Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Iosaphat in krijghsnoot roept een vasten uyt, vers 1, etc. doet selve een gebedt tot Godt, 5. hy wort getroost van den Propheet Iahaziël, door toesegginge van Godts hulpe, 14. die hy mirakeleuselick krijght, 20. krijght grooten buyt, ende komt met dancksegginge tot Godt, na Ierusalem, 25. sijne reegeringe, 31. sijne schipsvlote geluckt qualick, 35.

1

HEt geschiedde nu na desen, dat de kinderen Moabs, ende de kinderen Ammons, ende met hen, Ga naar margenoot1 [andere] Ga naar margenoot2 beneven de Ammoniten, quamen tegen Iosaphat ten strijde.

2

Doe quamender, die Iosaphat boodtschapten, seggende; Daer komt eene groote menighte tegens u van gene zijde Ga naar margenoot3 der zee, uyt Syrien: ende siet, sy zijn te Ga naar margenoot4 Hazezon Tamar, welcke is Engedi.

3

Iosaphat nu vreesde, ende Ga naar margenoot5 stelde

[Folio 195v\Josaphat bidt Godt, en ver--krijght victorie.]
[fol. 195v\Josaphat bidt Godt, en ver--krijght victorie.]

sijn aengesichte, om Ga naar margenoot6 den HEERE te soecken: ende hy Ga naar margenoot7 riep een vasten uyt in gantsch Iuda.

4

Ende Iuda wert vergadert, om van den HEERE Ga naar margenoot8 [hulpe] te soecken: oock quamense uyt alle steden van Iuda, om den HEERE te soecken.

5

Ende Iosaphat Ga naar margenoot9 stont in de gemeynte van Iuda, ende Ierusalem, in het Huys des HEEREN, voor het Ga naar margenoot10 nieuwe voorhof.

6

Ende hy seyde: O HEERE, Godt onser vaderen, zijt ghy niet die Godt in den hemel? ja ghy zijt de Heerscher over alle Koninckrijcken der Heydenen; ende Ga naar margenoota in uwe hant is kracht, ende sterckte, Ga naar margenoot11 soo dat niemant sich tegen u stellen en kan.

7

Hebt ghy niet, onse Godt, de inwoonderen deses lants van voor het aengesichte uwes volcks Israëls verdreven, ende dat den Ga naar margenoot12 zade Abrahams uwes liefhebbers Ga naar margenoot13 tot in eeuwigheyt gegeven?

8

Sy nu hebben daer in gewoont, ende sy hebben u daer in een Ga naar margenoot14 Heylighdom gebouwt Ga naar margenoot15 voor uwen name, seggende;

9

Ga naar margenootb Indien over ons [eenigh] quaet comt, het Ga naar margenoot16 sweert des oordeels, ofte pestilentie, ofte honger, wy sullen voor dit huys, ende voor u aengesichte staen, dewijle Ga naar margenoot17 uwe naem in dit huys is; ende wy sullen uyt onse benauwtheyt tot u roepen; ende ghy sult verhooren, ende verlossen.

10

Ende nu, siet, de kinderen Ammons, ende Moab, ende Ga naar margenoot18 die van het geberghte Seïr, door dewelcke ghy Israël niet toe en liet Ga naar margenoot19 te trecken, als sy uyt Egyptenlant togen, maer sy weecken van hen, ende en verdelghdense niet:

11

Siet dan, sy Ga naar margenoot20 vergelden ’t ons; komende om ons uyt uwe erve, die ghy ons te erven gegeven hebt, te verdrijven.

12

O onse Godt, sult ghy geen Ga naar margenoot21 recht tegen hen oeffenen? want in ons en is geene kracht tegen dese groote menighte, die tegen ons komt: ende wy en weten niet, wat wy doen sullen; maer Ga naar margenoot22 onse oogen zijn op u.

13

Ende gantsch Iuda stont Ga naar margenoot23 voor het aengesichte des HEEREN: oock hare kinderkens, hare wijven, ende hare sonen.

14

Doe Ga naar margenoot24 quam Ga naar margenoot25 de Geest des HEEREN, in het midden der gemeynte, op Ga naar margenoot26 Iahaziël den sone Zecharia, des soons Benaia, des soons Iehiëls, des soons Matthania, den Levijt uyt de sonen Asaphs:

15

Ende hy seyde: Mercket op, geheel Iuda, ende ghy inwoonderen Ierusalems, ende ghy Koningh Iosaphat; Alsoo seyt de HEERE tot u-lieden: Ga naar margenootc En vreeset ghylieden niet, ende wort niet ontsettet van wegen dese groote menighte; want Ga naar margenoot27 de strijt en is niet uwe, maer Godes.

16

Trecket morgen Ga naar margenoot28 tot hen af: siet, [kolom] sy komen op, by den opgangh van Ga naar margenoot29 Ziz; ende ghy sultse vinden in ’t eynde Ga naar margenoot30 des dals voor aen de woestijne van Ieruël.

17

Ghy en sult in desen [strijt] niet te strijden hebben: stellet u selven, staet, ende siet het heyl Ga naar margenoot31 des HEEREN met u, O Iuda, ende Ierusalem: vreeset niet, nochte en ontsettet u niet, gaet morgen uyt, hen tegen; want de HEERE Ga naar margenoot32 sal met u wesen.

18

Doe Ga naar margenoot33 neyghde sich Iosaphat met het aengesichte ter aerde: ende gantsch Iuda, ende de inwoonderen Ierusalems vielen neder voor ’t aengesichte des HEEREN, aenbiddende den HEERE.

19

Ende de Leviten uyt de kinderen der Ga naar margenoot34 Kahathiten, ende uyt de kinderen der Korahiten, stonden op, om den HEERE den Godt Israëls met Ga naar margenoot35 luyder stemme Ga naar margenoot36 ten hooghsten te prijsen.

20

Ende sy maeckten sich des morgens vroegh op, ende togen uyt na de Ga naar margenoot37 woestijne Tekoa, ende als sy uyttogen, stont Iosaphat, ende seyde; Hooret my O Iuda, ende ghy inwoonders van Ierusalem; geloovet in den HEERE uwen Godt, soo sult ghy bevestiget worden; geloovet aen Ga naar margenoot38 sijne Propheten, ende ghy sult voorspoedigh zijn.

21

Ga naar margenoot39 Hy nu beraetslaeghde sich met het volck, ende hy stelde den HEERE Sangers, die de Ga naar margenoot40 Heylige Majesteyt prijsen souden, Ga naar margenoot41 voor de toegerustede uytgaende, ende seggende: Ga naar margenoot42 Lovet den HEERE, want sijne goedertierentheyt is tot in eeuwigheyt.

22

Ter tijt nu als sy aenhieven met een vreughden-geroep, ende lofsangh; Ga naar margenootd stelde de HEERE Ga naar margenoot43 achterlagen tegen de kinderen Ammons, Moab, ende die van het geberghte Seïr, die tegen Iuda gekomen waren, ende Ga naar margenoot44 sy werden geslagen.

23

Want de kinderen Ammons, ende Moab Ga naar margenoot45 stonden op tegen de inwoonderen van het geberghte Seïr, om te verbannen, ende te verdelgen: ende als sy met de inwoonderen van Seïr een eynde gemaeckt hadden, hielpen sy Ga naar margenoot46 d’een den anderen ten verderve.

24

Als nu Iuda tot de Ga naar margenoot47 wacht-toren in de woestijne gekomen was, wendden sy sich na de menighte; ende siet, het waren doode lichamen, liggende op der aerde, ende Ga naar margenoot48 niemant en was ontkomen.

25

Iosaphat nu, ende sijn volck quamen, om haren buyt te rooven, ende sy vonden by hen in menighte, soo wel have, Ga naar margenoot49 ende doode lichamen, als Ga naar margenoot50 kostelicke gereetschap, ende namen voor hen wech Ga naar margenoot51 tot dat sy niet meer dragen en konden: ende sy roofden den buyt drie dagen; want dies was vele.

26

Ende op den vierden dagh vergaderden sy sich in het dal Ga naar margenoot52 van Beracha, want daer loofden sy den HEERE: daerom noemden sy den naem dier selver plaetse, het dal van Beracha, Ga naar margenoot53 tot op desen dagh.

27

Daer na keerden alle mannen van Iuda, ende Ierusalem weder, ende Iosaphat in de Ga naar margenoot54 voorspitse van hen, om wederom met blijdtschap tot Ierusalem te komen: want de HEERE haddese verblijdt over hare vyanden.

28

Ende sy quamen te Ierusalem met

[Folio 196r\Josaphat. Joram. Edom. Libna. Schrift Eliae.]
[fol. 196r\Josaphat. Joram. Edom. Libna. Schrift Eliae.]

luyten, ende met harpen, ende met trompetten Ga naar margenoot55 tot het Huys des HEEREN:

29

Ende daer wert eene Ga naar margenoot56 verschrickinge Godts over alle Koninckrijcken dier landen, als sy hoorden, dat de HEERE tegen de vyanden Israëls gestreden hadde.

30

Alsoo was het Koninckrijcke Iosaphats stille; ende sijn Godt gaf hem ruste rontom henen.

31

Soo regeerde Iosaphat over Iuda: Ga naar margenoot57 hy was Ga naar margenoote vijf en dertigh jaer oudt, als hy Koningh wert, ende hy regeerde vijf en twintigh jaer te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Azuba, eene dochter Silhi.

32

Ende hy Ga naar margenoot58 wandelde in den wegh sijns vaders Asa, ende hy en weeck daer van niet af, doende dat recht was in de oogen des HEEREN.

33

Evenwel en werden de hooghten Ga naar margenoot59 niet wech genomen: want het volck en hadde noch Ga naar margenoot60 sijn herte niet geschickt tot den Godt harer vaderen.

34

Het overige nu der geschiedenissen Iosaphats, der eerste, ende der laetste, siet, die zijn geschreven in de geschiedenissen van Ga naar margenoot61 Iehu den soon van Ga naar margenoot62 Hanani, Ga naar margenoot63 die men hem opteeckenen dede in het Ga naar margenoot64 boeck van de Koningen Israëls.

35

Doch na desen vergeselschapte sich Iosaphat de Koningh van Iuda met Ahazia den Koningh Israëls: die handelde godtlooslick in [sijn] doen.

36

Ende hy vergeselschapte sich met hem, Ga naar margenootf om schepen te maken, om na Ga naar margenoot65 Tarsis te gaen: ende sy maeckten de schepen te Ga naar margenoot66 Ezeon-Geber.

37

Maer Eliëzer de soon van Dodava van Maresa, propheteerde tegen Iosaphat, seggende; Om dat ghy u met Ahazia vergeselschapt hebt, heeft de HEERE uwe wercken verscheurt: Alsoo werden de schepen verbroken, datse niet en konden na Tarsis gaen.

margenoot1
Namel. de Syriers, vers 2. ende de Edomiten, die op het geberghte Seir woonden, vers 10.
margenoot2
Ofte, buyten af van de Ammoniten. And. over, of, bezijden. Anders, want met hen, namelick de Moabiten, waren van de Ammoniten, Te weten, eenige. Andere verstaen dat Ammonim hier ende cap. 26. vers 8. een bysonder volck is, onderscheyden van de kinderen Ammons.
margenoot3
Verstaet, de soutzee, ofte, de doodezee, dewelcke was de oostpale des Iodischen lants, Iosu. cap. 15. vers 5. Siet van dese zee Genes. cap. 14. op vers 3.
margenoot4
Siet Genes. 14. op vers 7.
margenoot5
Dat is, hadde een vast voornemen in sijn herte. Gelijck men ’t aengesichte des lichaems wendt na de plaetse daer men wesen wil, alsoo keert men, ende set men de gedachten des geestes op het werck dat men doen wil. Siet 2.Reg. cap. 12. op vers 17.
margenoot6
Anders, van den Heere [hulpe] te soecken. Den Heere te soecken, is hier soo veel, als hem vyerighlick aen te roepen. Alsoo Ps. 34.5. ende 78.34, etc. Elders wort dese maniere van spreken meer in het gemeene genomen. siet boven cap. 11. op vers 16.
margenoot7
T.w. op dat een yeder te bequamer soude zijn, om Godt te bidden voor de welstant des lants, ende de afkeeringe der vyanden, ende om een openbaer getuygenisse te geven van ootmoedt, ende berouw over haer voorgaende sonden, ende van een oprecht voornemen, om in het toekomende sich te beteren. Vergel. Iudic. c. 20. vers 26. 1.Sam. c. 7. vers 6. ende cap. 31. vers 13. 2.Sam. c. 1. vers 12. 1.Reg. 21.9. ende de aent. Nehem. 9. vers 1. Esth. 4.16. Ioël 2.15.
margenoot8
Ofte, [antwoorde.]
margenoot9
T.w. in ’t uyterste, ende groote voorhof, genaemt het voorhof des volcks, in het Konincklick gestoelte; van ’t welcke siet boven 6. op het vers 13.
margenoot10
Verstaet, het innerste voorhof, het welcke was der Priesteren, hier genaemt het nieuwe, soo men meynt, om dat Asa het selve hadde laten vernieuwen, als hy den brand-offer altaer vernieuwde, boven 15.8.
margenoota
1.Chron. 29.12. Matth. 6.13.
margenoot11
Of, soo dat niemant met, ofte, by, ofte, tegen u en is, om sich te stellen, D. dat niemant met u in macht te vergelijcken zy, die hem tegens u soude konnen stellen.
margenoot12
D. den nakomelingen. siet Genes. 9. op vers 9.
margenoot13
Dat is, tot de toekomste van den Messias, ende de vervullinge der wet. siet Genes. 13. op vers 15.
margenoot14
Dat is, eenen tempel. Alsoo wort de tempel genaemt, Ps. 74.7. Ezech. 45. vers 4. item de tabernakel Mosis, Exod. cap. 25. vers 8. Levit. cap. 20. vers 3.
margenoot15
D. voor u. siet 1.Reg. 5. op vers 3. alsoo in ’t volgende.
margenootb
1.Reg. capit. 8. versen 33, 34, 35, etc. Boven 6.28. ende 7.13.
margenoot16
Verst. de oorloge, daer mede Godt pleeght sijne rechtveerdige oordeelen, ende straffen over de menschen uyt te voeren. Sweert, voor, oorloge, siet Levit. 26. op vers 6. ende, oordeel, voor, straffe, of, wrake, Exod. cap. 7. vers 4. Ierem. 48.47. Ezech. 14.21. 1.Petr. 4.17, etc. daerom wort dit sweert der oorloge oock een wrekende sweert genoemt, Levit. 26.25.
margenoot17
D. ghy, O Heere, door de teeckenen uwer tegenwoordigheyt, ende de werckingen uwer genade.
margenoot18
Hebr. de bergh, ofte, het geberghte Seïrs, Dat is, de inwoonderen van dat geberghte, dewelcke waren de Edomiten, Deuter. 2.5.
margenoot19
T.w. als vyanden, om het volck te beschadigen, ofte het lant in te nemen; doch als vrienden hadden sy wel mogen trecken, indien de Edomiten hen dat niet geweygert en hadden, Numer. 20.17, 20, 21. Deuter. 2. versen 4, 8, 18.
margenoot20
Te weten, het goet, dat wy hen gedaen hebben met het quaet, datse ons nu aendoen willen. Het Hebreeusch woort is hier voor quade vergeldinge genomen, alsoo 2.Chron. 32.25. Psalm 7.5, etc. elders oock voor goede, Iudic. 9.16. 2.Sam. 19. vers 36. voor beyde, 1.Sam. 24.18. Prov. 31.12.
margenoot21
D. sult ghyse niet straffen? Alsoo richten voor straffen, 1.Sam. cap. 3. vers 13. Psalm 51.6. Ezech. 24.14. Vergelijckt Genes. cap. 15. op vers 14. Aldus vragende bidt hy, dat Godt straffe.
margenoot22
Dat is, wy vertrouwen op u, ende verwachten uwe hulpe. Alsoo Psalm 25. vers 15. ende 123. vers 2. ende 141.8. ende vergelijckt 1.Reg. 1.20.
margenoot23
T.w. in het groote voorhof, voor aen het voorhof der Priesteren, ende den tempel. Vergelijckt Levit. 1. op vers 3.
margenoot24
Hebr. wert op Iahaziel. Alsoo Iudic. 11. vers 29. ende siet de aenteeck.
margenoot25
Verstaet dit van den Geest der prophetie. Alsoo Numer. 24.2. onder 24.20.
margenoot26
Die te onderscheyden is van andere deses naems, 1.Chron. 12.4. ende 16.6. ende 23.19.
margenootc
Exod. 14.13.
margenoot27
D. ghy en sult niet strijden tegen desen hoop, maer Godt, den welcken sy bestrijden, als sy tegen u opkomen. Siet onder vers 17.
margenoot28
Dit wort alsoo geseyt ten aensien van de gelegentheyt der stadt Ierusalems, die in eene hooge plaetse gelegen was. Siet Genes. 46. op vers 4.
margenoot29
De naem eener plaetse hebbende de woestijne Engedi oostwaert, ende de woestijne Ieruël, van dewelcke in ’t eynde deses vers gesproken wort, westwaert.
margenoot30
Anders, beke.
margenoot31
D. dat de Heere u toesenden sal.
margenoot32
Siet Num. 14. op vers 9.
margenoot33
Te weten, verklarende alsoo, dat hy de belofte Godts geloofde, ende hem daer voor danckte.
margenoot34
Afkomstigh van Kahath door Korah. Sy waren wel voort gekomen van Kahath, 1.Chron. 6.22. doch niet van het Priesterlick huys; maer waren Sangers in den tempel.
margenoot35
Hebr. groote.
margenoot36
Alsoo is ’t Hebreeusch woort genomen, 1.Chron. 14. vers 2. ende 23.17. ende cap. 29. vers 25. ende 2.Chron. 1.1. Anders, na boven: of, in de hooghte.
margenoot37
Zuyd-oostwaert gelegen van Ierusalem in de stamme Iuda.
margenoot38
D. aen de beloften Godts, door de Propheten in het gemeyne verkondight, ende in ’t bysonder door den Propheet Iahaziel. siet Exod. 14.31.
margenoot39
Namel. Iosaphat.
margenoot40
Hebr. de Majesteyt, ofte, de Heerlickheyt der heyligheyt, Dat is, den Heyligen ende den heerlicken Godt, de Heylige Goddelicke Majesteyt. Het is eene omschrijvinge des Alderhooghsten Godts.
margenoot41
D. voor aen het krijghsvolck, dat met sijne wapenen in order uyttoogh.
margenoot42
Dit is het begin van den 136 Psalm, dien sy mogelick geheel uytgesongen hebben.
margenootd
Iudic. 7.22. 1.Sam. 14.20.
margenoot43
Het Hebreeusch woort beteeckent eenigh versteken volck heymelick loerende, om de vyanden te overvallen. Verstaet hier, dat Godt een geest der verwerringe onder haer gesonden heeft, soo dat sy, de een den anderen voor vyant houdende, malkanderen lagen geleyt ende vernielt hebben, als volght. Sommige verstaen hier de heylige Engelen, welcker dienst Godt gebruyckt voor sijn volck tegen des selven vyanden, 2.Reg. c. 6. vers 17. ende 19. vers 35.
margenoot44
T.w. in voegen als in de voorgaende aenteeck. is geseyt. Waer mede de prophetie Iahaziels vervult wert, boven versen 15, 17. Anders, sy versloegen sich, dat is, malkanderen.
margenoot45
Siet een exempel van gelijcke verwerringe Iudic. 7.22.
margenoot46
Hebr. de man sijnen naesten, ofte, sijnen metgeselle.
margenoot47
Staende op de hooghte van Ziz. Van welcke plaetse siet boven op vers 16. Anders, Mizpa.
margenoot48
Hebr. daer en was geene ontkominge geweest, D. niemant en was ontkomen.
margenoot49
And. ende kleederen.
margenoot50
Hebr. vaten, ofte, gereetschap der begeerten, Dat is, dingen die om hare kostelickheyt, ende schoonheyt seer begeert worden.
margenoot51
Hebr. tot geene draginge, ofte, opneminge toe.
margenoot52
Dat is, der zegeninge, ofte, des lofs, Dit dal is gelegen geweest tusschen de woestijne Ieruëls, ende de woestijne van Tekoa, in de stam Iuda.
margenoot53
D. de naem duert noch tot op den tijt, als dit boeck geschreven wert.
margenoot54
Hebr. in haer hooft, Dat is, voor aen van het gantsche heyr.
margenoot55
Te weten, in het groote voorhof; om daer mede Godt te dancken voor de verkregene victorie.
margenoot56
Dat is, die van Godt toegesonden, ende seer groot was. Siet boven 14. op vers 14. ende Genes. cap. 35. op vers 5.
margenoot57
Hebr. een soon van vijf en dertigh jaer.
margenoote
1.Reg. 22.42.
margenoot58
D. hy volghde de voetstappen sijns vaders in het voorstaen van den suyveren Godtsdienst, ende in de regeeringe van het Koninckrijcke. Siet 1.Reg. 15. op vers 26.
margenoot59
T.w. niet gantschelick, nochte alom. Evenwel een groot deel der selver hadde hy wech genomen, boven 17.6.
margenoot60
Siet boven 12. op vers 14. ende 19. op vers 3.
margenoot61
Siet van desen Propheet 1.Reg. 16. op vers 1.
margenoot62
Siet oock van desen, boven 16.7.
margenoot63
Hebr. gemaeckt is te doen opgaen op het boeck, etc.
margenoot64
Het welck inhieldt de historien, daden, ende geschiedenissen der Koningen Israëls.
margenootf
1.Reg. 22.49.
margenoot65
Siet 1.Reg. 10. op vers 22.
margenoot66
Siet van dese stadt, ende haven, 1.Reg. 9. op vers 26.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken