Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

De Propheet spreeckt, met verbloemde woorden, van de komste des Koninckrijcks Christi, ende beroepinge der Heydenen, vers 2. mitsgaders van de verstootinge der Ioden, van wegen hare grouwelicke sonden, 6. Insonderheyt van wegen hare afgoderije ende hoovaerdije, 8. Ende hy vermaent alle menschen, dat sy Godt sullen vreesen, van wegen sijne groote Majesteyt ende macht over alle dingen, 10. Voorsegginge van den grooten schrick, die over de afgodendienaers komen soude, 19.[kolom]

1

HEt Ga naar margenoot1 woort dat Iesaia de sone Amoz gesien heeft Ga naar margenoot2 over Iuda ende Ierusalem.

2

Ende het sal geschieden Ga naar margenoot3 in het laetste der dagen, dat Ga naar margenoot4 Ga naar margenoota de bergh des huyses des HEEREN sal vaste gestelt zijn Ga naar margenoot5 op den top der bergen, ende dat hy sal verheven worden boven de heuvelen, ende tot den selven sullen Ga naar margenoot6 alle Heydenen toevloeijen:

3

Ende vele volcken sullen henen gaen, ende seggen, Komt laett ons op gaen tot den bergh des HEEREN, tot den huyse des Godts Iacobs, op dat hy ons leere Ga naar margenoot7 van sijne wegen, ende dat wy wandelen in sijne paden: Ga naar margenoot8 want Ga naar margenootb uyt Zion Ga naar margenoot9 sal de wet uyt gaen, ende des HEEREN woort uyt Ierusalem.

4

Ende Ga naar margenoot10 hy sal richten onder de Heydenen, ende Ga naar margenoot11 bestraffen vele volckeren: Ga naar margenoot12 ende sy sullen hare Ga naar margenootc sweerden slaen tot Ga naar margenoot13 spaden, ende hare spiessen tot Ga naar margenoot14 sickelen: Ga naar margenoot15 het [eene] volck en sal tegen ’t [ander] volck geen sweert op heffen, noch sy en sullen Ga naar margenoot16 geen oorloge meer leeren.

5

Ga naar margenoot17 Komt ghy huys Iacobs, ende laett ons wandelen Ga naar margenoot18 in den lichte des HEEREN.

6

Ga naar margenoot19 Maer ghy hebt Ga naar margenoot20 u volck, het huys Iacobs, verlaten, want sy zijn vervult [met godtloosheyt] Ga naar margenoot21 meer dan het Oosten, ende sy zijn Ga naar margenoot22 guychelaers, gelijck de Philistijnen, Ga naar margenoot23 ende aen de kinderen der vremden Ga naar margenoot24 toonen sy haer behagen.

7

Ende Ga naar margenoot25 haer lant is vervult met silver ende gout, ende harer schatten en is geen eynde: haer lant is oock vervult met peerden, ende harer wagenen en is geen eynde.

8

Oock is haer lant vervult Ga naar margenoot26 met afgoden: Ga naar margenoot27 voor het werck harer handen buygen sy haer neder, voor het gene dat hare vingeren gemaeckt hebben.

9

Ga naar margenoot28 Daer bucket sich de gemeene man, ende Ga naar margenoot29 de aensienlicke man vernedert sich, daerom Ga naar margenoot30 en sult ghy ’t haer niet vergeven.

10

Ga naar margenoot31 Gaet in den rotzsteen, ende verberght u Ga naar margenoot32 in den stof, van wegen den schrick des HEEREN, ende om de heerlickheyt sijner Majesteyt.

11

Ga naar margenootd De Ga naar margenoot33 hooge oogen der menschen sullen vernedert worden, ende de hoogheyt der mannen sal neder gebogen worden, ende

[Folio 2r]
[fol. 2r]

de HEERE alleen sal Ga naar margenoot34 in dien dage Ga naar margenoot35 verheven zijn.

12

Want Ga naar margenoot36 de dagh des HEEREN der heyrscharen sal zijn tegen allen hooveerdigen, ende hoogen, ende tegen allen verhevenen, op dat Ga naar margenoot37 hy vernedert worde.

13

Ende tegen Ga naar margenoot38 alle hooge ende verhevene Ga naar margenoot39 cederen van Libanon, ende tegen alle eycken van Ga naar margenoot40 Basan.

14

Ende tegen alle hooge bergen, ende tegen alle verhevene heuvelen.

15

Ende tegen allen Ga naar margenoot41 hoogen toren, ende tegen allen vasten muer.

16

Ende tegen alle Ga naar margenoot42 schepen van Tharsis, ende tegen alle Ga naar margenoot43 gewenschte schilderijen.

17

Ende de hoogheyt des menschen sal gebogen, ende de hoogheyt der mannen sal vernedert worden, ende de HEERE alleen sal Ga naar margenoot44 in dien dage verheven zijn.

18

Ende elck een der afgoden sal gantschelick vergaen.

19

Dan sullen Ga naar margenoot45 sy Ga naar margenoot46 in de speloncken der rotzsteenen gaen, ende Ga naar margenoot47 in de holen der aerde, van wegen den schrick des HEEREN, ende van wegen de heerlickheyt sijner Majesteyt, wanneer hy sich opmaken sal om Ga naar margenoot48 de aerde te verschricken.

20

In dien dage sal de mensche sijne silvere afgoden, ende sijne gouden afgoden, welcke sy sich gemaeckt hadden om haer [daer voor] neder te buygen, wech werpen voor Ga naar margenoot49 de mollen, ende de vledermuysen:

21

Gaende in de reten der rotzen, ende in de Ga naar margenoot50 kloven der steenrotzen, van wegen den schrick des HEEREN, ende van wegen de heerlickheyt sijner Majesteyt, wanneer hy sich op maken sal, om de aerde geweldelick te verschricken.

22

Ga naar margenoot51 Latet ghylieden [dan] af van den mensche, wiens adem in sijnen neuse is, want Ga naar margenoot52 waer in is hy te achten?

margenoot1
D. de prophetie die hem van Godt geopenbaert is door een gesichte.
margenoot2
Of, Van, D. hoe het den Ioodschen volcke gaen soude van wegen hare sonden ende onboetveerdigheyt.
margenoot3
T.w. ten tijde der verschijninge Iesu Christi, als ’t Euangelium door de gantsche werelt sal gepredickt worden. Vergel. Micha 4.1. met de aenteeck.
margenoot4
D. de bergh op welcken het huys des Heeren, ofte de Tempel gebouwt is, T.w. de bergh Zion of Morija. Ende dit is te verstaen van de Christelicke Gemeynte, die eerst te Ierusalem is versamelt geweest, ten tijde Christi ende sijner Apostelen: Doch daer na is sy seer vermenighvuldight door den toeloop der Heydenen: het welck hier wort te kennen gegeven door het woort toevloeijen. Siet Actor. cap. 2. versen 41, 47.
margenoota
Micha 4.1.
margenoot5
Of, spitse Hebr. het hooft, D. hy sal boven alle andere bergen verheven worden. Dit wort stracx wederom geseyt met andre woorden. Anders, tot een hooft der bergen.
margenoot6
D. eenige uyt alle heydensche natien, als blijckt vers 3.
margenoot7
T.w. de maniere hoe wy hem sullen eeren ende dienen, om saligh te worden. Dit selve wort stracks wederom geseyt met andre woorden.
margenoot8
Dit zijn de woorden des Propheten, niet der volckeren.
margenootb
Psal. 110.2.
margenoot9
Aldus wort hier genoemt de leere des H. Euangelii. Siet de vervullinge hier van Actor. 8.1, 4. ende 11.20. etc. en c. 13. vers 2. etc. siet oock de aent. Psal. 1. op vers 2.
margenoot10
T.w. de Heere Christus. And. het, T.w. ’t woort Godes. Het komt op een uyt, want Godt regeert in Christo door sijn woort.
margenoot11
T.w. door de predicatie sijnes woorts, D. hy salse overtuygen, dat sy met hare sonden den eeuwigen doot verdient hebben, ende dat sy daer van door geen ander middel en kunnen verlost worden, dan door hem.
margenoot12
Of, dan, of, soo, D. hierdoor sullen sy beweeght worden hare sweerden, etc.
margenootc
Ioël 3.10.
margenoot13
Of, houweelen. Een instrument het welck de hoveniers ende gardeniers gebruycken, om het onkruyt of wortelen uyt de aerde te trecken of te roeden.
margenoot14
Of, zeysenen: of, snoeymessen.
margenoot15
De Propheet wil seggen, dat alle volckeren, die oprechtelick haer tot Christum bekeeren, met malkanderen eenes sins sullen zijn in het geloove. Siet Actor. 4.32. ende datse in liefde ende eenigheyt met malkanderen sullen leven, want uyt het geloove volght de liefde. Vergel. Iesa. 11.6.
margenoot16
Sy sullen met malkanderen in Christelicke vrede leven, sonder twist en oneenigheyt, derhalven en sullen sy niet behoeven den krijgh te leeren.
margenoot17
D. Ghy Israëliten die van Iacob afkomstigh zijt. De Propheet vermaent de Ioden, dat sy, achtervolgende het exempel der bekeerde Heydenen, het welck hy hen heeft voorgedragen, oock de leere des Heeren aennemen souden.
margenoot18
D. In de salighmakende kennisse Godes, die uyt sijn woort is komende.
margenoot19
Hier wendt sich de Propheet tot Godt, ende hy doet eene weeklage over de Ioden, die van Godt verstooten waren. De sin is, Maer waerom vermane ick mijne lantslieden tot den geloove aen Christum, dewijle het doch te vergeefs is, want, O Heere, ghy hebt besloten haer te verstooten.
margenoot20
T.w. Een deel uwes volcks, want de verhardinge voor een deel over Israël gekomen is, seyt de Apostel Rom. cap. 11. vers 25.
margenoot21
Of, van Oosten, D. der volckeren die tegen het Oosten, ofte den opgangh der Sonne woonen: verstaende de Chaldeen, Syriers, Mesopotamiers, ende andre Orientaelsche natien, die tot superstitie, tooverije, ende waersegginge, seer geneyght waren.
margenoot22
Siet de aent. Lev. 19.26. ende 2.Reg. 21.6.
margenoot23
D. aen de vreemdelingen, aen hare zeden ende manieren. Eenige verstaen dit gesproken te zijn van de houwelicken harer dochteren aen de vreemde natien, die verboden waren. siet Deut. 7.1, 2, 3.
margenoot24
’t Hebreeusch woort beteckent soo veel, als met hant-gebeer, of als in de hant te kloppen, een welgevallen ofte behagen te toonen, ofte te doen blijcken.
margenoot25
T.w. des volcks Iacobs. And. sijn, T.w. Iacobs lant. Alsoo voorder in dit vers ende volgende.
margenoot26
Hebr. met ydelheden, of, nietigheden. Aldus worden de afgoden genoemt, 1.Cor. 8.4. Siet Iesa. 44.10. ende de aent. Levit. 19.4.
margenoot27
D. voor de afgoden, die sy selfs gemaeckt hebben.
margenoot28
T.w. voor de afgoden.
margenoot29
Siet de aenteeckeningh Psalm 4.3. ende 49.3.
margenoot30
And. en vergeeft het haer niet, ende aldus zijn het woorden des Propheten, Godt den Heere aensprekende, ende biddende dat hy de afgodendienaers wille straffen van wegen hare afgoderije.
margenoot31
Hier wendt sich de Propheet tot de verstockte Ioden, ende hy verkondight hen de straffe Godes: als of hy seyde, De Heere sal u vyanden op den hals stueren, die u soo bange sullen maken, dat ghy u in de holen ende steenrotzen sult versteken. Siet onder versen 19, 21.
margenoot32
D. in de speloncken onder de aerde.
margenootd
Iesa. 5.15.
margenoot33
Psal. 101. vers 5. noemt David eenen hoovaerdigen, eenen die hooge van oogen is. Siet oock Prov. cap. 21. vers 4.
margenoot34
T.w. als Godt de Ioden door de Chaldeen sal verslaen ende vernederen. Siet voorts op vers 12.
margenoot35
T.w. als een machtigh overwinner ende wreker.
margenoot36
D. de straffe des Heeren in den Ouden ende Nieuwen Testamente. Siet Iob c. 24. op vers 1. ende Iesa. 13.6.
margenoot37
D. een yeder onder hen.
margenoot38
Dat is, over alle hoogheyt, gewelt, macht, ende heerlickheyt, daer de menschen haer op verlaten.
margenoot39
D. die op den bergh Libanon in grooten getale wassen.
margenoot40
Een lant over de Iordane.
margenoot41
Siet de aent. Ies. 41. op vers 15.
margenoot42
Verstaet hier niet alleen de schepen, maer oock den rijckdom ende kostelicke waren, die met schepen over de zee ende wateren gevoert worden.
margenoot43
Of beelden ende ander cieragien, diemen aen de schepen, ofte in de huysen hadde.
margenoot44
T.w. na dat de hoovaerdige sullen uytgeroeyt wesen.
margenoot45
T.w. de afgodendienaers. Siet Hos. 10.8. Luce 23. vers 30. Apoc. 6.16. ende 9.6.
margenoot46
T.w. uyt vreese ende schrick haer verbergende voor het aengesicht des Heeren.
margenoot47
T.w. in de holligheden, kloven en reten.
margenoot48
Of, het lant te verbreken, T.w. het aertrijck selfs, als oock de inwoonders des selven. Ende verstaet dit eerst van’t Ioodsche lant, ende de inwoonders desselven, ende wijders van de oordeelen des Messiae in de gantsche werelt. ende alsoo vers 21.
margenoot49
Hebr. des gravers der putten, ofte, der holen. ’t Is een beschrijvinge des mols. Ende de Propheet wil met dese woorden te kennen geven, datmen de afgoden in onreyne ende verachtsame hoecken wech werpen soude.
margenoot50
Hebr. tacken.
margenoot51
De sin is, Dewijle ghy hoort, dat selfs de groote niet helpen en kunnen, soo en sett u betrouwen niet op de menschen, welcker adem ende leven in haren neuse is. Stopt haren neuse ende mont, soo moeten sy sterven. Vergel. Iob 27.3.
margenoot52
Of, vvaer voor. De sin is, Wat isser doch aen, of in den mensche, waerom yemant sijn vertrouwen op hem soude stellen? hy is gantsch niet. Siet Psalm 39.12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken