Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 118v\Samuel van Godt geroepen.]
[fol. 118v\Samuel van Godt geroepen.]

Het iij. Capittel.

Samuel wort in eenen nacht drie mael van den Heere geroepen, ende meynde dat het Eli was die hem riep, vers 1, etc. maer ten vierden male geroepen zijnde, antwoordt hy den Heere, 10. Die hem openbaert, dat hy het huys Eli soude uytroeijen, 11. het welck hem des morgens Samuel, op sijn versoeck, te kennen geeft, 15. Eli onderwerpt sich den wille des Heeren, 18. Samuel wort van geheel Israël voor een Propheet gekent, dewijle sich de Heere meer malen aen Samuel openbaerde, 19.

1

ENde de jongelingh Samuel diende den HEERE Ga naar margenoot1 voor het aengesichte Eli: ende het woort des HEEREN Ga naar margenoot2 was dierbaer in die dagen, daer en was geen Ga naar margenoot3 openbaer gesichte.

2

Ende ’t geschiedde Ga naar margenoot4 te dien dage, als Eli op sijn plaetse neder lagh (ende Ga naar margenoota sijne oogen begonden doncker te worden, dat hy Ga naar margenoot5 niet sien en konde):

3

Ende Samuel hem oock neder geleyt hadde, eer Ga naar margenoot6 de lampe Godes uytgedaen wert in Ga naar margenoot7 den Tempel des HEEREN, daer de Arke Godes was:

4

Dat de HEERE Samuel riep, ende hy seyde, Siet [hier] ben ick.

5

Ende hy liep tot Eli ende seyde, Siet [hier] ben ick, want ghy hebt my geroepen, doch hy seyde, Ick en hebbe niet geroepen, keert weder, leght u neder: ende hy gingh henen ende leyde sich neder.

6

Doe riep de HEERE Samuel wederom, ende Samuel stont op, ende gingh tot Eli, ende seyde, Siet [hier] ben ick, want ghy hebt my geroepen: Hy dan seyde, Ick en hebbe niet geroepen, mijn sone, keert weder, leght u neder.

7

Ga naar margenoot8 Doch Samuel en kende den HEERE noch niet: ende het woort des HEEREN en was aen hem noch niet geopenbaert.

8

Doe riep de HEERE Samuel wederom, ten derden male, ende hy stont op, ende gingh tot Eli, ende seyde, Siet [hier] ben ick, want ghy hebt my geroepen: doe verstont Eli, dat de HEERE den jongelingh riep.

9

Daerom seyde Eli tot Samuel, Gaet henen, legt u neder, ende ’t sal geschieden soo hy u roept, soo sult ghy seggen, Spreeckt HEERE, want uwe knecht hoort: doe gingh Samuel henen ende leyde sich aen Ga naar margenoot9 sijne plaetse.

10

Doe quam de HEERE, Ga naar margenoot10 ende stelde sich daer, ende riep Ga naar margenoot11 gelijck d’ander malen, Samuel, Samuel: ende Samuel seyde, Spreeckt, want uw’ knecht hoort.

11

Ende de HEERE seyde tot Samuel, Siet ick doe Ga naar margenoot12 een dingh in Israël, dat al wie het hooren sal, Ga naar margenoot13 [dien] Ga naar margenootb sullen sijne beyde ooren klincken.

12

Te dien selven dage sal ick verwecken over Eli alles wat Ga naar margenootc ick tegen sijn huys Ga naar margenoot14 gesproken hebbe, Ick sal het beginnen ende voleynden.

13

Want ick hebbe hem te kennen gegeven, Ga naar margenoot15 dat ick sijn huys richten sal tot in eeuwigheyt: om der ongerechtigheyts wille die hy geweten heeft, want [als] sijne sonen haer hebben Ga naar margenoot16 vervloeckt gemaeckt, soo en heeft hyse niet eens Ga naar margenoot17 suer aengesien.

14

Daerom dan hebbe ick den huyse Eli gesworen, Ga naar margenoot18 Soo de ongerechticheyt des huyses Eli tot in der eeuwigheyt Ga naar margenoot19 sal versoent worden, door slacht-offer, ofte door spijs-offer!

15

Samuel nu lagh tot aen den morgen, doe dede hy de deuren des huyses des HEE-[kolom]REN open: doch Samuel vreesde dit Ga naar margenoot20 gesichte aen Eli te kennen te geven.

16

Doe riep Eli Samuel, ende seyde, Mijn sone Samuel: hy dan seyde, Siet [hier] ben ick.

17

Ende hy seyde, Wat is het woort dat hy tot u gesproken heeft? en verberght het doch niet voor my: Godt Ga naar margenoot21 doe u soo, ende soo doe hy daer toe, indien ghy een woort voor my verberght van alle de woorden, die hy tot u gesproken heeft.

18

Doe gaf hem Samuel te kennen alle die woorden, ende en verberghde [se] voor hem niet: ende hy seyde, Hy is de HEERE, hy doe wat goet is in sijne oogen.

19

Samuel nu wert groot, ende de HEERE was met hem, ende en liet Ga naar margenoot22 niet een van alle sijne woorden op de aerde vallen.

20

Ende gantsch Israël van Dan tot Berseba toe, bekende, dat Samuel Ga naar margenoot23 bevestight was tot een Propheet des HEEREN.

21

Ende de HEERE voer voort te verschijnen te Silo, Ga naar margenoot24 want de HEERE openbaerde hem aen Samuel te Silo door het woort des HEEREN.

margenoot1
Siet Capit 2. vers 11.
margenoot2
Hy wil seggen, datter te dier tijt weynigh Propheten, ofte getrouwe Leeraers in Israël waren: Soo dat alsser een man Godes quam, dat was wat seldsaems.
margenoot3
Hebr. doorgebroken, uytgebroken. And. menighvuldigh.
margenoot4
T.w. als het woort des Heeren soo dierbaer was.
margenoota
1.Sam. 4.15.
margenoot5
D. niet wel. alsoo staet’er Gen. 48.10. van Iacob, dat hy niet en sagh: D. hy en sagh niet wel, want vers 8. staet, dat hy de sonen Iosephs sagh.
margenoot6
Hy spreeckt van de lampe, die op den goudenen kandelaer stont, die den gantschen nacht van den avont tot aen den morgen moeste branden, dan bluschte men deselve uyt, Exo. 27. vers 21. Levit. 24.3. ende 2.Chron. 13. vers 11.
margenoot7
D. in een van de kamerkens na by ofte ontrent den Tabernakel, want de Tempel en was te deser tijt noch niet gebouwt.
margenoot8
D. hy en kende de roepende stemme des Heeren niet, als die hy niet gewoon en was te hooren: Of, hy en hadde noch geen verstant van die maniere van openbaringen, door welcke de Heere door aensprake den menschen verschijnt.
margenoot9
Siet boven op vers 2.
margenoot10
And. ende hy bleef staende, D. hy en gingh niet weder wech, gelijck hy te voren gedaen hadde.
margenoot11
Hebr. als beurte op beurte.
margenoot12
Verst. de nederlagen der Israëliten, daer van gesproken wort onder c. 4. versen 2, 10.
margenoot13
Hy wil seggen, dat de gene die de groote nederlage der Israëliten sullen hooren, die sullen hare sinnen van verbaestheyt als verliesen.
margenootb
2.Reg. 21.12. Ierem. 19.3.
margenootc
1.Sam. 2.31.
margenoot14
T.w. door den man Godes, cap. 2. vers 27, etc.
margenoot15
D. dat ick mijne rechtveerdige straffe ende wrake over hem ende sijn huys sal uytvoeren.
margenoot16
And. licht, veracht, D. als sy met hare boose stucken ende quaet leven gemaeckt hebben, dat mense vloeckte ende verachtte, als lichte gesellen, die geene eere weert en waren.
margenoot17
’t Hebr. woort beteeckent eygentlick fronselen, of, rimpelen krijgen in ’t aengesichte, het welck geschiet van die gene, die uyt ongesintheyt suer sien. Verstaet hier by, veel weyniger heeft hy’se gestraft, na behooren, ’t welck hy hadde behooren te doen, als vader, als Hoogepriester, ende als Richter, die gestelt was om het quaet te beletten, ende te straffen.
margenoot18
Dese maniere van sweeren siet Genes. 14.22, 23.
margenoot19
Alsoo namelick, dat ick de tijdelicke straffen, die ick over het huys Eli uytgesproken hebbe, soude te rugge houden, ende niet uytvoeren.
margenoot20
D. die dingen, die de Heere hem in een gesichte geopenbaert hadde, al hoewel dit niet alleen een gesichte en was, maer oock een verschijninge: Samuel heeft wakende dese woorden gehoort, ende niet in eene verruckinge of vertreckinge van sinnen, gelijck de gesichten plechten te geschieden. siet Genes. 15. vers 1.
margenoot21
Siet van dese maniere van spreken Ruth 1.17.
margenoot22
D. de Heere volbracht metter daet alles wat hy door Samuel voorseyt hadde. Op de aerde vallen, is soo veel te seggen, als te niete gaen, of te schande komen, als Matth. cap. 10. vers 29. Vergel. 1.Reg. 8.56.
margenoot23
Anders, getrouw geacht, ofte, bevonden.
margenoot24
Hy wil seggen, dat de Heere door droomen, gesichten, ende aensprake, sijn woort aen Samuel openbaerde, het welck te voren selden geschiedde. Siet boven vers 1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken