Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxiij. Capittel.

Manasse is een grouwelick afgodendienaer, vers 1, etc. daerom dreyght, ende straft hem Godt, dat hy gevangelick na Babel wech gevoert wert, 10. Daer bekeert hy hem, dat hy weder in sijn Rijcke gestelt wort, 12. wat hy daer na gedaen heeft, 14. hy sterft, 20. sijn sone Amon is een godtloos Koningh na hem, 21. wort vermoort van sijne knechten, 24. Iosia sijn sone komt in sijne plaetse, 25.

1

Ga naar margenoot1 MAnasse was Ga naar margenoot2 twaelf jaer oudt, als hy Koningh wert, ende regeerde vijf en vijftigh jaer te Ierusalem.

2

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN; na Ga naar margenoot3 de grouwelen der Heydenen, die de HEERE voor het aengesichte der kinderen Israëls uyt de besittinge verdreven hadde.

3

Want Ga naar margenoot4 hy bouwde de hooghten weder op, Ga naar margenoota die sijn vader Iehizkia Ga naar margenoot5 afgebroken hadde, ende Ga naar margenoot6 richtede den Ga naar margenoot7 Baalim altaren op, ende maeckte bosschen, ende boogh sich neder voor al het Ga naar margenoot8 heyr des hemels, ende diendese.

4

Ga naar margenootb Ende bouwde altaren in ’t Huys des HEEREN, van het welcke de HEERE geseyt hadde; Ga naar margenootc Te Ierusalem sal Ga naar margenoot9 mijnen naem zijn tot in Ga naar margenoot10 eeuwigheyt.

5

Daer toe bouwde hy altaren al den heyre des hemels, in Ga naar margenoot11 beyde de voorhoven van het Huys des HEEREN.

6

Ende hy dede Ga naar margenoot12 sijne sonen Ga naar margenootd door het vyer gaen, in het dal des soons Hinnoms, ende pleeghde guychelrije, ende gaf op vogelgeschrey acht, ende tooverde, ende hy stelde waerseggers, ende duyvels-konstenaren: Ga naar margenoot13 hy dede [seer] veel quaets in de oogen des HEEREN; om hem tot toorn te verwecken.

7

Ga naar margenoot14 Hy stelde oock eens Ga naar margenoot15 gesnedenen beelts gelijckenisse, die hy gemaeckt hadde, in het Huys Godts, van het welcke Godt geseyt hadde Ga naar margenoot16 tot David, ende tot sijnen sone Salomo; In dit Huys, ende te Ierusalem, dat ick uyt allen stammen Israëls verkoren hebbe, sal ick mijnen naem setten tot in eeuwigheyt,

8

Ende ick en sal den voet Israëls niet meer Ga naar margenoot17 doen wijcken van het lant, dat ick uwen vaderen bestelt hebbe: alleenlick soose waer nemen te doen, al ’t gene dat ick hen geboden hebbe, na de gantsche Ga naar margenoot18 wet, ende insettingen, ende rechten, Ga naar margenoot19 door de hant Mose.

9

Soo dede Manasse Iuda, ende de inwoonderen te Ierusalem dwalen; dat sy Ga naar margenoot20 erger deden dan de Heydenen, die de HEERE voor het aengesicht der kinderen Israëls verdelght hadde.

10

De HEERE Ga naar margenoot21 sprack wel tot Manasse, ende tot sijn volck; maer sy en merckten daer niet op.

11

Daerom Ga naar margenoote bracht de HEERE over hen de Krijghs-overste, die de Koningh van Assyrien hadde, dewelcke Manasse gevan-[kolom]gen namen onder Ga naar margenoot22 de doornen: ende sy bonden hem met twee koperen ketenen, ende voerden hem na Babel.

12

Ende als Ga naar margenoot23 hy hem benauwde, badt hy het aengesichte des HEEREN sijnes Godts, ernstelick aen, Ga naar margenoot24 ende vernederde sich seer voor het aengesicht des Godts sijner vaderen:

13

Ende badt Ga naar margenoot25 hem, ende Ga naar margenoot26 hy liet sich van hem verbidden, ende hoorde sijne smeeckinge, ende hy bracht hem weder te Ierusalem, in sijn Koninckrijcke: Doe Ga naar margenoot27 kende Manasse, dat de HEERE, Godt is.

14

Ende na desen Ga naar margenoot28 bouwde hy den buyten muer aen de stadt Davids, aen de westzijde van Ga naar margenoot29 Gihon in het dal, ende tot den ingangh van de Ga naar margenoot30 vischpoorte, ende omcingelde Ga naar margenoot31 Ophel, ende verhief Ga naar margenoot32 dien seer: hy leyde oock Krijghs-oversten in alle vaste steden in Iuda.

15

Ende hy nam de Ga naar margenoot33 vreemde Goden, ende Ga naar margenoot34 die gelijckenisse uyt het Huys des HEEREN wech, mitsgaders alle de altaren, die hy gebouwt hadde op den Ga naar margenoot35 bergh van het Huys des HEEREN, ende te Ierusalem: ende hy wierpse buyten de stadt.

16

Ende Ga naar margenoot36 hy richtede den altaer des HEEREN toe, ende offerde daer op danck-offeren, ende lof-offeren, ende seyde tot Iuda, dat sy den HEERE den Godt Israëls dienen souden.

17

Maer het volck offerde noch op de hooghten, Ga naar margenoot37 hoewel den HEERE haren Godt.

18

Het overige nu der geschiedenissen Manasse, ende sijn gebedt tot sijnen Godt, oock de woorden der Ga naar margenoot38 Sienderen, die tot hem gesproken hebben, Ga naar margenoot39 in den naem des HEEREN des Godts Israëls; siet, die zijn in de Ga naar margenoot40 geschiedenissen der Koningen Israëls:

19

Ende Ga naar margenoot41 sijn gebedt, ende hoe sich [Godt] van hem heeft laten verbidden, oock alle sijne sonde, ende sijne overtredinge, ende de plaetsen, daer hy hooghten opgebouwt, ende bosschen, ende gesnedene beelden gestelt heeft, eer hy vernedert wert, siet, dat is beschreven in de woorden Ga naar margenoot42 der Sienders.

20

Ende Manasse ontsliep met sijnen vaderen, ende sy begroeven hem Ga naar margenoot43 in sijn huys: ende sijn sone Amon wert Koningh in sijne plaetse.

21

Ga naar margenootf Amon was Ga naar margenoot44 twee en twintigh jaer oudt, als hy Koningh wert: ende regeerde twee jaren te Ierusalem.

22

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN, gelijck als sijn vader Manasse gedaen hadde: want Amon offerde allen den gesnedenen beelden, die sijn vader Manasse gemaeckt hadde, ende diendese.

23

Maer hy en vernederde sich niet voor het aengesichte des HEEREN, gelijck Manasse sijn vader sich vernedert hadde: maer dese Amon Ga naar margenoot45 vermenighvuldighde de schult.

24

Ende sijne knechten maeckten eene verbintenisse tegen hem, ende doodden hem in sijn huys.

25

Maer het volck des lants Ga naar margenoot46 sloeghse alle, die de verbintenisse tegen den Koningh Amon gemaeckt hadden: ende het volck des lants maeckte sijnen sone Iosia Koningh in sijne plaetse.

margenoot1
Siet breedere verklaringe tot dit Capittel behoorende, 2.Reg. 21.1, 2, etc. alwaer dese historie eerst beschreven is.
margenoot2
Hebr. een soon van twaelf jaer.
margenoot3
Siet van dese Deut. 18.9, 10, etc.
margenoot4
Hebr. hy keerde weder, ende bouwde: D. hy bouwde weder. Siet Num. 11. op vers 4.
margenoota
2.Reg. 18.4. 2.Chron. 31.1. ende 32.12.
margenoot5
Ende dat na Godts uytgedruckte bevel, Exod. 34.13. Num. c. 33. vers 52. Deut. 12.3.
margenoot6
Hy wert 2.Reg. c. 21. vers 3. in afgoderije by Achab vergeleken: van wiens grouwelicke afgoderije siet 1.Reg. 16. versen 31, 32, 33.
margenoot7
Siet Iudic. 2. op vers 11.
margenoot8
Siet Deut. 4. op vers 19. ende 2.Reg. capit. 21. op vers 3. alsoo onder vers 5.
margenootb
2.Reg. 21.4.
margenootc
Deut. 12.5, 11. 2.Sam. 7.13. 1.Reg. 8.29. ende 9.3. 2.Chron. 7.16. Psalm 132.13, 14. Ierem. 32.34.
margenoot9
Siet 1.Reg. 8. op vers 16.
margenoot10
D. geduerende den tijt der wet. siet Genes. 13. op vers 15.
margenoot11
Namelick, in ’t voorhof der Priesteren, ende het voorhof des volcks. siet van dese 1.Reg. 6. op vers 36. ende 7. op vers 9.
margenoot12
2.Reg. 21.6. staet maer van eenen sone, dien hy dede door het vyer gaen. Dat sal men verstaen van eenen bysonderlick, ofte, dese plaetse van eenen sijner sonen: gelijck het veelvoudigh getal voor het enckele aldus meermaels genomen wert. Siet Genes. 19. op vers 29.
margenootd
Levit. 18.21. Deut. 18.10. 2.Reg. 16.3. 2.Chron. 28.3.
margenoot13
Hebr. hy vermenighvuldighde quaet te doen. alsoo Exod. c. 36. vers 5. ’t volck vermenighvuldight te brengen, D. brenght seer vele. 1.Sam. 1. vers 12. vermenighvuldighde te bidden, D. badt seer vele. 2.Chron. 36.14. vermenighvuldighden met overtredinge te overtreden, Dat is, maeckten des overtredens seer veel. Iesa. 55.7. hy vermenighvuldiget te vergeven, Dat is, hy vergeeft veel, ende dickwils. Amos 4.4. vermenighvuldiget te overtreden, Dat is, maket des overtredens veel.
margenoot14
Tegen Godts bevel, Exod. 20.4. Levit. 26.1. Deuter. 5.8. ende 16.22, etc.
margenoot15
Dit beelt wert 2.Reg. cap. 21. vers 7. genaemt het beelt van het bosch, ofte, boschgodt: om dattet gestaen hadde in een afgodisch bosch, ’t welck Manasse den afgoden ter eere gemaeckt hadde. Siet boven vers 3.
margenoot16
Siet boven op vers 4.
margenoot17
Dat is, uyt haer lant doen ruymen, ende wech voeren gelijck den tien stammen door Salmanasser den Koningh van Assyrien geschiet was, 2.Reg. 18.11. Vergelijckt 2.Reg. cap. 21. vers 8.
margenoot18
Verstaet door het woort wet, de wet der zeden, door de insettingen, de wet der ceremonien; door de rechten, de borgerlicke rechten, Dat is, al dat Godt geboden hadde, gelijck ’er staet 2.Reg. cap. 21. vers 8. Vergelijckt Genes. cap. 26. de aenteeckeninge op vers 5. Deuter. cap. 5. op vers 31. 1.Reg. c. 2. op vers 3.
margenoot19
Dat is, die ick door den dienst Mosis gegeven, ende geboden hebbe. Vergelijckt 2.Reg. cap. 21. vers 8.
margenoot20
Siet 2.Reg. 21. op vers 9.
margenoot21
Te weten, door sijne knechten de Propheten, 2.Reg. cap. 21. vers 10.
margenoote
Deut. 28.36. Iob 36.8.
margenoot22
Daer in hy hem versteken hadde, als hy op het velt door dese roovers is verrascht geworden. Vergel. 1.Sam. c. 13. vers 6.
margenoot23
Namel. de Heere, ofte de Koningh van Assyrien. And. als hy in benauwtheyt was.
margenoot24
Te weten, met bewijs van berouw over sijn voorgaende leven, ende belofte van beteringe in het toekomende.
margenoot25
Namelick, den Heere.
margenoot26
Siet gelijcke maniere van spreken Genes. 25.21.
margenoot27
D. wert geware, ende bevont met der daet, ende wert overtuyght in sijne conscientie, dat de Heere alleen de ware Godt was, ende niet de afgoden. Alsoo is ’t Hebreeusch woort genomen, Genes. 3. vers 7. ende boven 32.31.
margenoot28
D. volbouwde den muer, die Hizkia begonnen hadde, boven 32. vers 5. ofte beterde, ende vermaeckte den muer die misschien eenige schade geleden hadde.
margenoot29
Siet 1.Reg. 1. op vers 33. ende bov. cap. 32. op versen 4, 30.
margenoot30
Siet Nehem cap. 3. vers 3.
margenoot31
Siet boven 27. op vers 3.
margenoot32
T.w. muer.
margenoot33
Siet Genes. 35. op vers 2.
margenoot34
Van dewelcke gesproken is boven vers 7. siet de aenteeckeninge daer op.
margenoot35
D. de bergh daer op het Huys des Heeren stont, genaemt Moria. siet boven 3. op ’t vers 1.
margenoot36
Ofte, herbouwde den altaer: T.w. op dat hy bequaem mochte zijn, om daer op te offeren.
margenoot37
Vergel. 1.Reg. c. 3. op de versen 2, 3.
margenoot38
D. der Propheten. siet boven 9. op vers 29.
margenoot39
Dat is, door des Heeren last, ende bevel: alsoo Deuter. cap. 18. versen 19, 20. ende 2.Reg. 2.24. Siet in dese laetste plaetse de aenteeckeninge.
margenoot40
D. in de memorie van de geschiedenissen der Koningen Israëls.
margenoot41
Het welcke sommige meenen te zijn, dat in de Apocrijph-boecken gelesen wort.
margenoot42
D. der Propheten, als bov. vers 18. so dat hier Hosai soude zijn voor Hosim. De Propheten hebben dan meest de historien, ende memorien, der dingen, die geschiedden, gestelt, ende uytgegeven, op datse der gemeynte tot vermaningen, ende waerschouwingen mochten dienen. And. in de geschiedenissen van Hosai, houdende dit woort den naem geweest te zijn eenes Propheets, van den welcken men nieuwers meer en leest.
margenoot43
D. in den hof van sijn huys, 2.Reg. cap. 21. vers 18.
margenootf
2.Reg. cap. 21. vers 19.
margenoot44
Hebr. een sone van twee en twintigh jaer.
margenoot45
Ofte, vermeerderde. Vergel. boven vers 6. ende in de aenteeckeninge eene by na gelijcke maniere van spreken.
margenoot46
D. dooddese. siet Genes. 8. op vers 21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken