Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Eliphaz om Iob antwoorde te geven berispt hem van onverduldigheyt, vers 1, etc. stelt hem de gerechtigheyt Godts voren, om te toonen dat Godt hem van wegen sijne sonden strafte, 7. hy verhaelt hem een visioen, ofte verschijninge eens Engels, 12. mitsgaders de aensprake des selven, meynende die op de sake Iobs wel te passen, 17. Iob wort vermaent tot ootmoet, ende bekeeringe, 18.

1

DOe antwoordde Eliphaz de Temaniter, ende seyde:

2

Soo wy een woort Ga naar margenoot1 opnemen tegen u, sult ghy Ga naar margenoot2 verdrietigh zijn? nochtans Ga naar margenoot3 wie sal sich van woorden konnen onthouden?

3

Siet, ghy hebt vele onderwesen: ende ghy hebt Ga naar margenoot4 slappe handen gesterckt,

4

Uwe woorden hebben Ga naar margenoot5 den struyckelenden opgericht: ende de Ga naar margenoot6 krommende knijen hebt ghy vast gestelt.

5

Maer nu komt het Ga naar margenoot7 aen u, ende ghy Ga naar margenoot8 zijt verdrietigh: het raeckt tot u, ende ghy wort beroert.

6

Was niet uwe Ga naar margenoot9 vreese [Godts] uwe Ga naar margenoot10 hope? ende de oprechtigheyt uwer wegen, uwe verwachtinge?

7

Gedenckt doch, wie is de ontschuldige, die vergaen zy; ende waer zijn de oprechte verdelget?

8

[Maer] gelijck als ick gesien hebbe, Ga naar margenoota Ga naar margenoot11 die ondeught ploegen, ende moeyte zaeyen, maeyen deselve.

9

Ga naar margenootb Van den Ga naar margenoot12 adem Godts vergaense; ende van Ga naar margenoot13 het geblaes sijner neuse wordense verdaen.

10

Ga naar margenoot14 De brullinge des leeuws, ende de stemme des fellen leeuws, ende de tanden der jonge leeuwen worden verbroken.

11

Ga naar margenoot15 De oude leeuw vergaet, om datter geen roof en is, ende de jongen eens oudtachtigen leeuws worden verstroyt.

12

Voorder is tot my een Ga naar margenoot16 woort Ga naar margenoot17 heymelick gebracht, ende mijne oore heeft een Ga naar margenoot18 weynighsken daer van gevat.

13

Onder de Ga naar margenoot19 gedachten Ga naar margenoot20 van de gesichten des nachts, als diepen slaep valt op de menschen;

14

Ga naar margenoot21 Quam my schrick, ende bevinge over; ende verschrickte de Ga naar margenoot22 veelheyt mijner beenderen:

15

Doe Ga naar margenoot23 gingh voorby mijn aengesichte een Ga naar margenoot24 Geest: hy dede het hayr Ga naar margenoot25 mijnes vleesches te berge rijsen.

16

Ga naar margenoot26 Hy stont, doch ick en kende sijne gedaente niet; eene beeltenisse was voor mijne oogen: Ga naar margenoot27 daer was stilte, ende ick hoorde eene stemme [seggende:]

17

Soude een Ga naar margenoot28 mensche rechtveerdiger zijn dan Godt? soude een man reyner zijn dan Ga naar margenoot29 sijnen Maker?

18

Siet, Ga naar margenootc op sijne Ga naar margenoot30 knechten en soude hy niet Ga naar margenoot31 vertrouwen: hoewel hy in sijnen Engelen Ga naar margenoot32 klaerheyt gestelt heeft

19

Hoe veel te min Ga naar margenoot33 [op] de gene die Ga naar margenoot34 leemen huysen bewoonen, welcker grontslach in het stof is: sy Ga naar margenoot35 worden verbrijselt Ga naar margenoot36 voor de motten.

20

Ga naar margenoot37 Van den morgen tot den avont wordense vermorselt: Ga naar margenoot38 sonder dat mender acht op slaet, vergaense in eeuwigheyt.

21

Verreyst niet hare Ga naar margenoot39 uytnementheyt Ga naar margenoot40 met hen? sy sterven, maer niet Ga naar margenoot41 in wijsheyt.

margenoot1
Het Hebreeusch woort Nasah is voor opheffen genomen, Psalm 4.7. gelijcke manieren van spreken zijn Numer. 23. vers 7. onder 27.1. Anders, soo wy een woort versoecken tot u, ofte, aen u, namelick te spreken.
margenoot2
Hebr. eygentlick, moede, of, vermoeyt worden? D. qualick te vreden zijn? Dit vreesen sy, merckende in Iob eenige teeckenen van onverduldigheyt, van dewelcke sy begonnen qualick te oordeelen.
margenoot3
T.w. die acht geven op de woorden, die ghy uyt uwen monde hebt laten gaen, ende op de eere des Alderhooghsten, die wy voorstaen. Onder eenen schijn van Goddelicken yver strijckt Eliphaz een verkeert oordeel over sijnen vrient den vromen Iob.
margenoot4
Verstaet, de menschen die traegh waren in het volbrengen van haren schuldigen plicht, voornemelick wanneer hen een swaer kruys ende lijden bejegent was. Vergel. Iesa. 35.3. De handen worden geseyt te verslappen, als der menschen moedt, ende kracht vergaet. Siet 2.Sam. 4. op vers 1.
margenoot5
D. die door ongeloove, misvertrouwen, onverduldigheyt, ende murmeereringe op den wegh der Godtsaligheyt gevallen waren, dat is, gesondiget hadden. Siet van sulcken geestelicken val, Prov. 25.26. 1.Corinth. 10.12. Galat. 6.1.
margenoot6
Die van wegen hare groote swackheyt door stercke vertroostingen moesten ondersteunt worden, om onder het kruyce niet te beswijcken. Vergelijckt Iesa. 35.3.
margenoot7
T.w. het quaet der straffe, in het welcke als ghy andere plaght gestelt te sien, ghy deselve onderwesen, gesterckt, vermaent, ende getroost hebt: daerom is’t wonder, dat ghy dit nu aen u selven niet en weet te doen.
margenoot8
Ofte, beswijckt, Te weten, onder den last des lijdens.
margenoot9
D. uwe Godtvruchtigheyt, ende religie.
margenoot10
T.w. daer op ghy steundet, dat is, eene oorsake, om loon voor uwe Godtvruchtigheyt te hopen, ende te genieten. De sin is, Hebt ghy niet gehoopt, als ghy Godt soudt vreesen, dat hy u altijt goet doen soude? maer dat en is nu niet geschiet. Denckt dan, dat uwe vreese Godts niet oprecht en is geweest, maer eene geveynsde huychelerije. Het Hebreeusch woort is oock voor hope genomen, onder 8.14. ende 31.24. Psalm 78.7. Proverb. 3.26.
margenoota
Iob 15.35. Psalm 7.15. Prov. 22.8. Iesa. 59.4. Hose. 10.13. Gal. 6.7, 8.
margenoot11
D. die godtlooselick leven, ende andere menschen quaet doen, sullen eyndelick om hare misdaden van Godt gestraft worden. Siet gelijcke maniere van spreken onder cap 15. vers 35. Psalm 7.15. Proverb. 22.8. Iesa. 59.4. Hose. 10.13. Galat. 6.7, 8.
margenootb
Iesa. 11.4.
margenoot12
Dit wort van Godt by gelijckenisse gesproken, om sijne kracht, ende rechtveerdigheyt te beter uyt te drucken. Den adem Godts beteeckent sijne kracht die hy gebruyckt na sijnen wille, ende soo licht kan uytvoeren, als een mensche sijnen adem kan laten gaen. Vergel. ond. 33.4. ende 37.10. Iesa. 30.33.
margenoot13
Verst. sijne gramschap, ende toornigheyt. Vergel. ond. 15.30. ende d’aenteeck.
margenoot14
De sin is, gelijck Godt de wreede, ende grouwsame dieren bedwinght, ende verdoet, dat hy oock alsoo de boose tyrannen, ende godtloose menschen, die hier by leeuwen vergeleken worden, weet in den toom te houden, ende te verdoen. And. [van de] brullinge des leeuws, ende de stemme des felen leeuws vergaense, ende [van de] tanden, etc. wordense vermaelt, te weten, de godtloose. De sin is, soose Godt niet en verderft door hen selven, ofte door andere, ofte door eenige levenloose schepselen, hy verderftse door de wilde dieren.
margenoot15
Dat is, gelijck de leeuwen, hoewelse geweldigh, ende moedigh zijn, onder cap. 39. vers 1. nochtans eyndelick vergaen door het een, ofte het ander middel, alsoo nemen oock de godtloose tyrannen door Godts rechtveerdigh oordeel haer eynde.
margenoot16
Dat is, eene leere, ende openbaringe Godts, op desen handel wel passende.
margenoot17
Hebr. gestolen, ofte, steelscher wijse gekomen, Dat is, heymelick, ende in het verborgen toegebracht, om van my waergenomen, ende wel bewaert te worden.
margenoot18
Of, stucksken.
margenoot19
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick tacken, als Iesa. cap. 17. vers 6. ende cap. 27. vers 11. maer hier wort het genomen by gelijckenisse, voor gedachten, als onder cap. 20. vers 2. Siet oock 1.Reg. 18. vers 21. ende de aenteeckeninge daer op: want gelijck de tacken van den stamme des booms voort komen, alsoo oock komen de gedachten voort van den sin, ofte het herte des menschen.
margenoot20
Ofte, uyt de gesichten, dat is, die uyt de gesichten des nachts voort komen. Anders, na de gesichten des nachts. Verstaet door dese, die des nachts den menschen in den slaep, ofte buyten den selven vertoont worden. Siet van de gesichten Genes. 15. op vers 1. ende cap. 46. op vers 2.
margenoot21
Dewelcke pleeght te bejegenen den genen, dien Godt, ofte selve, ofte door sijne Engelen verschijnt, om hem tot aendacht, ende eerbiedinge te bereyden. Vergelijckt Exod. cap. 3. vers 6. ende de aenteeckeninge.
margenoot22
D. alle mijne beenderen.
margenoot23
Alsoo wort het Hebreeusch woort oock genomen onder 9. versen 11, 26. ende 11.10.
margenoot24
Dat is, een goet Engel des Heeren, om hem te verklaren het gene volght vers 17.
margenoot25
Dat is, mijnes hoofts.
margenoot26
Te weten, de Geest.
margenoot27
Vergelijckt hier mede 1.Reg. 19. versen 12, 13. ende de aenteeckeninge daer op.
margenoot28
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick den mensche, die vol swackheyt, ende broosheyt, ende vele elendigheden onderworpen is, na dewelcke eyndelick de doot volght.
margenoot29
Dat is, Godt, die hem gemaeckt, ende geschapen heeft. Alsoo Deuter. 32.15. onder 35.10. Prov. 14.31. ende 22.2. Iesa. 17.7. Hose. 8.14.
margenootc
Iob 15.15. 2.Petr. 2.4.
margenoot30
Verstaet de heylige Engelen, die voor hem staen, om sijnen wille uyt te voeren, Psalm 103.20, 21.
margenoot31
Dat is, hy en soude niet steunen op de kloeckheyt, ende de gaven, die in hem geschapen zijn, wanneerse afgesondert waren van de geduerige sorge, ende bewaringe, waer door hyse in haren staet onderhoudt. Gelijcke maniere van spreken is onder 15.15.
margenoot32
Waer door verstaen wort de volmaecktheyt der gaven ende deughden, die Godt in de heylige Engelen heeft geschapen. Want hoewelse uytnemende zijn, soo en zijnse nochtans niet te vergelijcken met de volmaecktheyt des Scheppers, om datse sonder deser geduerige genade, ende kracht, in haer selven veranderlick zijn. In welcken sin Eliphaz oock onder 15.15. seyt, dat de hemelen in de oogen des Heeren niet suyver en zijn. Namel. met sijne oneyndelicke volmaecktheyt vergeleken zijnde. Anders, ende sijne Engelen soude hy dwaesheyt opleggen. D. hy soudese voor dwaes houden, indiense haer souden rechtveerdiger houden dan Godt: gelijck Eliphaz meende dat Iob van hemselven geseyt hadde. Ofte hy soude hen konnen dwaesheyt toeschrijven wanneer hy van deselve oordeelde na hare nature buyten sijne gave, waer door hyse geduerighlick in haren staet onderhoudt, anders bevindt hy datse wel tot sottigheyt ende onsinnigheyt souden konnen vervallen: ofte, hy soudese dwaesheyt konnen toeschrijven in vergelijckinge van sijne oneyndelicke wijsheyt ende majesteyt.
margenoot33
Te weten, vertrouwt hy, namelick, Godt. Anders, hoe veel te meer en [vertrouwt hy] niet, ofte, hoe veel te meer [leght hy dwaesheyt] op de gene, etc.
margenoot34
Hebr. huysen des leems. Verstaet door dese de lichamen der menschen, die oorspronckelick uyt aerde, ende slijck gemaeckt zijn, Genes. 2.7. 1.Corinth. 15.47. Soo worden oock deselve lichamen by huysen, ende wooninge vergeleken, 2.Corinth. 5.1. Sommige verstaen het van de aerdtsche wooninge der menschen, gestelt tegen de hemelsche wooningen der Engelen.
margenoot35
Hebr. verbrijselen, Dat is, verbrijselt worden. Alsoo ond. 7.3. hebben my bestelt, voor zijn, of, worden my bestelt. Ende 34.20. nemen wech, voor, wort wech genomen. Prov. 6.30. verachten, voor, veracht wort. Luce 12.20. sal eyschen, voor, sal ge-eyscht worden, etc.
margenoot36
Hebr. voor het aengesichte eener motte, Dat is, seer haestelick, eer, ende lichter dan een motte verteert wort, dewelcke door eene kleyne aenwrijvinge verbroken wort. De woorden voor het aengesichte, en beteeckenen hier niet de plaetse, maer den tijt, als Gen. 27.7. ende 29. vers 26. ende 36.31. Andere verstaen daerdoor van de motten.
margenoot37
D. geduerighlick door den gantschen tijt hares levens wordense door allerley elende ende plagen verplettert.
margenoot38
D. sonder dat yemant sulcks waer neme, ofte eenige remedie daer toe brenge. Hebr. om dat niet en is, die [sijn herte tot hen] stelt. Vergelijckt Cap. 23. vers 6. ende siet dese maniere van spreken in haer geheel boven 1.8. ende in de aenteeck.
margenoot39
Verstaet hier door, al het gene, waer door de menschen hier onder malkanderen plegen uyt te steken, ende verheven te worden.
margenoot40
Of, die in hen is.
margenoot41
D. sonder de ware kennisse, ende vreese Godts, die het beginsel, ja het hooftsommier is van de ware wijsheyt, Prov. 1.7. Vergelijckt Psalm 49.21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken