Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxij. Capittel.

Iob, ende sijne drie vrienden houden op te spreken, vers 1. daer over is Elihu vertoornt, 2. hy vanght aen te spreken met verklaringe van de redenen, die hem beweeghden, 6. toont sijnen yver, die hy daer toe hadde, 17. wenschende na behooren sich daer in te dragen, 21.

1

DOe hielden die Ga naar margenoot1 drie mannen op, van Iob te antwoorden: dewijle hy Ga naar margenoot2 in sijne oogen rechtveerdigh was.

2

Soo Ga naar margenoot3 ontstack de toorn van Elihu de sone van Baracheël de Ga naar margenoot4 Buziter van het geslachte Ga naar margenoot5 Rams: tegen Iob wert sijn toorn onsteken; om dat hy sijne Ga naar margenoot6 ziele Ga naar margenoot7 meer rechtveerdighde dan Godt:

3

Sijn toorn ontstack oock tegen sijne drie vrienden, om datse Ga naar margenoot8 geene antwoorde vindende, nochtans Iob Ga naar margenoot9 verdoemden.

4

Doch Elihu hadde gewacht Ga naar margenoot10 op Iob Ga naar margenoot11 in’t spreken; om Ga naar margenoot12 datse ouder van dagen waren, dan hy.

5

Als dan Elihu sagh, datter geene antwoorde en was in de mont van die drie mannen, ontstack sijn toorn.

[Folio 233r]
[fol. 233r]

6

Hierom antwoordde Elihu de sone van Baracheël de Buziter, ende seyde; Ick ben Ga naar margenoot13 minder van dagen, maer ghylieden zijt Ga naar margenoota stock-oude: daerom hebbe ick geschroomt, ende gevreest u-lieden mijn gevoelen te vertoonen.

7

Ga naar margenoot14 Ick seyde, Laet Ga naar margenoot15 de dagen spreken, ende de veelheyt der jaren wijsheyt te kennen geven.

8

Ga naar margenootb Sekerlick Ga naar margenoot16 de Geest die in den mensche is, ende de inblasinge des Almachtigen, Ga naar margenoot17 maeckt haerlieden verstandigh.

9

Ga naar margenootc De Ga naar margenoot18 groote en zijn niet wijs, ende de oude en verstaen het recht [niet.]

10

Daerom segge ick, Ga naar margenoot19 Hoort na my; Ga naar margenoot20 ick sal mijn gevoelen oock vertoonen.

11

Siet, ick hebbe gewacht Ga naar margenoot21 op u-lieder woorden: ick hebbe de oore gewendt Ga naar margenoot22 tot u-lieder aenmerckingen, tot dat ghy Ga naar margenoot23 redenen uytgesocht haddet.

12

Als ick nu acht op u gegeven hebbe, siet, daer en is niemant, die Iob overrede; die uyt u-lieden sijne redenen beantwoorde:

13

Ga naar margenoot24 Op dat ghy niet en segget, Wy hebben Ga naar margenoot25 de wijsheyt gevonden; Godt heeft hem neder gestooten, Ga naar margenoot26 geen mensche.

14

Nu en heeft Ga naar margenoot27 hy tegen my geene woorden gericht, ende met Ga naar margenoot28 u-lieder woorden en sal ick hem niet beantwoorden.

15

Ga naar margenoot29 Sy zijn ontset, sy en antwoorden Ga naar margenoot30 niet meer: sy hebben de woorden van sich Ga naar margenoot31 versett.

16

Ick hebbe dan Ga naar margenoot32 gewacht, maer sy en spreken niet: want sy staen stille; sy en antwoorden niet meer:

17

Ick sal mijn deel oock antwoorden: ick sal mijn gevoelen Ga naar margenoot33 oock vertoonen.

18

Want ick ben der woorden vol: Ga naar margenoot34 de geest mijnes Ga naar margenoot35 buycks benauwt my.

19

Siet, Ga naar margenoot36 mijn buyck is als de wijn, [die] niet geopent en is: gelijck nieuwe Ga naar margenoot37 ledersacken soude hy bersten.

20

Ick sal spreken, op dat ick Ga naar margenoot38 voor my lucht krijge: ick sal mijne lippen openen, ende sal antwoorden.

21

Och! dat ick Ga naar margenoot39 niemants aengesichte aen en neme, ende tot den mensche Ga naar margenoot40 geene bynamen en gebruycke.

22

Want ick en weet geene bynamen te gebruycken: in korten Ga naar margenoot41 soude mijn Ga naar margenoot42 Maker my Ga naar margenoot43 wech nemen.

margenoot1
Namelick, Eliphaz, Bildad, ende Zophar.
margenoot2
D. in sijn eygen oordeel. siet bov. 18. op vers 3. Soo gevoelden de drie mannen van Iob, te weten, dat hy sich selven voor rechtveerdigh hieldt; gelijck sy oock geene stoffe ter contrarie en vonden, om te bewijsen, dat Iob onrechtveerdigh, D. een godtloos mensche, ende huychelaer was: want dat hy neffens andere mede een sondaer was, hadde hy vry uyt bekent, boven 14.4.
margenoot3
Namelick tegen Iob, ende sijne drie vrienden. Vergel. de maniere van spreken met Genes. 4.5. ende 39.19.
margenoot4
D. een der nakomelingen van Buz de sone Nahors, des broeders Abrahams. Siet Genes. 22.21. Sommige houden hem voor Bileam, daer van siet Numer. 22.5.
margenoot5
Van desen naem is verscheyden gevoelen. Vele meynen, dat Ram eene bekortinge des naems is, voor Aram, de naem eens Syriers, van den welcken een huysgesin, ofte geslachte der Syriers, uyt het welcke Elihu was, toegenaemt zy. Andere verstaen hier Ram den vader Aminadabs, 1.Chron. 2. versen 9, 10. die oock Aram genaemt wort, Matth. cap. 1. vers 4. Sommige oock Abram, Genes. 11.27. die daer na Abraham genaemt wiert, Genes. 17.5.
margenoot6
D. hemselven. Siet 1.Reg. 19. op vers 4.
margenoot7
Dat en hadde Iob niet uytdruckelick geseyt, maer Elihu besloot dit hier uyt, om dat Iob wilde met Godt gelijck in proces treden, ende meer besigh was met sijne oprechtigheyt te verdedigen, dan Godts wijsheyt, ende gerechtigheyt de eere te geven.
margenoot8
T.w. om Iob te wederleggen, ende te overtuygen.
margenoot9
Te weten, van huychelerije, ende godtloosheyt.
margenoot10
Ende sijne vrienden.
margenoot11
Hebr. in de woorden; Te weten, om te vernemen ofse noch meer met malkanderen spreken souden, ofte wanneer sy hare woorden eyndigen souden. De vrienden haddense ge-eyndiget, Cap. 26. ende Iob de sijne met het eynde des voorgaenden Capittels. Anders, Elihu hadde met Iob gewacht op [hare] woorden, T.w. der drie vrienden.
margenoot12
Namel. Iob, ende sijne drie vrienden.
margenoot13
Dat is, jonger van jaren. Siet boven 30.1. ende d’aenteeckeninge.
margenoota
Iob 15.10. Boven vers 4. Onder vers 7.
margenoot14
T.w. by my selven; Dat is, ick dachte. Siet Genes. cap. 20. op vers 11.
margenoot15
D. die bedaget zijn: alsoo in’t volgende, veelheyt der jaren, voor de gene die veel jaren hebben.
margenootb
Iob 12.13. ende 38.36. Proverb. 2.6. Eccles. 2.26. Dan. 1.17. ende 2.21.
margenoot16
Verstaet, den Geest Godts, gelijck uyt de volgende woorden kan verstaen worden. De sin is, dat de wijsheyt eygentlick alleen is oorspronckelick van Godt, niet van de oudtheyt der jaren, die menighmael feylt. And. sekerlick is de geest; Dat is, de redelicke, ende verstandige ziele, in de mensche, maer den adem, etc. Dat is, de rechte wijsheyt komt alleen van de verlichtinge Godts.
margenoot17
T.w. de menschen. Het is eene veranderinge des getals: want hy hadde recht te voren in dit vers in’t eenvoudigh getal gesproken. Siet boven 24. op vers 18.
margenootc
Iob 12.12.
margenoot18
D. de oude van jaren. siet boven 30. op vers 1. De sin is, dat dese niet altijt wijs en zijn, ende niet eygentlick, nochte voornemelick door de oudtheyt.
margenoot19
Hy spreeckt Iob toe.
margenoot20
T.w. die jonger ben van jaren.
margenoot21
Hy spreeckt de drie vrienden Iobs toe.
margenoot22
D. soo neerstelick, ende aendachtelick, dat ick geraeckt ben tot in het begrijp van alle uwe voorgestelde bedenckingen.
margenoot23
Te weten, daer mede ghy Iob soudet mogen overtuygen.
margenoot24
Sommige vervullen den sin der woorden, met, Ick segge dit, op dat ghy niet en segget.
margenoot25
Te weten, daer mede Iob van ons overtuyght, ende beantwoort is. Dese wijsheyt nu soude zijn, dat Godt hem sijn lijden toegesonden hadde, ende niet een mensche, ende dewijle Godt rechtveerdigh is, ende niemant ongelijck en doet, voornemelick als hy soo vreeslick straft, dat Iob moeste een godtloos mensche zijn.
margenoot26
Hebr. niet een man.
margenoot27
Namelick, Iob.
margenoot28
Namelick, ghy Eliphaz, Bildad, ende Zophar.
margenoot29
Te weten, de drie vrienden Iobs. Het schijnt, dat hy dit seggende, hem gekeert heeft tot de omstanders, ende toehoorders.
margenoot30
Te weten, op de propoosten van Iob.
margenoot31
Dat is, afgeweert, ende anderen over gelaten.
margenoot32
Te weten, op de antwoorden der drie vrienden Iobs.
margenoot33
Alsoo boven vers 10.
margenoot34
Verstaet den yver, ende goede genegentheyt, die Elihu tot desen handel hadde. Siet 2.Reg. 19. op vers 7.
margenoot35
Dat is, innersten gemoedts. Siet boven cap. 15. op vers 2. Alsoo in het volgend vers.
margenoot36
Verst. dat het binnenste sijns gemoedts, niet sonder schade en soude zijn, indien hy verswege het gene hy over desen handel bedacht hadde; gelijck de vaten scheuren, ende bersten, die van nieuwen, ende stercken wijn vol zijnde, geene lucht en hebben.
margenoot37
Het Hebreeusch woort beteeckent hier ledersacken, daer men hier voortijden den wijn in dede. Vergelijckt Matth. 9.17.
margenoot38
D. verlichtinge krijge van de bedenckinge, ende bekommernisse, komende uyt mijn voorgaende aenhooren, ende stilswijgen.
margenoot39
Siet Levit. 19. op vers 15.
margenoot40
T.w. nochte ten goede, om hem te vereeren met pluymstrijcken, nochte ten quade, om hem te versmaden, met bittere vermaningen.
margenoot41
T.w. indien ick sulcks dede.
margenoot42
D. Godt, die my gemaeckt, ende geschapen heeft. Siet boven 4. op vers 17.
margenoot43
D. dooden, ende verderven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken