Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Lofsangh Hannae, in welcken sy de weldadigheyt des Heeren roemt, soo in het gemeen, als in ’t besonder, vers 1, etc. Dreygende de hooghmoedige met een eyndelick verderf, 3. De moetwillige boosheyt der sonen Eli wort verhaelt, 12. ende ter contrarie hoewel sich Samuel in sijnen dienst gequeten heeft, 18. Hanna baert meer kinderen, 21. Eli berispt wel sijne sonen over hare boose stucken, maer niet met sulcke gestrengigheyt als het behoorde, 22. De Heere laet door eenen Propheet Eli aenseggen, dat hy met sijn gantsche huys jammerlick soude omkomen, 27.

1

DOe badt Hanna ende seyde: Ga naar margenoota Mijn herte springht op van vreughde Ga naar margenoot1 in den HEERE, Ga naar margenoot2 mijn hoorn is verhooght in den HEERE: Ga naar margenoot3 mijn mont is wijt op gedaen over mijne vyanden, Ga naar margenoot4 want ick verheuge my Ga naar margenoot5 in u heyl.

2

Daer en is niemant heylich gelijck de HEERE, want Ga naar margenootb daer en is niemant dan ghy, ende Ga naar margenoot6 daer en is geen Ga naar margenoot7 rotzsteen, gelijck onse Godt.

3

En maecktet niet te veel dat Ga naar margenoot8 ghy hooge, hooge soudet spreken, dat yet Ga naar margenoot9 harts uyt uwen monde soude gaen: want de Heere is een Godt Ga naar margenoot10 der wetenschappen, ende Ga naar margenoot11 sijne daden, zijn recht gedaen.

4

De boge der stercken is Ga naar margenoot12 gebroken: ende die Ga naar margenoot13 struyckelden zijn met sterckte omgordet.

5

Die Ga naar margenootc verzadight waren Ga naar margenoot14 hebben haer verhuert om broot, ende die Ga naar margenoot15 hongerigh waren Ga naar margenoot16 en zijn het niet meer: tot dat de onvruchtbare Ga naar margenoot17 seven heeft gebaert, ende die veel kinderen hadde, Ga naar margenoot18 krachteloos is geworden.

6

De Ga naar margenootd HEERE Ga naar margenoot19 doodet ende Ga naar margenoot20 maeckt levendigh: Ga naar margenoot21 Hy doet ter Ga naar margenoot22 helle neder dalen, ende hy doet [weder] opkomen.

7

De HEERE maeckt arm ende maeckt rijck, hy vernedert, oock verhooght hy.

8

Ga naar margenoote Hy verheft den geringen uyt den stof, [ende] den nootdruftigen verhooght hy Ga naar margenoot23 uyt den dreck, om te doen sitten by de Vorsten, dat hyse den stoel der eere doe be-erven: Ga naar margenootf want de grontvesten des aerdtrijcks zijn des HEEREN, ende hy heeft de werelt daer op gesett.

9

Hy sal de voeten sijner gunstgenooten bewaren, maer de godtloose Ga naar margenoot24 sullen swijgen in duysternisse: want een man en vermagh niet door kracht.

[Folio 118r\Prophetie over de slappigheyt Eli.]
[fol. 118r\Prophetie over de slappigheyt Eli.]

10

Die met den HEERE twisten, sullen verplettert werden; Ga naar margenootg hy sal in den hemel over hen donderen: de HEERE sal Ga naar margenoot25 de eynden der aerde richten, ende sal Ga naar margenoot26 sijnen Ga naar margenooth Koningh sterckte geven, ende den hoorn Ga naar margenoot27 sijnes gesalfden verhoogen.

11

Daerna gingh Elkana na Rama in sijn huys, maer de jongelingh was den HEERE dienende voor het aenschijn des Priesters Eli.

12

Doch de sonen Eli waren Ga naar margenoot28 kinderen Belials: sy en kenden den HEERE niet.

13

Want Ga naar margenoot29 de wijse dier Priesteren met den volcke was, dat, [wanneer] yemant een offerhande Ga naar margenoot30 offerde, des Priesters jonge quam, dewijle het vleesch koockte, met eenen drietandigen krauwel in sijne hant,

14

Ende sloech in de teyle, of in den ketel, of in de panne, of in den pot, Ga naar margenoot31 al wat de krauwel optrock, dat nam de Priester Ga naar margenoot32 voor hem: alsoo deden sy Ga naar margenoot33 allen den Israëliten die daer te Silo quamen.

15

Oock eer sy ’t vet Ga naar margenoot34 aenstaken, quam des Priesters jonge, ende seyde tot den man, die offerde, Geeft dat vleesch om te braden voor den Priester: want Ga naar margenoot35 hy en sal geen gekoockt vleesch van u nemen, maer Ga naar margenoot36 raeuw.

16

Wanneer nu die man tot hem seyde, Sy sullen dat vet als heden gantschelick Ga naar margenoot37 aensteken, soo neemt dan voor u gelijck als het uwe ziele lusten sal: soo seyde hy tot hem, Nu sult ghy het immers geven, ende soo niet, ick sal ’t met gewelt nemen.

17

Alsoo was de sonde Ga naar margenoot38 deser jongelingen seer groot voor ’t aengesichte des HEEREN: want Ga naar margenoot39 de lieden verachteden het spijs-offer des HEEREN.

18

Doch Samuel diende voor het aengesichte des HEEREN, zijnde een jongelingh, omgordet met den linnen Ga naar margenoot40 lijfrock.

19

Ende sijne moeder maeckte hem eenen kleynen rock, ende brachte hem dien Ga naar margenoot41 van jaer tot jaer, als sy op quam met haren man, om het Ga naar margenoot42 jaerlicksche offer te offeren.

20

Ga naar margenoot43 Ende Eli zegende Elkana ende sijne huysvrouwe, ende seyde, De HEERE geve u Ga naar margenoot44 zaet uyt dese vrouwe Ga naar margenoot45 voor de bede die Ga naar margenoot46 sy den HEERE afgebeden heeft: ende sy gingen na Ga naar margenoot47 sijne plaetse.

21

Want de HEERE Ga naar margenoot48 besocht Hanna, ende sy wert bevrucht, ende Ga naar margenoot49 baerde drie sonen ende twee dochteren, ende de jongelingh Samuel Ga naar margenoot50 wert groot Ga naar margenoot51 by den HEERE.

22

Doch Eli was seer oudt, ende hoorde al wat sijne sonen aen gantsch Israël deden, ende dat sy sliepen by de wijven, die Ga naar margenoot52 met hoopen t’samen quamen Ga naar margenoot53 aen de deure der Tente der t’samenkomste.

23

Ende hy seyde tot hen, Waerom doet ghy alsulcke dingen, dat ick dese uwe boose stucken hoore van desen gantschen volcke?

24

Ga naar margenoot54 Niet mijne sonen: want dit en is geen goet geruchte, dat ick hoore, ghy maeckt dat het volck des HEEREN Ga naar margenoot55 overtreedt.

25

Wanneer Ga naar margenoot56 een mensche tegen een mensche sondight, soo sullen de Ga naar margenoot57 Goden hem oordeelen, maer wanneer een mensche tegen den HEERE Ga naar margenoot58 sondigt, wie sal voor hem bidden? doch sy en hoorden de stemme [kolom] hares vaders niet, Ga naar margenoot59 want de HEERE wildese dooden.

26

Ga naar margenooti Ende de jongelingh Samuel Ga naar margenoot60 nam toe, ende wert groot ende Ga naar margenoot61 aengenaem beyde by den HEERE, ende oock by de menschen.

27

Ende daer quam Ga naar margenoot62 een man Godes tot Eli, ende seyde tot hem, Soo seyt de HEERE, Ga naar margenoot63 Hebbe ick my niet klaerlick geopenbaert den huyse Ga naar margenoot64 uwes vaders, Ga naar margenootk doe Ga naar margenoot65 sy in Egypten waren, in ’t Ga naar margenoot66 huys van Pharao?

28

Ende ick hebbe Ga naar margenoot67 hem uyt alle stammen Israëls my ten Priester verkoren, om te offeren op mijnen altaer, om het reuckwerck aen te steken, om den Ephod voor mijn aengesichte te dragen: ende Ga naar margenootl hebbe den huyse uwes vaders gegeven Ga naar margenoot68 alle de vyer-offeren der kinderen Israëls.

29

Waerom slaet Ga naar margenoot69 ghylieden Ga naar margenootm achter uyt tegen mijn slacht-offer, ende tegen mijn spijs-offer, welck ick geboden hebbe [in] de Ga naar margenoot70 wooninge? ende Ga naar margenoot71 eert uwe sonen meer dan my, dat Ga naar margenoot72 ghylieden u mestet van het voorneemste aller spijs-offeren mijnes volcks Israël?

30

Daerom spreeckt de HEERE de Godt Israëls, Ga naar margenoot73 Ick hadde Ga naar margenoot74 wel klaerlick geseyt, U Ga naar margenootn huys ende uwes vaders huys souden Ga naar margenoot75 voor mijn aengesicht wandelen tot in eeuwigheyt: maer nu spreeckt de HEERE, Ga naar margenoot76 Dat zy verre van my, want die my eeren, sal ick eeren, maer die my versmaden, Ga naar margenoot77 sullen licht geachtt worden.

31

Siet de dagen komen, Ga naar margenoot78 dat ick uwen arm sal afhouwen, ende den arm van uwes vaders huys: datter geen oudt man in uwen huyse wesen sal.

32

Ende ghy sult aenschouwen Ga naar margenoot79 de benauwtheyt der wooninge [Godts] in Ga naar margenoot80 plaetse van al het goede dat hy Israël soude gedaen hebben: ende daer en sal tot geenen dage een oudt man in uwen huyse zijn.

33

Ga naar margenoot81 Doch de man dien ick Ga naar margenoot82 u niet en sal uytroeijen van mijnen altaer, Ga naar margenoot83 soude zijn om uwe oogen te verteeren, ende om uwe ziele te bedroeven: ende Ga naar margenoot84 al de menighte uwes huyses sal sterven, Ga naar margenoot85 mannen geworden zijnde.

34

Dit nu sal u een teecken zijn, ’t welck over uwe beyde sonen, over Ga naar margenoot86 Hophni ende Pinehas komen sal: op eenen dagh sullen sy beyde sterven.

35

Ende ick sal my Ga naar margenoot87 eenen getrouwen Priester verwecken, die sal doen gelijck als Ga naar margenoot88 in mijn herte, ende in mijne ziele zijn sal: dien sal ick een Ga naar margenoot89 bestandigh huys bouwen, ende Ga naar margenoot90 hy sal Ga naar margenoot91 altijt voor het aengesichte Ga naar margenoot92 mijnes gesalfden Ga naar margenoot93 wandelen.

36

Ende het sal geschieden, dat al die van uwen huyse sal overigh zijn: Ga naar margenoot94 sal komen, om sich voor Ga naar margenoot95 hem neder te buygen voor een stucksken gelts, ende een bolle broots, ende sal seggen, Neemt my doch aen tot eenige Priesterlicke bedieninge, dat ick een bete broots moge eten.

margenoota
Luce 1.46.
margenoot1
T.w. dewijle hy my dese groote weldaet bewesen heeft, dat hy my desen sone gegeven heeft.
margenoot2
D. ick hebbe als een nieuwe kracht van den Heere ontfangen, ick ben nu wel gemoet ende onvertsaeght. ’t Is een gelijckenisse genomen van de gehoornde beesten, die hare meeste sterckte, ende oock haer verciersel in de hoornen hebben. siet Psal. 92.11.
margenoot3
Als of sy seyde, Nu my de Heere desen sone gegeven heeft, nu durf ick met openen monde spreken tegen mijne vyanden, insonderheyt tegen Peninna, hare kinderen, ende vrienden, die my mijne onvruchtbaerheyt verweten hebben.
margenoot4
Anders, want ghy hebt my verheught mits u heyl.
margenoot5
D. in de gelucksaligheyt, die ghy my gedaen hebt, ô Heere.
margenootb
Deut. 3.24. Psalm 86.8.
margenoot6
D. daer en is niemant daer men sich sekerlick op verlaten mach, dan op u, Heere. siet Deut. 32.4.
margenoot7
De stercke Godt wort oock een steenrotze genoemt, Deu. cap. 32. vers 15. ende elders meer.
margenoot8
Hanna spreeckt hier Peninna aen (siet boven 1.6, 7.) mitsgaders alle trotze, vermetene menschen.
margenoot9
Ofte, het oude. Dat is, gelijck ghy voor desen pleeght te doen.
margenoot10
D. van alle, of groote wetenschap. Vergel. Prov. 1.20. met de aenteeck.
margenoot11
Vergel. Ezech. 18.25. And. de daden, of, wercken, worden van hem bestiert, of, gevvogen. Sommige aldus: En zijn sijne vvercken [niet] recht gemaeckt?
margenoot12
Hebr. de bogen zijn gebroken. siet gelijcke veranderinge van getal Iob 29.10. And. de stercke [met] den boge zijn gebroken.
margenoot13
T.w. soo uyt swackheyt des lichaems, als uyt kleynmoedigheyt.
margenootc
Psalm 34.11. Thren. 5.6. Luce 1.53.
margenoot14
D. sy zijn soo arm geworden, dat sy haer hebben moeten verhueren, op dat sy den kost krijgen mochten.
margenoot15
Vergel. Iob 18. op vers 12.
margenoot16
Hebr. hebben opgehouden, T.w. te zijn. ofte hongerigh te zijn.
margenoot17
D. vele, als Ruth 4.15. siet ond. vers 21.
margenoot18
T.w. om kinderen te ontfangen ende te baren.
margenootd
Deut. 32.39. Ezech. 37. versen 11, 12, etc.
margenoot19
D. hy sendt den menschen groote benauwtheyt ende elenden toe, die met de doot te vergelijcken zijn.
margenoot20
D. hy verlost de treurige wederom uyt hare benauwtheyt ende anghst.
margenoot21
D. hy brenght in de uyterste verachtinge ende smaet.
margenoot22
D. in de uyterste benauwtheyt. siet Genes. 37. op vers 3.
margenoote
Iob 36.15. Psalm 113.7, 8. Luce 1.52.
margenoot23
Ofte, uyt den misthoop.
margenootf
Psalm 24.2. ende 102.26. ende 104.5.
margenoot24
Of, sullen uytgeroeyt vvorden [ende geworpen] in de duysternisse.
margenootg
1.Sam. 7.10.
margenoot25
D. oock die, die aen de uyterste eynden der werelt zijn.
margenoot26
T.w. Christo, den welcken hy heeft verordineert, ende den welcken hy ter bestemder tijt senden sal.
margenooth
Psalm 2.6. ende 89.25.
margenoot27
D. Christi. siet Psalm 2.2.
margenoot28
Siet Deut. 13. vers 13.
margenoot29
Hebr. Misphat, het recht: welck woort een gewoonte ofte gebruyck somtijts beteeckent, niet alleen een goet ende prijselick, maer oock een quaet ende misprijselick gebruyck, ofte wijse.
margenoot30
D. brachte om geoffert te worden. alsoo vers 15.
margenoot31
Godt hadde de Priesteren sekere deelen of stucken der beesten, die geoffert wierden, tot hare spijse gegeven: Te weten, de borst, ende de rechter schouder, Exod. 29.27, 28. ende Lev. 7.21, 32, 33. maer sy en mochten niet nemen wat haer beliefde, of wat de gaffel haer gaf: oock moeste het deel, het welck de Priesteren toequam, eerst voor den Heere opgeheven ende beweeght worden, Levit. 7.34.
margenoot32
Ofte, daer mede, Te weten, met de krauwel.
margenoot33
Hebr. al Israël.
margenoot34
Siet Levit. 3. vers 3, etc.
margenoot35
Nochtans nam de Priester oock wel gekoockt vleesch, als te sien is vers 13. Hier wort te kennen gegeven, dat hy liever raeuw vleesch hadde, dan gekoockt.
margenoot36
Hebr. levendigh.
margenoot37
Hebr. aenstekende aensteken.
margenoot38
T.w. der sonen Eli.
margenoot39
Hy wil seggen, Als het volck sagh dat de sonen Eli de offerhanden soo schandelick misbruyckten tot hare wellusten, soo wierden sy daer door afgekeert van den Godtsdienst, alsoo dat sy niet meer spijs-offeren tot den Heere en brachten.
margenoot40
Hebr. Ephod. Vergel. 2.Sam. 6.14.
margenoot41
Hebr. van dagen tot dagen.
margenoot42
Hebr. het offer der dagen.
margenoot43
D. hy als Hoogepriester hadde haer veel gelucks gewenscht.
margenoot44
D. kinderen.
margenoot45
D. voor den afgebedenen, ende nu Gode gegevenen sone.
margenoot46
Hebr. hy Siet diergelijcke verwisselinge van het vrouwelick ende mannelick geslachte Genes. c. 24. vers 14. Exo. 31. vers 15. Levit. 2.8. 1.Sam. 25. vers 27. 2.Reg. c. 3. vers 26. Hos. 14.7. Ruth 1. versen 8, 9, 11, 19, 22. Anders, die men den HEERE afgebeden heeft, ofte, die men voor den HEERE gebeden, ofte, begeert heeft. Het is als of hy seyde, Sy en heeft desen sone niet voor haer selven, ofte tot haer voordeel begeert ende den Heere afgebeden: maer op dat sy den selven den Heere soude toe-eygenen tot sijnen dienste.
margenoot47
Te weten, na Elkanae plaetse.
margenoot48
Bevestigende den zegen van Eli, dien sy vertrouwt hadden, dat de Heere volbrengen soude.
margenoot49
Welverstaende tot verscheydene drachten.
margenoot50
Verstaet dit van den wasdom des lichaems in grootte, ende der ziele in wijsheyt ende kennisse. siet Luce 1.80. ende 2.40, 52.
margenoot51
Anders, voor, ofte, met den Heere.
margenoot52
Siet de aenteeckeninge op Exod. cap. 38. vers 8.
margenoot53
Dat is, tot voor de Tente, want in de Tente en mochten sy niet komen.
margenoot54
D. het en betaemt u niet alsoo te handelen.
margenoot55
Te weten, het bevel des offers. siet boven vers 17.
margenoot56
Hebr. een man.
margenoot57
Anders, de Overigheyt, de Richters. siet Exod. 21.6. ende de aenteeck. aldaer.
margenoot58
T.w. opsettelick, ende met moetwilligheyt.
margenoot59
Daerom en gaf haer de Heere de genade niet, dat sy haer bekeerden, maer hy heeftse meer ende meer verlaten, ende heeftse rechtveerdelick overgegeven in eenen verkeerden sin, ten verderve.
margenooti
Luce 2.52.
margenoot60
Hebr. gingh. Vergel. Genes. 26.13. met de aenteeck.
margenoot61
Hebr. goet.
margenoot62
D. een Propheet des Heeren, als 2.Petr. 1. vers 21. 1.Timoth. 6. vers 11. en 2.Timoth. 3.17. Wie dese Propheet geweest zy is ons onbekent. siet de aent. Iudic. 13. op vers 6.
margenoot63
Ofte, ben ick niet, etc. Hebr. openbarende geopenbaert.
margenoot64
T.w. Aarons, van welcken Eli afkomstigh was door Ithamar.
margenootk
Actor. 7.25. etc.
margenoot65
T.w. de kinderen Israëls.
margenoot66
D. doe sy noch waren onder de heerschappije ende tyrannije van Pharao.
margenoot67
T.w. Aaron.
margenootl
Levit. 10.14.
margenoot68
Verstaet, alle de stucken van de beesten, die in de offeren, op den altaer niet en moesten verbrant worden. Siet Levit. 7.34. ende Num. 18.18.
margenoot69
T.w. ghy Eli, ende uwe sonen.
margenootm
Deut. 32.15.
margenoot70
D. Tabernakel, ’t welck Godes wooninge was.
margenoot71
Den selven meer respect toedragende dan my, want ghy en durftse niet eens vertoornen, noch te dege berispen, veel min straffen na behooren, of van het Priesterdom afsetten, gelijck hare snoode boevestucken dat wel verdient hebben.
margenoot72
T.w. ghy Eli soo wel als uwe sonen.
margenoot73
T.w. doe ick ’t Priesterlick-ampt in uwes vaders huys hebbe ingestelt.
margenoot74
Hebr. ick hadde seggende geseyt.
margenootn
Exod. 28.43. ende 29.9.
margenoot75
D. het Priesterdom bedienen: verstaet hier by, indien sy in mijne geboden souden wandelen.
margenoot76
T.w. van wegen uwe ongehoorsaemheyt.
margenoot77
Hebr. sullen licht vvorden.
margenoot78
Dat is, ick sal u berooven van uwe sterckte, Te weten, van uwe kinderen ende het Priesterlicke ampt, want doe het Hoogepriester-ampt van Eli ende de sijne genomen was, soo en vermochten sy gantsch niet. siet ond. vers 36. Het woort arm, voor sterckte, wort oock gebruyckt Iob 22.9. Psalm 37.17. ende elders meer.
margenoot79
Van de wechvoeringe der Arke uyt den Tabernakel, ofte wooninge, de nederlage Israëls, ende de gevangenisse der Arke, siet onder 4.11. Anders, ghy sult een tegenpartije in de vvooninge sien. Ghy, Dat is, uwe nakomelingen (want Eli is sijn leven langh Priester gebleven) maer naderhant sal der een ander (de uwe uytgestooten zijnde) in de plaetse der selver gestelt worden. siet 1.Reg. 2.27.
margenoot80
Anders, in alles vvaer mede hy Israël goet gedaen soude hebben.
margenoot81
D. die aen den dienst des Altaers blijven sal.
margenoot82
Dat is, van den uwen.
margenoot83
Dat is, waer’t dat ghy dan noch leefdet, ende alle dese dingen saeght, ghy soudet uwe oogen uytschreijen. Dit kan verstaen worden van het jammerlick vermoorden der Priesteren te Nobe, 1.Sam. 22.18. ofte oock wel van de schandelicke afsettinge Abjathars, 1.Reg. 2.26. daer de eerste woorden deses vers oock wel op passen.
margenoot84
Dat is, meest al.
margenoot85
D. in het beste van haer leven.
margenoot86
Siet de vervullinge hier van onder 4.11.
margenoot87
Te weten, Zadok, die van den geslachte Eleazars was. siet de vervullinge, 1.Chron. 29.22.
margenoot88
D. gelijck als my behaeght.
margenoot89
Hebr. een getrouvve huys. In Zadoks geslachte is het Hoogepriester-ampt lange gebleven, achtervolgens het gene dat Godt Pinehas den sone Eleazars belooft heeft, Num. 25.13.
margenoot90
Verstaet hier by, ende sijne nakomelingen.
margenoot91
Hebr. alle de dagen, T.w. sijnes levens.
margenoot92
D. voor den Koningh dien ick verkiesen sal, die oock een voorbeelt sal zijn van Christo, dien ick tot eenen Koningh over Zion mijnen heyligen bergh gesalft hebbe.
margenoot93
D. het Priester-ampt bedienen, als vers 30.
margenoot94
Siet de vervullinge, 1.Reg. 2.26. ende 2.Reg. 23.9. Siet oock merckteeckenen hier van, Ezech. cap. 44. vers 14.
margenoot95
T.w. voor Zadok, ende sijne nakomelingen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken