een kleyn Zidon ware: maer ten aensien van de grootheyt der stadt. Sy heeft haren name van Zidon, den eerstgeborenen sone van Canaan, van welcken gesproken wort Genes. 10.15.
margenoot10
Dit woort wert verscheydelick uytgeleght, eenige, tot aen de warme wateren. Andere, tot de glas-ovens. Andere. tot aen de soutputten. Hebr. tot de verbrandingen der wateren.
margenoot11
Siet vers 6.
margenoot12
D. de hooftstadt, verstaet dit van dat deel des Canaanitischen landes daer Iosua te dier tijt den krijgh voerde.
margenoot13
D. al de menschen, het vee hebben sy gerooft, ende voor haer selven behouden.
margenoot14
D. geen mensche.
margenoota
Deut. 20.16, 17. Iosu. 10.40.
margenoot15
And. die met hare wallen [of bollewercken] gebleven waren, D. die noch niet geslecht of ontmuert en waren, als de Israëliten deselve innamen, maer waren bemuert, of bewalt gebleven, want de kinderen Israëls lieten die in haer geheel, op dat sy vry en vranck in deselve souden woonen mogen.
margenootb
Exod. 23.32, 33. ende 34.12. Num. 33.52.
margenootc
Deut. 7.2. ende 20.16.
margenoot16
Siet boven 10. vers 41.
margenoot17
D. in het welcke Iraël gewoont heeft, ofte het welck den stammen Israëls, (uytgenomen Iuda) ten deele gevallen was: die van de stamme Iuda hadden haer eygen geberghte, als blijckt vers 21.
margenoot18
Aldus wort desen bergh genaemt, om dat hy kael, of sonder boomen, gras, ofte kruyt was. Andere behouden het Hebr. woort Halak, als zijnde een eygen naem.
margenoot19
Wat meer dan ses jaren, gelijck af te nemen is uyt Calebs ouderdom, als hy een erf-lant van Iosua begeerde, Iosu. 14.7.
margenoot20
T.w. alle de boven-genaemde steden; ofte alle de steden daer Iosua voor quam: andersins is het seker, datter noch lange daer na, ten tijden der Richteren, vele steden waren, die d’Israëliten noch niet ingenomen en hadden.
margenoot21
Siet Num. 13. vers 22. ende Deut. 1. vers 28.
margenoot22
Hier woonde de reuse Goliath, 1.Sam. 17.4.
margenoot23
D. het grootste ende voornaemste deel: ofte al, D. allerley lant. T.w. vlack, berghachtigh, weydelant, heyde, waterigh, etc.
margenoot24
Dese afdeylinge des lants wort verhaelt Iosu. cap. 15. ende in de navolgende Capittelen.
margenoot25
Verstaet dit van openbare oorloge, als men met legers tegens malkanderen te velde komt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken