Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

De Wijseman leert ons in dit Capittel, hoe wy ons onder soo vele ydele dingen die in de werelt zijn, sullen bevlijtigen een goet geruchte te hebben ende te houden, vers 1. Dat wy onse sterflickheyt dickwils moeten voor oogen hebben, 2. Daer na geeft hy eenige goede lessen, hoe men sich sal laten onderrichten van wijse mannen, 5. tot gedult, ende bestandigheyt, 7. ende andere deughden, 8. lof der wijsheyt, 11. ende anderer deughden, 14. lof der middelmatigheyt, 16. der wijsheyt, 19. Alle menschen zijn sondaers, 20. Dat men niet al te nauwe alles moet ondersoecken, 21. Een quade vrouwe sal men mijden, 26. Godt heeft den mensche goet geschapen, 29.

1

Ga naar margenoot1 BEter Ga naar margenoota is een [goede] name, dan Ga naar margenoot2 goede olie: ende de Ga naar margenoot3 dagh des doots, dan de dagh dat yemant geboren wort.

2

Het is beter te gaen in ’t klaegh-huys, dan te gaen in het huys der maeltijt: [Want] Ga naar margenoot4 in ’t selve Ga naar margenoot5 is het eynde aller menschen; ende de levendige Ga naar margenoot6 leyt het in sijn herte.

3

Ga naar margenoot7 Het treuren is beter dan het lacchen:

[Folio 295r]
[fol. 295r]

want door Ga naar margenoot8 de droefheyt des aengesichts Ga naar margenoot9 wort het herte gebetert.

4

Ga naar margenoot10 Het herte der wijsen is in het klaeghhuys: maer het herte der sotten in het huys der vreughde.

5

Ga naar margenoot11 Het Ga naar margenootb is beter te hooren het bestraffen des wijsen, dan dat yemant hoore Ga naar margenoot12 het gesangh der dwasen.

6

Want Ga naar margenootc gelijck Ga naar margenoot13 het geluyt der doornen Ga naar margenoot14 onder eenen pot, alsoo is Ga naar margenoot15 het lacchen eenes sots: Dit is oock ydelheyt.

7

Voorwaer Ga naar margenoot16 de onderdruckinge soude wel eenen wijsen dul maken: ende Ga naar margenoot17 het geschenck verderft het herte.

8

Ga naar margenoot18 Het eynde eenes dinghs is beter dan sijn beginsel: Ga naar margenoot19 de lanckmoedige is beter dan de hooghmoedige.

9

Ga naar margenoot20 Zijt niet haestigh in uwen geest om te toornen: want de toorn rust in den boesem der dwasen.

10

Ga naar margenoot21 En seght niet, Wat is ’er dat Ga naar margenoot22 de vorige dagen beter geweest zijn, dan dese? want ghy soudt na sulcks niet uyt wijsheyt vragen.

11

Ga naar margenoot23 De wijsheyt is goet Ga naar margenoot24 met een erfdeel: ende Ga naar margenoot25 de gene die de sonne aenschouwen, hebben voordeel [daer van.]

12

Want Ga naar margenoot26 de wijsheyt is tot eene schaduwe, [ende] het gelt is tot eene schaduwe: maer de Ga naar margenoot27 uytnementheyt der wetenschap is, dat de wijsheyt hare besitters ’t leven geeft.

13

Ga naar margenoot28 Aenmerckt het werck Godes, want wie kan recht maken, dat hy krom gemaeckt heeft?

14

Ga naar margenoot29 Geniett het goede ten dage Ga naar margenoot30 des voorspoets, maer ten dage Ga naar margenoot31 des tegenspoets Ga naar margenoot32 siet toe; [want] Godt maeckt oock Ga naar margenoot33 den eenen tegen over den anderen, ter oorsake dat de mensche niet en soude vinden yets dat Ga naar margenoot34 na hem sal zijn. [kolom]

15

Dit al hebbe ick gesien Ga naar margenoot35 in de dagen mijner ydelheyt: Daer is een rechtveerdige, die Ga naar margenoot36 in sijne gerechtigheyt Ga naar margenoot37 ommekomt: daer en tegen is’er een godtloose, die in sijne boosheyt [sijne dagen] verlenght.

16

Ga naar margenoot38 Weest niet al te rechtveerdigh, noch Ga naar margenoot39 en houdt u selven niet al te wijs: Ga naar margenoot40 waerom soudt ghy verwoestinge over u brengen?

17

Ga naar margenoot41 Weest niet al te godtloos, noch en weest niet [al te] dwaes: Ga naar margenoot42 waerom soudt ghy sterven buyten uwen tijt?

18

Het is goet dat ghy Ga naar margenoot43 daer aen vaste houdt, ende en treckt oock uwe hant Ga naar margenoot44 van dit niet af, want die Godt vreest Ga naar margenoot45 die ontgaet dat al.

19

De wijsheyt versterckt den wijsen meer dan Ga naar margenoot46 tien Heerschappers die in eene stadt zijn.

20

Ga naar margenootd Voorwaer daer en is geen mensche rechtveerdigh op aerden, die goet doet, ende niet en sondight.

21

Ga naar margenoot47 Geeft oock u herte niet tot alle woorden die men spreeckt, op dat ghy niet en hoort dat uw’ knecht u vloeckt.

22

Want Ga naar margenoot48 u herte heeft oock veel malen bekent, dat ghy oock Ga naar margenoot49 andere gevloeckt hebt.

23

Dit alles hebbe ick met wijsheyt versocht: Ga naar margenoot50 ick seyde, Ick sal wijsheyt bekomen, maer Ga naar margenoot51 sy was [noch] verre van my.

24

Ga naar margenoot52 Het gene dat verre af is, ende seer diep, wie sal dat vinden?

25

Ga naar margenoot53 Ick keerde my om, ende mijn herte, om te weten, ende om na te speuren, ende te soecken wijsheyt, ende Ga naar margenoot54 een sluytreden: ende Ga naar margenoote om te weten de godtloosheyt der sotheyt, Ga naar margenoot55 ende de dwaesheyt der onsinnigheden.

26

Ende ick vondt Ga naar margenootf een bitterer dingh, dan de doot; een vrouwe welcker herte Ga naar margenoot56 netten ende garen, [ende] hare handen banden zijn: Ga naar margenoot57 wie goet is voor Godes aengesichte, sal van haer ontkomen: daer en tegen Ga naar margenoot58 de Ga naar margenootg sondaer sal van haer gevangen worden.

27

Siet dit hebbe ick gevonden, seyt de Prediker, het eene by het andere, Ga naar margenoot59 om de sluytreden te vinden:

28

Ga naar margenoot60 Dewelcke Ga naar margenoot61 mijne ziele noch

[Folio 295v]
[fol. 295v]

soeckt, maer ick en hebbese niet gevonden: Ga naar margenoot62 eenen man uyt duysent hebbe ick gevonden, maer Ga naar margenoot63 een vrouwe onder die Ga naar margenoot64 alle, en hebbe ick niet gevonden.

29

Alleenlick siet, Ga naar margenoot65 Dit hebbe ick gevonden, dat Godt den mensche recht gemaeckt heeft, maer Ga naar margenoot66 sy hebben vele Ga naar margenoot67 vonden Ga naar margenoot68 gesocht.

margenoot1
Te weten, (by Godt ende eerlicke menschen) van wegen hare vromigheyt ende Godtsaligheyt herkomende. Siet Eccles. capp. 44. 45. 46. 47. 48. 49, etc.
margenoota
Proverb. 22.1.
margenoot2
Verstaet hier lieflicke welrieckende salve of olie, daer de Ioden veel van hielden: Ofte, kostelicke salve, om wonden ende quetsuren te genesen. Siet Psalm 133. vers 2. Eenige verstaen door de goede salve of olie, allerley vermakelicke dingen.
margenoot3
Te weten, als men Godtsalighlick sterft. Vergelijckt Rom. cap. 7. vers 24. Philip. cap. 1. vers 23. want als dan erlanght men het eeuwige gelucksalige, in plaetse van het elendige verganckelicke leven.
margenoot4
Te weten, in het klaegh-huys.
margenoot5
Dat is, daer siet men exempelen van de verganckelickheyt des menschelicken levens, ende de macht des doots over alle menschen, wie, of van wat staet sy oock zijn.
margenoot6
Te weten, het gene dat hy daer voor oogen siet, hebbende wel aengemerckt hoedanigh het eynde van het leven der menschen zy, ende hoe men sich tot het sterven bereyden moet.
margenoot7
Ofte, verdriet, Dat is, het is beter een Goddelicke droefheyt te hebben, ende over sijne sonden te treuren, dan wereltsche vreught te hebben: want de Goddelicke droefheyt is goet voor de ziele, sy werckt eene onberouwelicke beterschap ter saligheyt, 2.Corinth. cap. 7. vers 10. Anders, toorn is beter dan lacchen, want een straf aengesichte doet het herte blijdtschap aen, D. het is beter de sondaers met een gram gemoedt, ende straf gesichte te bestraffen, dan deselve met lacchende woorden te vleijen, want de bestraffingen zijn goet, om de sondaers tot beterschap te brengen.
margenoot8
Hebr. de quaetheyt, ofte gestoortheyt des aengesichts. siet Gen. 40. op vers 7.
margenoot9
T.w. als ’t door voorspoet buyten het spoor geweken zijnde, door droefheyt wederom vernedert, ende in den rechten wegh gebracht wort.
margenoot10
De sin is, De wijse gaen van herten geerne in het klaeghhuys, of treurhuys: Ende of sy schoon na den lichame in ’t klaegh-huys niet en zijn, soo zijn sy nochtans droeve met de droeve, ende medelijdende met de verdruckte: In het huys der treuringe leert men nederigh zijn, maer in ’t huys der vreughde leert men ongeregeltheyt.
margenoot11
Hy geeft te kennen, dat dit mede eene gelucksaligheyt is in dit leven, dat men sich geerne late bestraffen van de Godtsalige ende vrome, wanneer men gesondight heeft, om alsoo de verdoemenisse te ontvlieden: Ende dat men eenen afkeer hebbe van de ydele genoeghten ende flatterijen der gener die Godt niet en vreesen.
margenootb
Proverb. 13.18. ende 15.31, 32.
margenoot12
Dat is, de ydele vreughde, ende den lof, de liefkosinge, vleyinge, of flatteeringe, die vele soo geern hooren, als een lieflick gesangh.
margenootc
Psalm 58.10.
margenoot13
Het luyde gekraeck der doornen onder eenen pot, en is niet lieflick om hooren: ende het vyer van doornen en duert niet lange: Alsoo hooren de vrome seer ongeern het pluymstrijcken, ende luyde lacchen der sotten, welcke blijdtschap haest vergaet.
margenoot14
T.w. die op het vyer hanght en ziedt.
margenoot15
Daer mede hy te kennen geeft, dat hy een welgevallen heeft aen den genen die quaet doet.
margenoot16
D. wanneer selfs een wijs man te hardt met vele ende harde smerten geslagen wort, soo doet of spreeckt hy wel somtijts het gene dat meer eenen dwasen, dan eenen wijsen mensche betaemt. Exempel in Iob, ende in David. Anders, wanneer men bedrogen wort, dat doet eenen wijsen de sinnen verliesen; ofte, onderdruckinge, Dat is, goet door onderdruckinge bekomen, etc.
margenoot17
Het verduystert het verstant der menschen, T.w. Als de Richter geschencken neemt van de gene die voor het recht te doene hebben. Siet Exod. 23.8. Deuter. 16.19.
margenoot18
T.w. het eynde van een goede sake: ende daerom siet een wijs man altoos op het eynde der saken die hy by der hant neemt, ende of schoon de middelen door dewelcke men een goede sake uytvoert, hardt ende bitter zijn, soo moet men nochtans (acht hebbende op het goede oogemerck het welck men voor heeft) met gedult ende lanckmoedigheyt daer in voort gaen, de uytgangh is somtijts beter als het sich in den beginne liet aensien.
margenoot19
Hebr. een die langh van geeste is. Vergelijckt Numer. 14.18. Alsoo in het volgende, hoogh van geeste.
margenoot20
Hy spreeckt van eenen onbehoorlicken toorn, die lange duert, ende plaetse nemende in ’s menschen herte, in haet verandert: Andersins is’er oock eene loffelicke toornigheyt by de wijse, die haer om behoorlicke oorsaken vertoornen, maer geenen quaden toorn lange in den boesem, ofte in ’t herte en dragen. Van ’t woort boesem, ofte, schoot, siet Iob 19. op vers 27.
margenoot21
T.w. als murmureerende tegen Godes regeeringe, ende als willende seggen, waerom regeert Godt de werelt alsoo? wat is d’oorsake hier van? Anders is ’t wel geoorloft de boosheyt ende elendigheyt onser tijden te beklagen, van herten bedroeft zijnde, dat de werelt hoe langer hoe snooder wort, ende dat derhalven oock de plagen vermeerdert worden.
margenoot22
De gepasseerde jaren, of tijden.
margenoot23
Hy wil seggen, Het is een treffelicke sake in dit tijdelicke leven, wijsheyt ende rijckdom t’samen te hebben.
margenoot24
D. met rijckdom die men erft, of, door erffenisse verkrijght.
margenoot25
D. die in deser werelt leven, hebben daer profijt af, want rijckdom en helpt de gene niet die buyten dese werelt zijn.
margenoot26
De sin is, De wijsheyt ende het tijdelicke goet dienen den mensche tot een bescherminge tegen het leet, dat hem mach overkomen, gelijck een schaduwe den mensche dient tot een schutsel voor de brandende hitte der sonne. Anders, want sy zijn in de schaduwe der wijsheyt, ende in de schaduwe des gelts.
margenoot27
D. hier in steeckt de wijsheyt uyt ende sy is veel treffelicker dan gelt en goet, dat sy het leven geeft: verstaende door de wijsheyt, de rechte wijsheyt, welcke is de ware kennisse Godes ende sijner geboden, Dese geeft het leven, te weten, het eeuwige leven: Doch andere verstaen hier door het leven, ruste, vrede, genoegen in ’t herte, het welck is het rechte leven.
margenoot28
Als of hy seyde, Wilt ghy ruste ende vrede hebben in u herte ende gemoedt, soo stelt u daer in te vreden, dat ghy weet, dat het Godes werck is, datter dagelicks geschiet, ende dat het Gode alsoo belieft, niemant en kan verhinderen noch veranderen het gene dat Godt eens besloten, ofte gedaen heeft, Iob 12.14. Derhalven en moeten wy ons niet quellen in de saken die wy dagelicks sien ende hooren, dewijle sy doch door geenen raet of doen der menschen en kunnen verandert worden. Siet Iob 12.14. ende Eccles. 1.15.
margenoot29
Hebr. zijt in ’t goede, Dat is, zijt lustigh en vrolick.
margenoot30
Hebr. des goets, D. als ’t u wel gaet, als Godt u zegent met vele goederen.
margenoot31
Hebr. des quaets.
margenoot32
T.w. alsoo, dat ghy gedenckt, dat oock het quaet van den Heere komt, ende dat ghy het derhalven met gedult dragen moet. Anders, merckt aen, T.w. het werck Godes, daer van gesproken is vers 13. Anders, merckter op, T.w. op de oorsake, welcke is de rechtveerdige ende wijse regeeringe Godes, die dickwils de vrome kastijt ende beproeft tot haren besten. Anders, merckt op den dagh des tegenspoets, D. in voorspoet denckt aen tegenspoet die van Godts hant komen kan.
margenoot33
Hebr. desen tegen over, of, nevens dien, T.w. dagh. De sin is, De dagh des welvarens, ende de dagh des qualickvarens, zijn beyde van Godt, ende dese twee contrarie tijden heeft hy tegens malkanderen geordineert, soo dat het eenen mensche niet altoos wel, oock niet altoos qualick en gaet: Daerom hy in voorspoet, als oock in tegenspoet altoos op veranderinge moet dencken, den voorspoet met vrolickheyt (doch niet sonder ommesien) genietende, ende den tegenspoet geduldelick dragende, met verwachtinge van een beter.
margenoot34
T.w. na Godt, D. op dat de mensche alleen op Godes schickinge ende regeeringe soude sien, sonder dit of dat buyten Godt te willen ondersoecken ofte doorgronden. Anders, na hem, T.w. na dien mensche, geschieden sal. Anders, op sulcker wijse, dat de mensche na hem niet soude konnen vinden, D. Godt heeft alles soo wijsselick geordineert, dat geen mensche na hem yet bequamers soude konnen vinden of bedencken.
margenoot35
D. geduerende mijn ydel ende verganckelick leven.
margenoot36
D. als hy sich tot deught hadde begeven, ende dagelicks daer in voortvoer.
margenoot37
Het zy dat hy van de boose menschen (die de vrome niet en kunnen verdragen) wort verdruckt: Ofte, dat hem Godt de Heere vroegh uyt dese werelt haelt in een beter leven, als Iosiae geschiet is, 2.Chron. cap. 35. versen 23, 24.
margenoot38
D. zijt niet al te strenge, om uwes naesten woorden ende wercken op het nauwste te ondersoecken, ende op het hardtste te straffen. Andere nemen ’t in desen sin. Doet het gene dat u te doen bevolen is, ende doet dat getrouwelick, maer en doet oock niet meer dan u bevloen is, of dan uwe beroepinge mede brenght.
margenoot39
Dit is gesproken tegen die curieuse geesten, die Godes verborgentheden met hare wijsheyt meynen te doorgronden, Rom. 12.3. Of, die meer willen weten als ons Godt in sijn woort geopenbaert heeft.
margenoot40
Dat is, waerom soudt ghy u selven in schade ende schande brengen, willende schijnen vromer, kloecker, verstandiger te zijn, dan andere, mits al te diepe doorsoeckende de verborgentheden Godes, Prov. 3.7. Rom. 12.3, 16.
margenoot41
Dat is, en geeft u niet over tot grove sonden. Of, en laet de sonde geen heerschappije hebben in uwen sterflicken lichame, gelijck de Apostel seyt, Rom. 6. vers 12.
margenoot42
Als of hy seyde, Ghy soudt anders gewisselick door de Overigheyt gestraft, ende eer de naturelicke tijt des doots komt, van der aerde wech geruckt worden. Vergel. Iob 15. vers 32. ende Psalm 37. vers 13.
margenoot43
Te weten, aen ’t gene daer van vers 16. gesproken is.
margenoot44
Te weten, dat geseyt is vers 17. ofte dat ick nu noch seggen sal. Sommige duyden beyde de vermaningen op het gene in de twee voorgaende verssen geseyt is in het gemeen.
margenoot45
Dat is, hy wijckt van beyde de uyterste fouten, van al te rechtveerdigh, ende al te onrechtveerdigh te zijn, (ontgaende alsoo de elenden die daer op plegen te volgen) ende houdende den middelwegh, daer in alle deught bestaet.
margenoot46
Dat is, vele. Siet Genes. 31. vers 7. Prov. cap. 21. vers 22. ende 24.5. ende ond. 9.16.
margenootd
1.Reg. 8.46, 47. 2.Chron. 6.36. Proverb. 20.9. 1.Ioan. 1.8.
margenoot47
Dat is, en ondersoeckt niet te nauwe, om te weten wat de menschen al van u seggen, noch en treckt het u niet te seer aen: want soudt ghy dat doen, soo konde het lichtelick geschieden, dat ghy t’uwen grooten onwille soudt hooren, dat uwe eygene knechts qualick van u spreken: men moet vele van datter geseyt wort, ongemerckt laten henen gaen.
margenoot48
Dat is, uwe eygene conscientie.
margenoot49
Die u onrecht gedaen hebben, ofte, die ghy gemeynt hebt (door het valsch aenbrengen van andere) datse u ongelijck deden.
margenoot50
Te weten, by my selven, Dat is, ick dacht, Ick liet my voorstaen, dat ick eene volkomene wijsheyt bekomen soude.
margenoot51
Want de mensche nimmermeer en kan komen tot eene volkomene wetenschap aller dingen, ende van de oorsaken derselver.
margenoot52
Anders aldus: Het is verre datter geweest is, Dat is, het gene dat lange voorleden is, daer en hebben de menschen geene groote kennisse van: Ende wat kennisse sullen sy hebben van dingen die teenemael diepgrondigh ende verborgen zijn? als, hoe Godt de werelt regeert, met al datter in is, ende insonderheyt watter in toekomende tijden geschieden sal. Siet in het boeck Iobs de Capp. 38. 39. 40. 41. ende Rom. cap. 11. versen 33, 34. seer diep, Hebr. diep diep. Siet Genes. 25. op vers 30.
margenoot53
Te weten, met mijne gedachten.
margenoot54
Het Hebreeusch woort beteeckent een slot van reden, het welck uyt andere voorgestelde redenen besloten, ende als reeckenens wijse gesproken wort.
margenoote
Eccles. 1.17. ende 2.12.
margenoot55
Anders, ende de dwaesheyt, [ende] onsinnigheden.
margenootf
Proverb. 5.3. ende 6.24, etc. ende 7.6, etc.
margenoot56
Gelijck men voor het gedierte uytspant, om het selve daer in te vangen. Hy spreeckt van eene oneerbare vrouwe, die door hare arghlistige ende soete bedriegelicke woorden, de mannen soeckt in onkuysheyt te verstricken, in hare netten te vangen, ende vast te houden. Siet Proverb. cap. 2. versen 16, 17. ende 5. versen 3, 6. ende 6.24. ende 7.6, etc. ende 9.13. Dusdanige vrouwe is meer te schouwen ende te mijden, dan de doot selve.
margenoot57
Als of hy seyde, Niemant kan sulcker booser vrouwen bedrogh ontkomen, ’t en zy dat Godt hem bysonderlick door sijne genade ende hulpe, daer van verlosse: gelijck hy Ioseph van de oneerbare huysvrouwe Potiphars verlost heeft. siet Cap. 2. vers 26.
margenoot58
Dat is, sulck een mensche, die sich dagelicks tot groote sonden begeeft. siet Psalm 1. op vers 1.
margenootg
Proverb. 6.26. ende 7.23. ende 22.14.
margenoot59
D. om tot resolutie ende besluyt te komen.
margenoot60
De sin deser, ende der naestvolgender woorden, schijnt desen te zijn, Na dat ick al lange gesocht hadde, om den rechten gront van alles te weten: Soo en hebbe ick niet anders gevonden, dan dat ick noch niets gevonden en hebbe, D. ick ben door de ervarentheyt daer in bevestight, dat de kennisse van seer vele dingen my ontbreeckt. Anders, het gene mijne ziele noch soeckt dat en hebbe ick niet gevonden.
margenoot61
Dat is, ick.
margenoot62
Hebr. Adam. dat is, eenen man. De tegenstellinge wijst uyt, dat Adam hier eenen man beteeckent. Uyt duysent, T.w. menschen, ofte mannen.
margenoot63
And. maer een vrouwe met alle die dingen [begaeft.] Hy wil seggen, dat men seer weynigh mannen vindt, die wijs, goet, voorsichtigh, ende van groote kennisse zijn, maer noch veel weyniger sulcke vrouwen. Siet Proverb. 31. vers 10. De woordekens een ende geen worden hier genomen, voor weynigh, ende weyniger, Te weten, in vergelijckinge van de andere. Dewijle vele Godtsalige mannen ende vrouwen andersins in den Ouden ende Nieuwen Testamente vermelt zijn.
margenoot64
Te weten, onder de duysent (dat is, vele) menschen, ofte onder de vrouwen.
margenoot65
Als of hy seyde, Doch dit is een sekere sake, dat het gantsche menschelicke geslachte, soo mannen als vrouwen, verdorven ende sondigh zijn, doch dat Godt, dewijle hy den mensche goet, ende na sijn beelt geschapen heeft, geen schult daer aen en heeft, maer de mensche selve, die hemselven, ende alle sijne nakomelingen, door het ingeven des duyvels, ende door moetwillige ongehoorsaemheyt, daer in gebracht heeft.
margenoot66
Te weten, de menschen.
margenoot67
Te weten, boose, erge, quade vonden, of treken.
margenoot68
Ende sy soeckense noch, dewijle sy van dien heerlicken staet afgevallen zijn, in den welcken sy geschapen ende van Godt gestelt waren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken