Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v Capittel.

De Philistijnen stellen de Arke Godes te Asdod in het huys hares afgodts Dagons, vers 1, etc. Die voor deselve af valt, 3. Dit geschiet des anderen daeghs wederom, ende sijn hooft ende handen breken van sijnen lichaem af, 4. De Philistijnen worden met de spenen seer swaerlick geplaegt in alle de steden, daer sy de Arke brachten, 6. Soo dat sy haer met malkanderen beraden, hoe sy de Arke souden quijt worden, 7. Sy sendense na Ekron, 10. daer over die haer ontstelden, 10. eyndelick besluyten sy deselve den Israëliten weder t’huys te senden, 11. [kolom]

1

DE Philistijnen nu namen de Arke Godes; ende sy brochtense van Ga naar margenoot1 Eben-Haëzer tot Ga naar margenoot2 Asdod.

2

Ende de Philistijnen namen de Arke Godes, ende sy brachtense Ga naar margenoot3 in het huys Dagons, ende steldense by Dagon.

3

Maer als die van Asdod ’s anderen daeghs vroegh opstonden, siet soo was Dagon op sijn aengesichte ter aerde gevallen voor de Arke des HEEREN: Ende sy namen Dagon ende setteden hem weder op sijne plaetse.

4

Doe sy nu des anderen daeghs ’s morgens vroegh op stonden, siet Dagon lagh op sijn aengesichte ter aerde gevallen voor de Arke des HEEREN: maer het hooft Dagons, ende de beyde palmen sijner handen afgehouwen, aen den dorpel, alleenlick was Ga naar margenoot4 Dagon daer op overigh gebleven.

5

Ga naar margenoot5 Daerom en treden de Priesters Dagons, noch alle die in ’t huys Dagons komen, Ga naar margenoot6 op den dorpel Dagons tot Asdod niet, tot op desen dagh.

6

Doch de Ga naar margenoot7 hant des HEEREN was swaer over die van Asdod, ende Ga naar margenoot8 verwoestese: ende hy sloeghse met Ga naar margenoot9 spenen, Ga naar margenoota Asdod ende hare lantpalen.

7

Doe nu de mannen te Asdod sagen, dat het al soo [toegingh,] soo seyden sy, Dat de Arke des Godts Israëls by ons niet en blijve, want sijne hant is hardt over ons, ende over Dagon onsen Godt.

8

Daerom sonden sy henen ende versamelden tot hen alle de Vorsten der Philistijnen, ende sy seyden, Wat sullen wy met de Arke des Godts van Israël doen? ende Ga naar margenoot10 die seyden, Dat de Arke des Godts Israëls rontom Ga naar margenoot11 Gath ga: alsoo droegen sy de Arke des Godts Israëls rontom.

9

Ende het geschiedde na dat sy die hadden rontom gedragen, soo was de hant des HEEREN tegen die stadt met een seer groote Ga naar margenoot12 quellinge, want hy sloegh de lieden dier stadt van den kleynen tot den grooten, ende sy hadden Ga naar margenoot13 spenen Ga naar margenoot14 in de verborgene plaetsen.

10

Doe sonden sy de Arke Godes na Ga naar margenoot15 Ekron: maer het geschiedde als de Arke Godes te Ekron quam, Ga naar margenoot16 soo riepen Ga naar margenoot17 die van Ekron, seggende, Sy hebben de Arke des Godts Israëls tot my rontom gebracht, om my ende mijn volck te dooden.

11

Ende sy sonden henen, ende vergaderden alle de Vorsten der Philistijnen, ende seyden: Sendet de Arke des Godts Israëls henen, datse weder keere tot hare plaetse, op datse Ga naar margenoot18 my ende mijn volck niet en doode; want daer was een Ga naar margenoot19 dootlicke quellinge in de gantsche stadt, [ende] de hant Godts was daer seer swaer.

12

Ende de menschen Ga naar margenoot20 die niet en storven, werden geslagen met spenen: soo dat het geschrey der Ga naar margenoot21 stadt opklom na den Hemel.

margenoot1
Siet boven 4.1.
margenoot2
Dese stadt wort Act. 8.40. genoemt Azotus. Het is geweest eene van de voornaemste steden der Philistijnen, in dewelcke ten tijde Iosua reusen woonden. Iosu. 11.22.
margenoot3
D. in den tempel des afgodts Dagons. siet Iudic. 16. vers 23. Dit deden de Philistijnen tot een teecken van victorie, die sy meynden door de hulpe deses hares Godts verkregen te hebben.
margenoot4
D. de romp, daer het hooft met de handen af waren.
margenoot5
Waerom en traden sy niet op den dorpel? Het schijnt dat sy hem hebben heyligh geachtt, om dat Dagon daer op gelegen hadde.
margenoot6
D. op den dorpel des Tempels Dagons, alsoo staet’er, De sleutel Davids, D. des huys Davids.
margenoot7
D. de Heere besocht die van Asdod met sware plagen.
margenoot8
T.w. door de muysen, als geseyt wort 1.Sam. 6.4.
margenoot9
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick eenen heuvel, ende oock het fondament, om dat dit deel des menschelicken lichaems verheven is. Dat dit deel van het lichaem der Philistijnen is geplaeght geweest, wort klaerlick geseyt Psalm 78.66. Dese plage wort in onse tale genoemt de spenen, tacken, aenbeijen, ofte, vijghpuysten, daer de menschen groote pijne aen lijden.
margenoota
Psalm 78.66.
margenoot10
T.w. de Vorsten der Philistijnen.
margenoot11
Dit is oock een van de voornaemste steden der Philistijnen geweest, gelegen op eenen heuvel, ofte bergh genoemt Amma, niet verre van de zee. Dese stadt heeft David ingenomen, 2.Sam. 8. vers 1. vergeleken met 1.Chron. 18. vers 1. siet breeder van dese stadt, 2.Reg. 12.17. 2.Chro. c. 11. vers 8. ende 26.6.
margenoot12
Ofte, verstooringe.
margenoot13
D. de geswellen en waren niet uytwendigh, maer inwendigh in den endeldarm, alsoo dat men daer niet en konde by komen, om die te doen bloeden, alsse swoeren, het welck de pijnlickste soorte van spenen, of vijghwratten is.
margenoot14
Hebr. waren hen verborgen.
margenoot15
Dit is oock eene van de voornaemste steden der Philistijnen geweest, ende is de stamme Iuda ten erfdeele gevallen, Iosu. 15. vers 45. Iudic. 1.18. Siet van dese stadt breeder Iudic. 13.3. 2.Reg. 1.2. Ier. 25. vers 20 Amos 1.8. Zeph. 2.4. ende Zach. 9.5, 7.
margenoot16
De Ekroniten gehoort ende gesien hebbende de sware plagen daer mede Godt de Heere hare naburen, om der Arke wille, geplaeght hadde, waren verschrickt doe sy hoorden dat men de Arke tot haer brengen woude.
margenoot17
T.w. de Overste der stadt, want daer volght, om my, ende mijn volck te dooden.
margenoot18
Aldus sprack een yeder onder de Vorsten der Philistijnen.
margenoot19
Eenige meynen, dat behalven de spenen, onder de Philistijnen noch een andere doodelicke sieckte geregneert hebbe. siet het volgende vers.
margenoot20
Te weten, van de doodelicke quellinge, daer van stracks gesproken is, vers 11.
margenoot21
Dat is, der inwoonderen der stadt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken