Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

Na dat de Arke seven maenden by de Philistijnen geweest was, vers 1, etc. overleggen sy met hare Priesters, hoe sy deselve wederom sullen senden, 2. die raden dat mense niet ledigh, maer met een geschenck soude wederom senden, 3. namelick met vijf goudene spenen ende muysen, 4. op eenen nieuwen wagen, 7. alsoo deden de Philistijnen, 10. De koeijen die in den wagen gespannen waren, gingen regel recht na Beth-Semes, 12. Alwaer de Leviten des halven offerhande doen, 14. Wat Vorsten ende steden goudene spenen ende muysen geoffert hebben, 17. De Beth-

[Folio 119v\ d’Arke weder gesonden met geschencken.]
[fol. 119v\ d’Arke weder gesonden met geschencken.]

Semiters worden swaerlick van den Heere geslagen, om dat sy door nieuwsgierigheyt in de Arke sagen, 19. Sy versoecken aen die van Kiriath-Iearim, datse de Arke van daer in hare stadt halen wouden, 20.

1

ALs nu d’Arke des HEEREN seven maenden in ’t lant der Philistijnen geweest was,

2

Soo riepen de Philistijnen de Priesters, ende de waerseggers, seggende, Wat sullen wy met de Arke des HEEREN doen? laett ons weten Ga naar margenoot1 waer mede wy’se aen Ga naar margenoot2 hare plaetse senden sullen.

3

Sy dan seyden, Indien ghy de Arke des Godts Israëls wech sendet, en sendtse niet Ga naar margenoot3 ledigh wech, maer Ga naar margenoot4 vergeldet Ga naar margenoot5 hem gantschelick een schult-offer: dan sult ghy genesen worden, ende u-lieden sal bekent worden waerom sijne Ga naar margenoot6 hant van u niet af en wijckt.

4

Doe seyden sy, Welck is dat schult-offer dat wy hem vergelden sullen? ende sy seyden, Vijf goudene spenen, ende Ga naar margenoot7 vijf goudene muysen, na Ga naar margenoot8 den getale der Vorsten der Philistijnen: want Ga naar margenoot9 het is eenerley plage Ga naar margenoot10 over u alle, ende over uwe Vorsten.

5

Soo maeckt dan beelden uwer spenen, ende beelden Ga naar margenoot11 uwer muysen, die het lant verderven, ende Ga naar margenoot12 geeft den Gode Israëls de eere: misschien sal hy sijne hant verlichten van over u-lieden, ende van over uwen Ga naar margenoot13 Godt, ende van over u lant.

6

Waerom doch soudet ghylieden u herte verswaren, gelijck de Ga naar margenoot14 Egyptenaers ende Pharao haer herte verswaert hebben? en hebbense niet, Ga naar margenoot15 doe hy [wonderlick] Ga naar margenoota met Ga naar margenoot16 haer gehandelt hadde, Ga naar margenoot17 haer laten trecken, dat sy Ga naar margenoot18 henen gingen?

7

Nu dan, Ga naar margenoot19 neemt ende maeckt eenen Ga naar margenoot20 nieuwen wagen, ende twee zoogende koeijen, op dewelcke geen jock gekomen en is, spant de koeijen aen den wagen, ende brenght Ga naar margenoot21 hare kalveren van achter hen Ga naar margenoot22 weder na huys.

8

Neemt dan de Arke des HEEREN, ende setse op den wagen, ende leght de goudene Ga naar margenoot23 kleynodien, die ghy Ga naar margenoot24 hem ten schult-offer vergelden sult, in een kofferken aen hare zijde: ende sendtse wech, datse henen ga.

9

Siet dan toe, indiense den wegh harer lantpale opgaet na Beth-Semes, soo Ga naar margenoot25 heeft hy ons dit groot quaet gedaen: maer soo niet, soo sullen wy weten, dat sijne hant ons niet geraeckt en heeft: het is ons een Ga naar margenoot26 toeval geweest.

10

Ende die lieden deden alsoo, ende namen twee zoogende koeijen, ende spandense aen den wagen, ende hare Ga naar margenoot27 kalveren slooten sy in u huys.

11

Ende sy setteden de Arke des HEEREN op den wagen, ende het kofferken met de goudene muysen, ende de beelden harer Ga naar margenoot28 spenen.

12

De koeijen nu gingen recht in dien wegh, op den wegh na Ga naar margenoot29 Beth-Semes op eene strate, Ga naar margenoot30 sy gingen steeds voort, Ga naar margenoot31 al loeijende, ende en Ga naar margenoot32 weecken noch ter rechter noch ter slincker hant: ende de Vorsten der Philistijnen gingen achter deselve tot aen de lantpale van Beth-Semes.

13

Ende die van Beth-Semes Ga naar margenoot33 maeyden den terwen-oogst in het dal, ende als sy [kolom] hare oogen ophieven, sagen sy de Arke, ende verblijdden haer als sy [die] sagen.

14

Ende de wagen quam op den acker Iosua des Beth-Semiters, ende bleef daer staende, ende daer was een groote steen: ende Ga naar margenoot34 sy kloofden het hout des wagens, ende offerden de koeijen den HEERE ten brand-offer.

15

Ende de Leviten namen de Arke des HEEREN af, ende het kofferken dat daer by was, daer de goudene kleynodien in waren, ende settense op dien grooten steen: ende die lieden van Beth-Semes Ga naar margenoot35 offerden brand-offeren, ende slachtten slacht-offeren den HEERE, des selven daeghs.

16

Ende als de vijf Vorsten der Philistijnen sulcks gesien hadden, soo keerden sy wederomme des selven daeghs na Ekron.

17

Dit nu zijn de goudene spenen, die de Philistijnen aen den HEERE ten schult-offer vergolden hebben: voor Asdod eene, voor Gaza eene, voor Askelon eene, voor Gath eene, voor Ekron eene.

18

Oock goudene muysen, na den getale aller steden der Philistijnen, onder de vijf Vorsten, van de vaste steden af, tot aen de lantvlecken: ende tot aen Ga naar margenoot36 Abel den grooten [steen], op den welcken sy de Arke des HEEREN neder gestelt hadden, Ga naar margenoot37 die tot op desen dagh is op den acker Iosua des Beth-Semiters.

19

Ende [de HEERE] sloegh onder die lieden van Beth-Semes, om dat sy Ga naar margenoot38 in de Arke des HEEREN gesien hadden: ja hy sloegh Ga naar margenoot39 van den volcke seventigh mannen, [ende] vijftigh duysent mannen: doe bedreef het volck rouwe, om dat de HEERE eenen grooten slagh onder den volcke geslagen hadde.

20

Doe seyden de lieden van Beth-Semes, Wie soude konnen bestaen voor het aengesichte Ga naar margenoot40 des HEEREN, deses Heyligen Godts? ende tot wien van ons sal hy optrecken?

21

Soo sonden sy boden tot de inwoonders van Kiriath-Iearim, seggende: De Philistijnen hebben de Arke des HEEREN weder gebracht, komt af, haeltse opwaerts tot u.

margenoot1
Anders, Hoe.
margenoot2
T.w. in het lant van Israël.
margenoot3
D. niet sonder eenigh geschenck, ofte vereeringe.
margenoot4
Hebr. vergeldende vergeldt.
margenoot5
T.w. den Godt Israëls.
margenoot6
D. de plage, of straffe, die alleene van de macht ende regeeringe Godes komt.
margenoot7
Van de muysen en is te voren niet gesproken.
margenoot8
Siet van dese vijf Vorsten, vers 17.
margenoot9
Sy willen seggen, de Vorsten, Overste, ende het gemeyne volck te Ekron, zijn van Godt met eene, ende deselve plage geplaeght.
margenoot10
Hebr. over hen alle. siet boven 5.11.
margenoot11
D. der muysen, die u geplaeght ende gepijnight hebben. Gelijck de spenen der Philistijnen lichaem geplaeght hebben, alsoo hebben de muysen haer schade gedaen aen haer bezaeyde lant, met het zaet te knagen, ende te eten.
margenoot12
Mits bekennende, dat ghy met rechte van hem gestraft zijt over uwe vergrijpinge aen de Arke des Heeren. Alsoo spreeckt oock Iosua tot Achan, Ios. 7.19.
margenoot13
T.w. Dagon.
margenoot14
Dese maniere van spreken, T.w. dat eenigh dingh in het gemeyn geseyt wort, ende daer na het een of het ander in ’t bysonder, wort meer maels in de Heylige Schrift gebruyckt, als Ios. 2. vers 1. 1.Reg. c. 11. vers 1. 2.Sam. c. 2. vers 1. Psalm 18.1. Marc. 16.7.
margenoot15
And. doe hy met hen doende vvas, of, doen hy sich oeffende aen haer, ofte, na dat hyse bespot hadde.
margenoota
Exod. 12.31.
margenoot16
T.w. de Egyptenaers.
margenoot17
Te weten, de Israëliten.
margenoot18
Te weten, uyt Egypten.
margenoot19
And. maeckt ende neemt eenen nieuvven vvagen.
margenoot20
De Heydensche Priesters hebben geachtt, dat het onbetamelick was, dat men de Arke des Heeren soude setten ende voeren op eenen wagen, die te voren tot boeren werck, of tot anderen arbeyt was gebruyckt geweest. siet diergelijcke 2.Sam. cap. 6. vers 3.
margenoot21
Hebr. hare sonen, ofte, kinderen, alsoo oock vers 10.
margenoot22
Dit vermeerdert het wonderwerck, dat de koeijen niet weder gekeert en zijn na hare zuygelingen.
margenoot23
Hebr. vaten, gereetschap, T.w. de goudene spenen, ende muysen.
margenoot24
T.w. den Godt Israëls.
margenoot25
D. soo sullen wy daer uyt bekennen, dat de Godt Israëls ons dese plage heeft toegesonden.
margenoot26
D. yet daer van men de natuerlicke of de regeerende oorsake niet weten en kan.
margenoot27
Hebr. hare kinderen, ofte, sonen.
margenoot28
Of, aersen.
margenoot29
Siet van dese stadt Iosu. 15.10. in de aenteeck. ende Iosu. 21.16.
margenoot30
Hebr. sy gingen gaende.
margenoot31
T.w. om dat sy van hare kalveren afgetrocken waren, want oock de beesten hare jongen lief hebben.
margenoot32
Hier uyt is af te nemen, datter verscheydene straten of bywegen geweest zijn, maer dese koeijen zijn, door de regeeringe Godes, den rechten wegh na Beth-Semes in gegaen.
margenoot33
Dit pleegh in’t Ioodsche lant te geschieden ontrent Pincksteren, Levit. cap. 23. D. in de maent van Mey, of korts daer na: Ergo soo is de Arke van de Philistijnen genomen ontrent het begin van November, want sy is seven maenden in haer lant geweest, vers 1.
margenoot34
T.w. de Levitische Priesters, die te Beth-Semes woonden, als blijckt vers 15. Want dese stadt was den Leviten tot een wooninge gegeven. siet Ios. 21. vers 16. Deser ampt was het de Arke aen te tasten ende te dragen, Num. 4.5, etc.
margenoot35
D. sy behandighden den Priesteren beesten ten brand-offer, etc.
margenoot36
D. klaghte. siet van desen steen bov versen 14, 15. waerom dat hy soo genaemt wort, siet vers 19. Vergel. Genes. 50.11.
margenoot37
Eenige verstaen hier de Arke; maer andere den steen, het welck geloovelicker is.
margenoot38
Tegen het bevel Godes, Num. 4. versen 5, 20. Het schijnt wel dat de Beth-Semiters al te curieus geweest zijn, om te sien of de Philistijnen yets uyt de Arke genomen, ofte daer by gedaen hadden, ende het schijnt datter eenige stoute verachtsaemheyt mede vermenght is geweest.
margenoot39
T.w. van de andere Israëliten, die daer lagen om de wacht te houden, op dat hare lantpalen niet beschadight en werden: Oock van die, die daer van alle stammen gekomen waren om de Arke te sien, op de tijdinge dat deselve weder te huys gekomen was.
margenoot40
D. voor den HEERE die boven de Arke sich openbaerde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken