Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm Cv.

De Propheet vermaent het volck Godes, Godt te loven ende te prijsen, ten aensien sijner wonderen ende weldaden: met een verhael der getrouwigheyt sijner beloften gedaen ende bewesen aen Abraham, aen Ioseph, ende aen Iacob in Egypten, als oock der wonderheden door ende aen Mose, ende de Israëliten in de woestijne gedaen.

1

Ga naar margenoot1 LOvet den HEERE, roept sijnen name aen, maeckt sijne daden bekent onder de volcken.

2

Singht hem, psalmsinght hem, spreeckt aendachtelick van alle sijne wonderen.

3

Ga naar margenoota Roemt u Ga naar margenoot2 in den naem sijner heyligheyt: het herte der gener die den HEERE soecken, verblijde sich.

4

Vraeght na den HEERE, ende Ga naar margenoot3 sijne sterckte: soeckt Ga naar margenoot4 sijn aengesichte gedurighlick.

5

Gedenckt sijner wonderen, Ga naar margenoot5 die hy gedaen heeft: sijner wonderteeckenen, ende Ga naar margenoot6 der oordeelen sijnes monts.

6

Ga naar margenoot7 Ghy zaet Abrahams sijnes knechts, ghy kinderen Iacobs Ga naar margenoot8 sijne uytverkorene.

7

Hy is de HEERE onse Godt: Ga naar margenoot9 sijne oordeelen zijn over de geheele aerde.

8

Hy gedenckt Ga naar margenoot10 sijnes verbonts tot in der eeuwigheyt: des woorts [dat] hy Ga naar margenoot11 ingestelt heeft Ga naar margenoot12 tot in duysent geslachten:

9

[Des verbonts] Ga naar margenoot13 dat hy met Abraham heeft gemaeckt: ende sijns eedts aen Isaac.

10

Ga naar margenootb Welcken hy oock gestelt heeft aen Iacob tot eene insettinge: Ga naar margenootc aen Israël Ga naar margenoot14 [tot] een eeuwigh verbont.

11

Seggende, Ga naar margenootd Ick sal u geven het lant Canaan, Ga naar margenoot15 het snoer van u-lieder erfdeel.

12

Ga naar margenoote Als sy Ga naar margenoot16 weynige menschen in getale waren, ja weynigh, ende vreemdelingen daer in.

13

Ende wandelden Ga naar margenoot17 van volck tot volck: van ’t eene Koninckrijcke tot een ander volck.

14

Ga naar margenootf Hy en liet geen mensche toe haer te onderdrucken, oock Ga naar margenoot18 bestrafte hy Koningen om harent wille, [seggende:]

15

Ga naar margenoot19 En tastet Ga naar margenoot20 mijne gesalfden niet aen, ende en doet mijne Ga naar margenoot21 Propheten geen quaet.

16

Ga naar margenoot22 Hy riep oock eenen honger in het Ga naar margenoot23 lant, Ga naar margenoot24 hy brack allen staf des broots.

17

Hy sondt eenen man voor haer aengesichte henen: Ga naar margenootg Ioseph wiert verkocht tot een slave.

18

Men druckte sijne voeten Ga naar margenoot25 in den stock, Ga naar margenoot26 sijn persoon quam [in] Ga naar margenoot27 de ysers.

19

Ter tijt toe, dat Ga naar margenoot28 sijn woort Ga naar margenoot29 quam, heeft hem Ga naar margenoot30 de reden des HEEREN Ga naar margenoot31 doorloutert.

20

Ga naar margenoot32 De Koningh sondt, ende dede hem ontslaen: de heerscher der volcken Ga naar margenoot33 die liet hem los.

21

Hy Ga naar margenooth sette hem tot een heere over sijn huys: ende tot eenen heerscher over al sijn goet.[kolom]

22

Om Ga naar margenoot34 sijne Vorsten te binden Ga naar margenoot35 na Ga naar margenoot36 sijnen lust, ende Ga naar margenoot37 sijne Oudtste Ga naar margenoot38 te onderwijsen.

23

Daer na Ga naar margenoot39 quam Ga naar margenoot40 Israël in Egypten, ende Iacob verkeerde als vreemdelingh Ga naar margenoot41 in ’t lant van Cham.

24

Ende Ga naar margenooti hy dede sijn volck seer wassen, ende maeckt’et machtiger dan sijne Ga naar margenoot42 tegenpartijders.

25

Hy Ga naar margenootk keerde Ga naar margenoot43 haer herte om, datse sijn volck hateden, Ga naar margenoot44 datse met sijne knechten Ga naar margenoot45 listighlick handelden.

26

Hy Ga naar margenootl sondt Mose sijnen knecht, [ende] Aaron Ga naar margenoot46 dien hy verkoren hadde.

27

Ga naar margenootm Sy deden onder haer Ga naar margenoot47 de bevelen sijner teeckenen, ende de wonderwercken Ga naar margenoot48 in den lande Chams.

28

Ga naar margenoot49 Hy sondt Ga naar margenoot50 duysternisse, ende maeckte het duyster: ende Ga naar margenoot51 sy en waren Ga naar margenoot52 sijnen woorde niet wederspannigh.

29

Ga naar margenoot53 Hy keerde hare wateren in bloet: ende hy doodde hare visschen.

30

Haer lant Ga naar margenoot54 bracht vorschen voort in overvloet, [tot] in de binnenste kameren Ga naar margenoot55 harer Koningen.

31

Hy sprack, ende daer quam een vermenginge van Ga naar margenoot56 ongedierte: Ga naar margenoot57 luysen, in hare gantsche lantpale.

32

Hy Ga naar margenoot58 maeckte haren regen tot hagel, Ga naar margenoot59 vlammigh vyer in haren lande.

33

Ende Ga naar margenoot60 hy sloegh haren wijnstock ende haren vijgeboom, ende hy brack ’t geboomte harer lantpalen.

34

Hy sprack, ende daer Ga naar margenoot61 quamen Ga naar margenoot62 sprinckhanen ende kevers, ende dat sonder getal.

35

Die al het kruyt in haer lant op aten, ja aten de vrucht harer landouwe op.

36

Ga naar margenoot63 Hy versloegh oock Ga naar margenoot64 alle eerstgeboren in haer lant, de Ga naar margenoot65 eerstelingen aller harer krachten.

37

Ende hy voerdese uyt Ga naar margenoot66 met silver ende gout, ende Ga naar margenoot67 onder hare stammen en was niemant Ga naar margenoot68 die struyckelde.

38

Ga naar margenootn Egypten was blijde alsse uyttrocken, want Ga naar margenoot69 hare verschrickinge was op hen gevallen.

39

Hy breydde Ga naar margenoot70 een wolcke uyt tot een decksel, ende Ga naar margenoot71 vyer om de nacht te verlichten.

40

Ga naar margenoot72 Sy baden, ende Ga naar margenoot73 hy dede quackelen komen, ende hy verzadighdese Ga naar margenoot74 met hemels broot.

41

Ga naar margenoot75 Hy Ga naar margenoot76 opende een steenrotze, ende daer vloeyden wateren uyt, [die] gingen door Ga naar margenoot77 de dorre plaetsen [als] een riviere.

42

Want hy dacht Ga naar margenoot78 aen sijn heyligh

[Folio 266r]
[fol. 266r]

woort: Ga naar margenoot79 aen Ga naar margenooto Abraham sijnen knecht.

43

Ga naar margenootp Alsoo voerde hy sijn volck uyt met vrolickheyt: Ga naar margenoot80 sijne uytverkorene met gejuych.

44

Ende Ga naar margenoot81 hy gaf hen de landen Ga naar margenoot82 der Heydenen, soo datse in erffenisse besaten Ga naar margenoot83 den arbeyt der volckeren.

45

Ga naar margenootq Op dat sy sijne insettingen onderhielden, ende sijne wetten bewaerden. Ga naar margenoot84 Halelu-Iah.

margenoot1
Een groot deel deses Psalms staet geschreven 1.Chro. 16. vers 8. ’t welck gesongen is geweest voor de Arke des Heeren.
margenoota
Psalm 34.3.
margenoot2
Of, van den name sijner heyligheyt.
margenoot3
Van dewelcke men een sichtbaer getuygenisse hadde in de Arke. Siet 2.Chron. 6. vers 41. Psalm 78.61. ende d’aenteeck. Psal. 63. op vers 3.
margenoot4
Dat is, sijnen raet ende geboden, 2.Sam. 21.1.
margenoot5
T.w. in Egypten, door Mosen ende Aaron.
margenoot6
Verst. hier de plagen van Egypten, daer mede haer Godt te voren gedreyght hadde. ’t Woort oordeelen, ofte, gerichten, wort dickwils gebruyckt voor plagen ofte straffen, als Rom. 13. vers 2. ende 1.Cor. 11.29.
margenoot7
Deselve woorden deses vers staen oock 1.Chron. 16. vers 13. Behalven dat daer staet ghy zaet Israëls, ende hier staet, ghy zaet Abrahams.
margenoot8
T.w. Godes uytverkorene.
margenoot9
D. hy oeffent sijne gerichten over den gantschen aerdtbodem, D. over alle natien ende volckeren, op dat men sijnen name vertelle op de gantsche aerde, Exod. 9.16.
margenoot10
T.w. dat hy met ons gemaeckt heeft.
margenoot11
Hebr. bevolen, D. sijner belofte, die soo vast ende seker is, als of het eene ingestelde ende bevolene wet ware. siet van ’t Hebreeusch woort 2.Sam. 7. op vers 11.
margenoot12
D. vele geslachten.
margenoot13
Siet hier van ’t gene dat geschreven staet Genes. 15. vers 18. ende 17.2. ende cap. 22. vers 16. Luce 1.73. Hebr. 6. vers 13.
margenootb
1.Chron. 16.17.
margenootc
Genes. 28.13. ende 35.11.
margenoot14
Hebr. tot een verbont der eeuwe.
margenootd
Genes. 13.15. ende 15.18.
margenoot15
Siet d’aenteeck. Deuter. 32.9. ende Psalm 16.6.
margenoote
1.Chron. 16.19.
margenoot16
Hebr. luyden van getale, D. licht te tellen, telbaer. Siet Genes. 34. op vers 30. het contrarie is, volck sonder getal, D. ontelbaer, Psalm 147.5.
margenoot17
T.w. in het lant Canaan, daer seven machtige natien inne waren, Deut. 7.1. Hoe de Patriarchen daer in gewandelt hebben als vreemdelingen, siet Genes. 12.8. 9, 10. ende 13. vers 18. ende 20.1. ende 23.4. ende 26.1, 23. ende 33.19. ende 35.1, etc. Hebr. 11.9, 13.
margenootf
Genes. 35.5.
margenoot18
T.w. met woorden, ende oock met der daet, als Pharao, Genes. 12.7. Abimelech, Genes. 20.3. ende andere meer.
margenoot19
De Propheet voert met dese woorden Godt inne, toesprekende de Koningen ende Overigheden, haer belastende, dat sy wel toesien souden sijne knechten niet te beschadigen.
margenoot20
D. die tot mijnen dienst geheylight zijn. Hier wort voor eerst gesproken van Abraham, Isaac, ende Iacob, onder dewelcke oock andere Propheten ende Dienaren Godes te verstaen zijn.
margenoot21
Abraham wort een Propheet genoemt, Genes. cap. 20. vers 7. siet de aenteeckeninge aldaer.
margenoot22
Dese maniere van spreken staet oock 2.Reg. 8.1. honger ende dieren tijt, gelijck alle andere plagen, zijn boden ende uytrichters van Godes bevelen over de sondaers.
margenoot23
T.w. over het lant van Egypten, Canaan, ende andere landen, Genes. 41.54, etc. ende 42.1.
margenoot24
Siet Levit. cap. 26. vers 26. Gelijck een swack, ofte oudt mensche met eenen stock ofte staf onderstutt wort: alsoo stijft ende sterckt het broot des menschen herte, Psalm 104. vers 15.
margenootg
Genes. cap. 37. versen 28, 36. ende 45.5.
margenoot25
Ofte, boeijen. Siet Genes. cap. 39. vers 20. ende 40.15.
margenoot26
Hebr. sijn ziele, Dat is, hy self. siet d’aenteeckeninge Genes. 12. op vers 5.
margenoot27
D. in yseren boeijen. Hebr. in’t yser.
margenoot28
T.w. het woort des Heeren. De sin is, tot dat de tijt vervult was, dat geschieden soude ’t gene Godt over hem besloten, ende hem in den droom hadde te kennen gegeven, Genes. cap. 37. vers 5, etc. ende 42.9.
margenoot29
D. vervult wiert. komen, voor vervult worden, staet oock 1.Sam. cap. 9. vers 6. Iob 6.8. Ierem. 17.15. ende elders.
margenoot30
T.w. de beloften die hem Godt door droomen gedaen hadde, Genes. cap. 37.
margenoot31
T.w. in swaer kruys en lijden. Siet Psalm 12. op vers 7. ende 1.Petr. 1.7.
margenoot32
T.w. Pharao, Genes. 41. vers 14. ende 45.8.
margenoot33
Hebr. die opende hem, D. hy opende ende maeckte los de banden ende boeijen met dewelcke hy gebonden was.
margenooth
Genes. 41.40.
margenoot34
T.w. des Koninghs Pharaos.
margenoot35
Hebr. na sijne ziele, Dat is, na sijnen lust, wille, believen, goetduncken. And. verbinden aen sijne ziele.
margenoot36
Te weten, des Koninghs: ofte, Iosephs.
margenoot37
Te weten, des Koninghs Pharaos Raetsheeren, ende Edele aen sijn hof.
margenoot38
Te weten, hoe sy het koorn der vruchtbare jaren souden insamelen ende bewaren, op datter voorraet soude wesen tegen de quade jaren, Genes. 41. vers 47.
margenoot39
Van Pharao ende Ioseph geroepen, ende van Godt daer toe vermaent ende gesterckt zijnde, Genes. cap. 45. versen 17, 20. ende 46. versen 3, 4.
margenoot40
T.w. met sijn gantsch huysgesin.
margenoot41
D. in het lant ’t welck de nakomelingen Chams besaten, T.w. in Egypten. Cham was Mitsraims vader, Genes. 10.6. van den welcken het lant van Egypten genoemt wort Mitsraim. siet Psal. 78. vers 51.
margenooti
Exod. 1.7, 9.
margenoot42
Ofte, benauwers.
margenootk
Exod. 1.9, 10, 12.
margenoot43
Te weten, der Egyptenaren. And. haer herte keerde sich om, ofte, wert omgekeert.
margenoot44
Ofte, datse listen aenleyden tegen sijne knechten, Te weten, de kinderen Israëls.
margenoot45
Siet d’aenteeckeninge op Gen. 37. vers 18.
margenootl
Exod. 3.10. ende 4.12.
margenoot46
Om te zijn Mosis mont tot het volck, ende een Propheet aen Pharao, Exod. 4.12, 14, 16. ende 7.1, 2, 3.
margenootm
Exod. 7.9.
margenoot47
Hebr. de woorden sijner teeckenen, D. den last, dien hen Godt gegeven hadde, om teeckenen te doen.
margenoot48
Siet bov. vers 23.
margenoot49
T.w. Godt.
margenoot50
Dit was de negenste plage welcke Godt over Egypten gesonden heeft, ende dese duysternisse duerde drie dagen langh, Exod. 10. versen 22, 23.
margenoot51
Dat is, de wonderteeckenen geschiedden terstont als hy het woort uytgesproken hadde. Ofte verstaet dit alsoo, dat Moses ende Aaron deden ’t gene dat hen bevolen was, of het schoon met groot perijckel hares levens scheen vermenght te wesen.
margenoot52
Dat is, sijn bevel.
margenoot53
Dit was d’eerste van de tien plagen Egypti, Exod. cap. 7. vers 20. Psalm 78. vers 44. De Propheet stelt in desen Psalm eenige sware plagen die Godt in Egypten gedaen heeft, sonder te volgen d’ordre die in Exodo staet.
margenoot54
Dit was de tweede plage, Exod. cap. 8. versen 3, 6. Psalm 78.45.
margenoot55
Verst. hier Pharao, ende sijne Vorsten, Exod. 8.3.
margenoot56
Als sprinckhanen, kevers, ende dergelijcke. siet Psalm 78. vers 45. Dit was de vierde plage, Exod. 8.24.
margenoot57
Dit was de derde plage, Exod. 8.17.
margenoot58
Dit was de sevende plage, Exod. cap. 9. vers 23. Siet oock Psalm 78.47.
margenoot59
Hebr. vyer der vlamme, noyt en was dergelijcke in Egypten gesien, Exod. 9.24.
margenoot60
Te weten, door den hagel ende het vyer.
margenoot61
Dit was de achtste plage, Exod. cap. 10. vers 13. Psalm 78. vers 46.
margenoot62
Hebr. de sprinckhaen, ende de kever.
margenoot63
Dit was de tiende plage. Siet Exod. cap. 12. versen 23, 29. Psalm 78. vers 51.
margenoot64
In dit vers wort een dingh twee mael, doch met andere woorden geseyt, het welck by de Hebreen seer gebruyckelick is. siet boven vers 20.
margenoot65
Dit is een beschrijvinge der eerstgeborenen, als Genes. cap. 49. vers 3. ende Psalm 78.51.
margenoot66
D. met silveren ende goudene vaten, Exod. 12.35.
margenoot67
Sterck zijnde ses hondert duysent mannen, behalven de vrouwen ende kinderen, Exod. 12.37. ende 13.18. Dusdanige belofte wert der Kercke Godes oock gedaen, Iesa. 33.24.
margenoot68
Te weten, van swackheyt.
margenootn
Exod. 12.33.
margenoot69
Dat is, sy hadden eenen schrick voor de Israëliten gekregen, soo dat syse voort dreven, ende hen hare beste juweelen gaven, Exod. 12.33, 35. Vreesende dat sy alle van Godt souden gedoodet worden, indien syse niet en lieten trecken. Siet dergelijcke maniere van spreken Esth. 8.17. ende 9.2.
margenoot70
T.w. om de Israëliten voor de hitte der sonne te bedecken ende te beschermen.
margenoot71
D. een vyerige colomne.
margenoot72
Ofte, het badt, T.w. het volck van Israël. siet Num. cap. 11. ende Psalm 78.27, 28.
margenoot73
T.w. Godt de Heere.
margenoot74
Dat is, met broot dat uyt den hemel, Dat is, uyt de lucht viel. Siet Exod. 16.1, 2, ... 13, 14. Psalm 78.24, 25.
margenoot75
T.w. Godt.
margenoot76
T.w. te Raphidim, Exod. cap. 17. vers 6. ende te Kades, Num. 20.11. Siet oock Psalm 78.15.
margenoot77
Door dewelcke de Israëliten reysden: Waer sy gingen, het water volghde haer na. Siet 1.Corinth. 10.4.
margenoot78
Hebr. aen ’t woort sijner heyligheyt, Dat is, aen sijne heylige beloften.
margenoot79
D. aen ’t verbont met Abraham gemaeckt. And. tot Abraham [gesproken.]
margenooto
Genes. 15.14.
margenootp
Exod. 14.8. Num. 33.3.
margenoot80
T.w. Godes, als boven vers 6.
margenoot81
Siet het Boeck Numerorum, Deuteronomij, ende Iosuae.
margenoot82
Te weten, der seven natien, van dewelcke gesproken wort Psalm 78. vers 55.
margenoot83
Dat is, de goederen die de Heydensche volckeren met moeyte ende arbeyt verkregen hadden, Deut. 6.10, 11.
margenootq
Exod. 19.4, 5, 6. Deut. 4.1, 40. ende 6.21, 22, 23, 24, 25.
margenoot84
Siet de aenteeckeninge Psalm 104. op vers 35.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken