Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Om de voorgaende Prophetie wort Ieremia van den Priester Pashur geslagen, ende gevangen gestelt, versen 1, 2. los gelaten zijnde, verkondight hy hem, sijnen vrienden, ende den gantschen volcke, Godts schricklicke straffen door den Koningh van Babel, 3. hy klaeght den Heere, sijn lijden, verdriet, ende inwendigen strijt, 7. troost sich in Godts bystant, ende wrake, tot verheugens toe, 11. verhaelt hoe onverduldigh hy geweest zy, 14, etc.

1

ALs Ga naar margenoot1 Pashur, de Ga naar margenoot2 sone van Ga naar margenoot3 Immer, de Priester, (dese nu was Ga naar margenoot4 bestelde Voorganger in den huyse des HEEREN) Ieremiam hoorde die selve woorden propheteerende,

2

Soo Ga naar margenoot5 sloegh Pashur den Propheet Ieremia: ende hy stelde hem in de Ga naar margenoot6 gevangenisse, dewelcke is in de Ga naar margenoot7 bovenste poorte Ga naar margenoot8 Benjamins, die aen den huyse des HEEREN is.

3

Maer het geschiedde des anderen daeghs, dat Pashur Ieremia uyt de gevangenisse voort brachte: Doe seyde Ieremia tot hem; De HEERE noemt uwen naem niet Pashur, maer Ga naar margenoot9 Magor-missabib.

4

Want soo seyt de HEERE, Siet

[Folio 43r]
[fol. 43r]

ick Ga naar margenoot10 stelle u tot eenen schrick voor u selven, ende voor alle uwe Ga naar margenoot11 liefhebbers; die sullen vallen door ’t sweert harer vyanden, dat het uwe oogen aensien: ende ick sal gantsch Iuda geven in de hant des Koninghs van Babel, diese na Babel gevangelick sal wech voeren, ende Ga naar margenoot12 slaense met den sweerde.

5

Oock sal ick geven al ’t vermogen deser stadt, ende allen haren Ga naar margenoot13 arbeyt, ende alle hare kostelickheyt, ende alle schatten der Koningen van Iuda, ick salse geven in de hant harer vyanden, die sullense Ga naar margenoota rooven, sullense nemen, ende sullense brengen na Babel.

6

Ende ghy Pashur, ende alle inwoonders van u huys, ghylieden sult gaen in de gevangenisse: ende ghy sult te Babel komen, ende aldaer sterven, ende aldaer begraven worden, ghy ende alle uwe vrienden, den welcken ghy Ga naar margenoot14 valschlick gepropheteert hebt.

7

HEERE, ghy hebt my Ga naar margenoot15 overredet, ende ick ben overredet geworden, ghy zijt my te sterck geweest, ende hebt Ga naar margenoot16 overmocht: Ick ben den gantschen dagh tot een belacchen, een yeder van hen bespott my.

8

Want sint dat ick Ga naar margenoot17 spreke, roepe ick uyt, ick Ga naar margenoot18 roepe gewelt ende verstooringe: om dat my des HEEREN woort den gantschen dagh Ga naar margenootb tot smaet ende tot schimp is.

9

Dies Ga naar margenoot19 seyde ick, Ick en sal sijner niet Ga naar margenoot20 gedencken, ende niet meer in sijnen name spreken; maer Ga naar margenoot21 het wert in mijn herte als een Ga naar margenoot22 brandende vyer, besloten in mijne beenderen: ende ick Ga naar margenoot23 bemoeyde my om te verdragen, maer en konde niet.

10

Want ick hebbe gehoort de Ga naar margenoot24 nasprake van velen, [van] Ga naar margenoot25 Magor-missabib, [seggende;] Ga naar margenoot26 Geeft [ons] te kennen, ende wy sullen het te kennen geven; Ga naar margenoot27 alle mijne vrede-genooten nemen acht op mijne Ga naar margenoot28 hinckinge: [sy seggen] Misschien sal hy Ga naar margenoot29 overredet worden, dan sullen wy hem overmogen, ende onse wrake van hem nemen.

11

Maer de HEERE is Ga naar margenootc met my als een verschricklick helt, Ga naar margenootd daerom sullen mijne vervolgers struyckelen, ende niets vermogen: Ga naar margenoot30 sy zijn seer beschaemt geworden, om dat sy niet Ga naar margenoot31 verstandighlick gehandelt en hebben: Ga naar margenoote het sal eene Ga naar margenoot32 eeuwige schande zijn, sy en sal niet vergeten worden.

12

Ghy dan, O HEERE der Ga naar margenoot33 heyrscharen, die den rechtveerdigen Ga naar margenootf proeft, die de Ga naar margenoot34 nieren ende het herte siet; Laet my uwe Ga naar margenootg wrake van hen sien, want ick hebbe u mijne twistsake Ga naar margenoot35 ontdeckt.

13

Singet den HEERE, prijset den HEERE: want hy heeft de ziele des nootdruftigen uyt de hant der boosdoenders verlost.

14

Ga naar margenooth Ga naar margenoot36 Vervloeckt zy de dagh, in welcken ick geboren ben: de dagh, in welcken mijne moeder my gebaert heeft, en zy niet gezegent.

15

Ga naar margenooti Vervloeckt zy de man, die mijnen vader geboodschapt heeft, seggende; U is een Ga naar margenoot37 jonge soon geboren, Ga naar margenoot38 verblijdende hem grootlicks.

16

Ia deselve man zy, als de Ga naar margenoot39 steden, die de HEERE heeft Ga naar margenootk om gekeert, ende het en heeft hem niet Ga naar margenoot40 gerouwt: ende hy [kolom] hoore in den Ga naar margenoot41 morgenstont een Ga naar margenoot42 geroep, ende op den Ga naar margenoot43 middaghs-tijt een geschrey.

17

Ga naar margenoot44 Dat hy my niet gedoot en heeft van de baermoeder aen! ofte mijne moeder mijn graf geweest en is, ofte hare baermoeder [als eener] die Ga naar margenoot45 eeuwighlick swanger is!

18

Ga naar margenootl Waerom ben ick doch uyt de baermoeder voort gekomen, om moeyte ende droeffenisse te Ga naar margenoot46 sien? ende dat mijne dagen in beschaemtheyt vergaen?

margenoot1
Hebr. Paschchur.
margenoot2
D. nakomelingh.
margenoot3
Op wiens geslacht het sestiende tot in de afdeylinge der Priesteren gevallen was. Siet 1.Chron. 24.14.
margenoot4
Of, een bestelde (of, overste) een voorganger, D. (als sommige verklaren) de tweede na den Hoogepriester, als Eleazar was by sijns vaders Aarons leven, Num. 4.16. gestelt tot opsicht ende regeeringe in Godts huys.
margenoot5
Siet 1.Reg. 20. op vers 35.
margenoot6
Hebr. eygentlick omkeeringe, als streckende tot subversie, ofte, omkeeringe van der misdadigen welstant. Siet wijders 2.Chron. 16. op vers 10. Sommige meynen dat dese gevangenisse alsoo genoemt zy, van wegen de engigheyt der plaetse, als daerinne men sich nauwlicks konde omkeeren: alsoo onder 29.26.
margenoot7
Anders, hooge poorte, als 2.Chron. cap. 23. vers 20. Vergel. onder cap. 26. op vers 10. Van desen naem, bovenste, ofte, hooge, is verscheyden gevoelen.
margenoot8
D. staende na het lant Benjamins toe.
margenoot9
Dat is, schrick, ofte, vreese van rontomme, om reden als volght.
margenoot10
Ofte, ick geve u den schrick, ofte, der vreese over.
margenoot11
Ofte, vrienden. alsoo vers 6. ende elders.
margenoot12
D. ombrengen. siet Gen. 8. op vers 21.
margenoot13
D. al wat sy met haren arbeyt verkregen heeft.
margenoota
Ierem. 15.13. ende 17.3.
margenoot14
Hebr. in, ofte, met valsheyt.
margenoot15
Ofte, verlockt, bepraet, bekout, als men seyt. Eenige verstaen dit van sijn beroep ende den last hem gegeven. Vergel. bov. 1.6, 7. ende siet van het Hebr. woort Iudic. 14. op vers 15. ende vergel. ond. vers 10. ’t Selve woort wort gebruyckt van het rechtveerdigh oordeel Godts, in’t overreden der valsche Propheten, Ezech. cap. 14. vers 9. siet aldaer.
margenoot16
Vergel. de maniere van spreken met vers 10.
margenoot17
Propheteerende tot den volcke.
margenoot18
Vergel. Iob 19. vers 7. ende de aent. aldaer.
margenootb
Iesa. 57.4.
margenoot19
By my selven, D. ick dachte.
margenoot20
D. niet meer van den Heere vermelden, geene mentie meer van sijnen last maken.
margenoot21
Des Heeren woort, of, sijn last: door de krachtige werckinge des Heyligen Geests, ofte, daer was, etc.
margenoot22
Siet alsulcke gelijckenisse Iob 32. vers 18. Psalm 39.4.
margenoot23
Of, wierde vermoeyt van, etc. ende en konde niet, T.w. langer in houden, ofte, den Geest des Heeren wederstaen, ick moest in mijnen dienst voort gaen.
margenoot24
Of, naklap, boos geruchte.
margenoot25
Siet vers 3. Desen mach men nemen voor een aenleyder van ’t gene waer van vorder in dit vers gesproken wort. And. schrick, ofte, vreese [grijpt my aen] van rontomme, [sy seggen] etc.
margenoot26
D. verneemt’er na, ende letter op, wat ghy van Ieremia hoort, ende brenght het ons aen, op dat wy het den Oversten, soo Kerckelicken als Politijcken, aenbrengen, om tegen hem te beraetslagen.
margenoot27
Hebr. alle menschen mijnes vredes. alsoo onder 38.22. Vergel. 2.Sam. 8. op vers 10. Psal. 41. op vers 10.
margenoot28
Of ick my ergens in mijn ampt ofte leven mochte vergrijpen of struyckelen, ende sy my daer over ten val ofte in lijden brengen. Vergel. Psalm 35.15. ende 38.18.
margenoot29
Sich met soete woorden laten misleyden, om het een tegen het ander te seggen, ofte andersins feylen, ende occasie geven tot sijn verderf.
margenootc
Ier. 1.8, 19. ende 15.20.
margenootd
Ierem. 17.18.
margenoot30
Prophetischer wijse van het toekomende gesproken, voor, sy sullen sekerlick beschaemt worden: waer over de Propheet sich door het geloove alsoo verheught, als te sien is vers 13. Verhalende ondertusschen hoe hy aen d’ander zijde zy bestreden door de swackheyt des vleesches.
margenoot31
Vergel. bov. 10.21. Of, om datse niet geluckigh, ofte, voorspoedigh zijn gevveest, ofte, sullen zijn: om dat hare aenslagen haer sullen feylen.
margenoote
Ierem. 23.40.
margenoot32
Ofte, eene eeuwige schande! als een afgebroken reden, verwonderens wijse.
margenoot33
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenootf
Ier. 11.20. ende 12.3.
margenoot34
Als bov. 11. vers 20. siet aldaer.
margenootg
Ier. 11.20. ende 15.15. ende 18.19 etc.
margenoot35
Als mijnen advocaet ende patroon.
margenooth
Ier. 15.10.
margenoot36
Vergel. dese klage der onverduldigheyt met Iob 3.3. etc. ende siet d’aent. aldaer. De Propheet verhaelt hier, hoe onverduldigh hy geweest zy, als hem al de werelt vloeckte ende smaedde. siet bov. vers 8. en 15.10.
margenooti
Iob 3.3.
margenoot37
Hebr. een manlick kint, of, sone.
margenoot38
Hebr. verblijdende verblijdde hy hem.
margenoot39
Dit schijnt te sien op de steden Sodom, Gomorra, etc. Genes. cap. 19.
margenootk
Genes. cap. 19.
margenoot40
Siet Genes. 6. op vers 6.
margenoot41
D. vroegh, onversiens, als hy der niet op verdacht en is. Vergel. Hos. 10.15.
margenoot42
Een gekerm sijner mede-burgeren ofte naburen, die omgebracht worden, ofte in levens perijckel zijn, gelijck ten tijde van des vyants overval pleeght te geschieden.
margenoot43
Als men plagh maeltijt te houden, ende te rusten.
margenoot44
Als of hy seyde: Waerom en is dat niet geschiet? waerom en heeft de Heere my niet gedoot? als in het volgende vers.
margenoot45
Hebr. eener swangere der eeuwigheyt, D. altoos swanger blijvende, ende nimmermeer barende.
margenootl
Iob 3.20.
margenoot46
D. ondervinden. Siet Iob 7. op vers 7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken