Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxv. Capittel.

Godts eere, ende raet, vers 2. item, der Koningen eere, diepsinnigheyt, ampt, ende ommegangh met hen, 2, 3, 4, 5, 6, 7. pleyten, 8, 9, 10. wel te passe spreken ende bestraffen, 11, 12. valschen roem van weldadigheyt, 14. lanckmoedigheyt, sachte tonge, 15. honigh eten, ofte rechte matigheyt in ’t lichaemlicke ende geestlicke, 16, 27. ommegangh met vrienden, 17. valsch getuyge, 18. trouwloose, 19. treurige, 20. weldadigheyt aen haters, 21, 22. huychelende tonge, 23. kijfachtige vrouwe, 24. goede tijdinge, 25. slappigheyt der vromen tegen godtloose, 26. haestigen toorn, 28.

1

DIt zijn oock Salomons spreucken, die Ga naar margenoot1 de mannen Hizkia des Koninghs van Iuda Ga naar margenoot2 uytgeschreven hebben.

2

Ga naar margenoot3 Het is Godts eere eene Ga naar margenoota Ga naar margenoot4 sake te verbergen; maer de eere der Koningen eene Ga naar margenoot5 sake te doorgronden.

3

Aen de hooghte des hemels, ende aen de diepte der aerde, ende [aen] het herte der Koningen, en is Ga naar margenoot6 geene doorgrondinge.

4

Ga naar margenoot7 Doet het schuym van ’t silver wech; ende daer sal een vat voor den smelter uyt komen:

5

Ga naar margenootb Doet den godtloosen wech van het aengesichte des Koninghs: ende Ga naar margenootc sijn throon sal door gerechtigheyt bevestight worden.

6

Ga naar margenoot8 Praelt niet voor het aengesichte des [kolom] Koninghs: ende Ga naar margenoot9 en staet niet in de plaetse der Grooten.

7

Want het is beter, dat men tot u segge: Ga naar margenootd Ga naar margenoot10 Komt hier boven aen; dan dat men u vernedere voor het aengesichte eens Ga naar margenoot11 Princen, Ga naar margenoot12 dien uwe oogen gesien hebben.

8

Ga naar margenoote En vaert niet Ga naar margenoot13 haestelick voort om te twisten: op dat ghy misschien in het laetste Ga naar margenoot14 daer van niet Ga naar margenoot15 wat en doet, als Ga naar margenoot16 uwen naesten u soude mogen Ga naar margenoot17 beschaemt hebben.

9

Ga naar margenoot18 Twist uwe twistsake met uwen naesten: maer Ga naar margenoot19 en openbaert het heymelicke eens anderen niet:

10

Op dat de gene die het hoort, u niet en Ga naar margenoot20 smade, want u quaet geruchte en soude niet Ga naar margenoot21 afgekeert worden.

11

Een reden Ga naar margenoot22 op sijn pas gesproken, is [als] gouden appelen Ga naar margenoot23 in silvere gebeelde schalen.

12

Een wijs bestraffer by een Ga naar margenoot24 hoorende oore, is een Ga naar margenoot25 gouden oorciersel, ende een Ga naar margenoot26 hals-cieraet van ’t fijnste gout.

13

Ga naar margenootf Een trouw gesant is Ga naar margenoot27 den genen, die hem senden, als de koude des sneeuws Ga naar margenoot28 ten dage des oogstes: want hy Ga naar margenoot29 verquickt sijns heeren ziele.

14

Een man die sich selven roemt over een Ga naar margenoot30 valsche gifte, is Ga naar margenoot31 [als] wolcken, ende wint, daer geen Ga naar margenoot32 regen by en is.

15

Ga naar margenootg Een Overste wort door lanckmoedigheyt Ga naar margenoot33 overreedt: ende een Ga naar margenoot34 sachte tonge breeckt Ga naar margenoot35 het gebeente.

16

Hebt ghy Ga naar margenoot36 honigh gevonden, eet Ga naar margenoot37 dat u genoegh is: op dat ghy misschien daer van niet Ga naar margenoot38 zadt en wordet, ende dien uytspouwet.

17

Ga naar margenoot39 Spaert uwen voet van het huys uwes naesten, op dat hy niet zadt van u en worde, ende u hate.

18

Een man tegen sijnen naesten een valsch getuygenisse Ga naar margenoot40 sprekende, is Ga naar margenooth een hamer, ende sweert, ende scherpe pijl.

19

Ga naar margenoot41 Het vertrouwen op eenen trouwloosen, ten dage der benauwtheyt, is Ga naar margenoot42 [als] een gebroken tant, ende Ga naar margenoot43 verstuyckte voet.

20

Ga naar margenooti Die liedekens singht by een Ga naar margenoot44 treurigh herte, is gelijck hy, die Ga naar margenoot45 een kleet afleyt ten dage der koude, [ende als] Ga naar margenoot46 edick op salpeter.

21

Ga naar margenootk Indien de gene, Ga naar margenootl die u haet, hongert; geeft hem Ga naar margenoot47 broot te eten: ende soo hy dorstigh is, geeft hem water te drincken:

[Folio 288v]
[fol. 288v]

22

Want ghy sult Ga naar margenoot48 vyerige kolen op sijn hooft Ga naar margenoot49 hoopen: ende de HEERE sal het Ga naar margenoot50 u vergelden.

23

De noorde wint Ga naar margenoot51 verdrijft den regen: ende een Ga naar margenoot52 vergramt aengesichte de Ga naar margenoot53 verborgene tonge.

24

Ga naar margenootm Ga naar margenoot54 ’t Is beter te woonen op eenen hoeck des dacks, dan met eene Ga naar margenoot55 kijfachtige huysvrouwe, ende dat in een huys van geselschap.

25

Eene goede tijdinge uyt verren lande, is als kout water op een vermoeyde Ga naar margenoot56 ziele.

26

De rechtveerdige Ga naar margenoot57 wanckelende voor het aengesichte des godtloosen, is eene beroerde Ga naar margenoot58 fonteyne, ende verdorven sprinck-ader.

27

Veel honighs te eten en is Ga naar margenoot59 niet goet: maer de ondersoeckinge van de heerlickheyt Ga naar margenoot60 sulcker dingen Ga naar margenoot61 is eere.

28

Ga naar margenootn Een man, Ga naar margenoot62 die sijnen geest niet wederhouden en kan, is een open gebroken stadt sonder muer.

margenoot1
Verst. wijse, ofte propheten, die geleeft hebben ten tijde des Koninghs Hizkie, ende die hy dit werck gelast heeft, ’t welcke sy door ingevinge des Heyligen Geests volbracht hebben.
margenoot2
Dit meynt men geschiet te zijn, als de Koningh Hizkia den kerckelicken, ende den burgerlicken staet sijns Rijcks in order stelde: want Salomo hadde drie duysent Spreucken gesproken, 1.Reg. 4. vers 32.
margenoot3
D. het dient tot Godes eere.
margenoota
Rom. 11.33.
margenoot4
T.w. van het gene, dat hy by hemselven besluyt, ende te sijner tijt uytvoert, het welck dickwils voor aller redelicken creaturen verstant onbegrijpelick is, ende dat wy niet en moeten curieuselick ondersoecken, maer ootmoedelick aenbidden; waer mede hy vereert wort. Vergelijckt Deuter. 29. vers 29. Rom. cap. 11. vers 33.
margenoot5
Te weten, die hare regeeringe aengaet, ende daer van sy kennisse, ende verstant moeten hebben, op datse haren onderdanen goet recht doet, ende hare regeeringe wijselick aenleggen mogen.
margenoot6
Te weten, die by geene menschen volkomelick geschieden kan, ende maer stucks wijse by velen, ende by den meesten deel gantsch geene.
margenoot7
Gelijck het silver gereynight van schuym, ende droessem, een bequame masse wert, daer den silversmit een schoon stuck wercks van maeckt: alsoo een Koningh, het schuym van boeven, ende onrechtveerdige menschen van hem weerende, maeckt sijn Hof eerlick, ende sijn Rijcke wort bevestight.
margenootb
Prov. 20.8.
margenootc
Prov. 20.28.
margenoot8
Ofte, en stelt u niet heerlick, ofte, grootsch, Te weten, in woorden, ofte gelaet, ofte kleedingen, ofte op eenige andere wijse.
margenoot9
T.w. dewijle ghy van het getal der Grooten niet en zijt. Verst. door de Groote, die groot zijn door hare afkomste, staet, officie, gaven, weerdigheyt. siet 2.Reg. cap. 10. op vers 6.
margenootd
Luc. 14.7, 8,9, etc.
margenoot10
Vergel. Luc. 14. vers 10.
margenoot11
Siet van het Hebreeusch woort Iob 12. op vers 21.
margenoot12
D. by wien ghy u te na gevoeght hebt, om hem met al te groote vryheyt in het aengesicht te sien. Anders, dat het uwe oogen sien, D. dat ghy het voor uwen oogen moet sien, sonder het selve te konnen keeren.
margenoote
Prov. 18.17.
margenoot13
D. lichtveerdelick, onbedachtelick
margenoot14
T.w. van haestelick tot twistingen, ende pleytingen te komen.
margenoot15
T.w. dat onredelick, ende strafbaer soude wesen, als met kijven, vechten, quetsen, ende dooden.
margenoot16
T.w. die tegen u twist, ofte pleyt.
margenoot17
Te weten, mits u door het recht te verwinnen, ende te bewijsen, dat ghy hem met onrecht, ende valsheyt hebt beklaeght.
margenoot18
Dat is, indien ghy geschil hebt met uwen naesten, pooght dat eerst af te doen tusschen u beyden, ende en verhaest u niet, om dat voor den Richter te brengen.
margenoot19
D. draeght u soo beleeft in u geschil, dat ghy uwen naesten in sijne eere niet en quetst, mits te ontdecken, dat wel verswegen mochte zijn. Ofte, ontdeckt niet dat u een ander in het secreet geseyt heeft: het zy dat hy u raet in uwe sake heeft gegeven; ofte dat hy andersins niet en wil hebben dat het een ander weten sal.
margenoot20
T.w. mits u voor eenen oorblaser, ofte achterklapper te schelden.
margenoot21
D. niet op houden, maer u steeds by blijven.
margenoot22
D. te sijner tijt, ende plaetse, ende ten propooste. Hebr. na sijne wijsen, ofte, raderen.
margenoot23
Ofte, silvere schilderijen, ofte, beeltenissen. And. met silveren loofwerck verçiert.
margenoot24
D. die gewilligh, ende neerstigh is, om na goede vermaninge te luysteren.
margenoot25
D. gelijck een gouden oorciersel. Siet van ’t Hebreeusch woort Gen. 24. op vers 22.
margenoot26
And. halsbant. And. juweel, of, çieraet.
margenootf
Prov. 13.17.
margenoot27
Hy siet op de wijse der gener die in heete landen woonen, ende haren dranck in de hitte des somers verkoelen met ys, of sneeuw, welcke sy in diepe kelders onder d’aerde daer toe bewaren.
margenoot28
T.w. den maeijers is, als sy door de hitte des daeghs, ende de swaerheyt van haren arbeyt, dorstigh zijnde, verlangen na koelen dranck.
margenoot29
T.w. als hy goede tijdinge weder brenght. siet van ’t Hebreeusch woort Psalm 19. op vers 8.
margenoot30
D. die hy wel met woorden belooft, maer metter daet niet en geeft. Hebr. gifte der valsheyt.
margenoot31
Van deselve gelijckenisse kan men oock sien 2.Petr. 2.17. ende Iude vers 12.
margenoot32
’t Hebreeusch woort geschem beteeckent wel meest eenen plasregen, die met grooten overvloet, ende gewelt neder valt, als Genes. 7.12. ende 8.2. Ezra 10.9. maer hier schijnt het allen regen te beteeckenen, gelijck 1.Reg. 17.7.
margenootg
Prov. 15.1. ende 16.14.
margenoot33
D. beweeght, als door redenen, om te doen ’t gene daer hy andersins niet toegesint en is.
margenoot34
D. sachtmoedigh propoost.
margenoot35
D. ’t gemoedt, dat soo hardt is als been, of (gelijck wy seggen) als steen
margenoot36
Verst. onder dit woort allerley lieflick voedsel, daer van wy onse bekomste mogen nemen, met vermijdinge van het onmatigh misbruyck. Sommige verstaen hier door de ondersoeckinge van hooge, ende hemelsche saken, die den geest des menschen wel aengenaem zijn, maer de mate sijns begrijps te boven gaen. Men kan dit vers oock verstaen van het rechte gebruyck der warer vrientschap, die seer lieflick is, daer van in het volgende vers gesproken wort.
margenoot37
Hebr. uwe genoeghsaemheyt, D. uwe bekomste; soo veel als uwe gesontheyt verdragen mach.
margenoot38
T.w. soo ghy meer aet, dan u genoegh is.
margenoot39
Of, ontreckt uwen voet. Hebr. houdt uwen voet kostelick, D. spaersaem, van in uwes naesten huys al te vrijelick te komen, ende sijne gemeynsaemheyt, die hy u toont, onbeleefdelick te misbruycken. Vergel. 1.Sam. 3. op vers 1.
margenoot40
Hebr. antwoordende. Siet Iud. 18. op vers 14.
margenooth
Psalm 11.2. ende 57.5. ende 59.8. ende 120.4. Prov. 12.18.
margenoot41
Hebr. het vertrouwen des trouwloosen, D. dat men op eenen trouwloosen vrient stelt, ofte dat de trouwloose selve yewers op heeft in den tijt des noots.
margenoot42
T.w. om daer mede te kauwen als men hongerigh is.
margenoot43
T.w. om daer mede te loopen als men wech moet. Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick eenen voet, die door verstuycktheyt wanckelende gemaeckt is.
margenooti
Rom. 12.15.
margenoot44
Hebr. quaet, of, boos, D. droevigh, of treurigh. Siet Genes. 40. op vers 7. Alsoo wort goet, voor blijde genomen. Siet 1.Reg. 21. op vers 7. De sin nu hier is, dattet niet wel en past blijde liedekens te singen by den droevigen; want by desen sal men droevigh zijn, ende by den blijden blijde, Rom. 12.15.
margenoot45
Het welck buyten tijts is.
margenoot46
Die het salpeter dissolveert, of, doet smelten.
margenootk
Rom. 12.20.
margenootl
Exod. 23.4, 5.
margenoot47
Verstaet door broot, ende water, den geheelen lichamelicken nootdruft, Te weten, spijse, ende dranck. Siet 1.Reg. 13.8. ende d’aenteeckeninge.
margenoot48
D. ghy sult hem daer toe drijven, dat hy de vyantschap, die hy tegens u heeft, haest van hem werpe: gelijck yemant die gloeijende kolen op ’t hooft geleght souden werden, deselve terstont soude afschudden. Of, ghy sult sijn herte vermorwen, ende gedweegh maken, dat hy van sijn ongelijck overtuyght sal zijn. Gelijck de smeden het yser met gloeijende kolen vermorwen.
margenoot49
Hebr. nemen, Dat is, nemende hoopen. De Hebreen begrijpen dickwils onder een woort noch de beteeckenisse van een ander. Siet Genes. 12. op vers 15.
margenoot50
T.w. het goet, dat ghy uwen vyant gedaen hebt, hoewel hy tegen u ondanckbaer is.
margenoot51
Hebr. doet smerte, of, weedom aen: ’t welck sommige verstaen van verdrijven, andere van baren.
margenoot52
T.w. van een wijs, ende vroom man, die daer in geen behagen en heeft.
margenoot53
Hebr. eene tonge der verborgentheyt: Dat is, die niet recht uyt en spreeckt, maer omgaet met bedrogh, vleyinge, achterklap, stekinge, ende terginge, etc.
margenootm
Prov. 21.2, 9, 19.
margenoot54
Siet de verklaringe van dit vers, bov. 21. op vers 9.
margenoot55
Hebr. eene huysvrouwe der kijvagien.
margenoot56
D. mensche, ofte persoone. siet Gen. 12. op vers 5. De sin is, dat een mensche met eene goede tijdinge soo wel verquickt is, als een die vermoeyt is, met versch koel water.
margenoot57
T.w. eenige faute doende voor d’oogen des onvromen. Of, niet durvende sijn ampt doen, om den onvromen te bestraffen. Vergel. Iob 4. op vers 4.
margenoot58
Der vromen monden, ende leeringen worden vergeleken by fonteynen, ende sprinck-aderen, daer uyt alle goede onderwijsingen vloeijen, bov. 10.11. ende 13.14. ende 16.22. Wanneer sy dan door eenige swarigheyt in sulck haer ampt komen te faelgeeren, soo is dat als of de fonteyne beroert, ende modderigh ware, ende de sprinck-ader verstopt.
margenoot59
Maer wel quaet, ende schadelick. Vergel. bov. vers 16.
margenoot60
T.w. die den honigh gelijck zijn, D. die soet, lieflick, ende vermakelick zijn, als de ondersoeckinge der nature der wercken Godts, der geschiedenissen in de werelt, etc.
margenoot61
T.w. als men daer in behoorlicke mate houdt, de rechte streke der waerheyt volght, ende het rechte gebruyck, ende eynde bekomt. Dit vers is anders aldus overgeset: Veel honighs te eten en is [den menschen] niet goet, ende [geene] eere de nasoeckinge van hare eygene eere.
margenootn
Prov. 16.32.
margenoot62
Dat is, die sijn gemoedt, affecten, ende bewegingen niet intoomen, nochte vermeesteren en kan. Hebr. wiens geest geene wederhoudinge, ofte, heerschappije en heeft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken