Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 112r]
[fol. 112r]

Het ij. Capittel.

Godts oordeel over Moab, vers 1, etc. over Iuda, 4. ende over Israël, wiens grouwelicke sonden particulierlick vermelt worden, als, onderdruckinge der vromen ende armen in’t gerichte, 6, 7. verfoeijelicke onkuysheyt, 7. onbeschaemtheyt in hare schenderije ende afgoderije, 8. ondanckbaerheyt tegen Godts weldadigheyt van oudts af, 9. onheyligheyt ende trotz, tegen Nazireen, ende Propheten, 12. dies haer Godt dreyght een hardt ende onvermijdelick verderf, 13.

1

ALsoo seyt de HEERE; Ga naar margenoot1 Om drie ovetredingen Moabs, ende om viere, en sal ick dat niet afwenden: om dat Ga naar margenoot2 hy de Ga naar margenoot3 beenderen des Koninghs van Edom tot kalck verbrant heeft.

2

Daerom sal ick een Ga naar margenoot4 vyer in Moab senden; dat sal de palleysen van Ga naar margenoot5 Kerijot verteeren: ende Moab sal Ga naar margenoot6 sterven met groot Ga naar margenoot7 gedruys, met Ga naar margenoot8 gejuych, met geluyt der basuyne.

3

Ende ick sal den Ga naar margenoot9 Richter uyt het midden van Ga naar margenoot10 haer uytroeijen: ende alle hare Vorsten sal ick met Ga naar margenoot11 hem dooden, seyt de HEERE.

4

Alsoo seyt de HEERE; Om drie overtredingen van Iuda, ende om viere, en sal ick dat niet afwenden: om dat sy de wet des HEEREN verworpen, ende sijne insettingen niet bewaert en hebben; ende hare Ga naar margenoot12 leugenen haer verleydt hebben, die hare vaders hebben na gewandelt.

5

Daerom sal ick een vyer in Iuda senden, dat sal Ierusalems palleysen verteeren.

6

Alsoo seyt de HEERE; Om drie overtredingen Ga naar margenoot13 Israëls, ende om viere, en sal ick dat niet afwenden: om dat sy den Ga naar margenoot14 rechtveerdigen voor Ga naar margenoota gelt verkoopen, ende den nootdruftigen om een paer schoenen.

7

Die daer na hijgen, dat het Ga naar margenoot15 stof der aerde op het hooft der armen zy, ende den Ga naar margenoot16 wegh der Ga naar margenoot17 sachtmoedigen Ga naar margenoot18 verkeeren: ende de Ga naar margenoot19 man ende sijn vader gaen tot eene jonge dochter, om Ga naar margenoot20 mijnen heyligen name te Ga naar margenoot21 ontheyligen.

8

Ende sy Ga naar margenoot22 leggen sich neder by elcken altaer op de Ga naar margenoot23 verpandde kleederen, ende drincken den wijn der Ga naar margenoot24 geboeteden, [in] het huys harer goden.

9

Ick daer-en-tegen hebbe den Ga naar margenootb Ga naar margenoot25 Amoriter voor haerlieder aengesichte verdelght; Ga naar margenoot26 wiens hooghte was als de hooghte der cederen, ende hy was sterck als de eycken: maer ick hebbe sijne Ga naar margenoot27 vrucht van boven, ende sijne wortelen van onderen verdelght.

10

Oock heb ick u-lieden uyt Ga naar margenootc Egyptenlant opgevoert: ende ick heb u veertigh jaer in de woestijne geleydet, op dat ghy des Amoriters lant erflick besatet.

11

Ende ick hebbe [sommige] uyt uwe sonen tot Propheten verweckt, ende uyt uwe jongelingen tot Ga naar margenoot28 Nazireen: Ga naar margenoot29 en is dit niet alsoo, ghy kinderen Israëls, spreeckt de HEERE?[kolom]

12

Maer ghylieden hebt den Nazireen Ga naar margenoot30 wijn te drincken gegeven: ende ghy hebt Ga naar margenoot31 den Propheten Ga naar margenootd geboden, seggende; Ga naar margenoot32 Ghy en sult niet propheteeren.

13

Siet, Ick sal Ga naar margenoot33 uwe plaetsen drucken: gelijck als een wagen druckt, die vol garven is.

14

Ga naar margenoot34 Soo dat de snelle niet en sal ontvlieden, ende de stercke sijne kracht niet Ga naar margenoot35 verkloecken: ende een heldt en sal sijne Ga naar margenoot36 ziele niet bevrijden.

15

Ende die den boge handelt en sal niet Ga naar margenoot37 bestaen; ende die licht is op sijne voeten, en sal sich niet bevrijden: oock en sal, die te peerde rijdt, sijne ziele niet bevrijden.

16

Ende de Ga naar margenoot38 kloeckhertighste onder de helden, sal te dien dage Ga naar margenoot39 naeckt henen vlieden, spreeckt de HEERE.

margenoot1
Siet boven 1. op vers 3.
margenoot2
Moab, ende specialick de Koningh der Moabiten.
margenoot3
Hier van en wort nergens elders in de H. Schrift vermeldt. Sommige willen het duyden op de historie 2.Reg. 3.27. siet de aenteeck. aldaer. Andere meynen, dat seker Koningh der Moabiten eenen Koningh van Edom hebbe laten verbranden tot assche, ende daer van eenen kalck doen maken, daer mede hy de mueren van sijn palleys hebbe laten bestrijcken. In allen gevalle is’er eene extraordinare onmenschelicke wreetheyt gepleeght, die Godt niet heeft willen ongestraft laten.
margenoot4
Als boven 1.4. ende onder vers 5.
margenoot5
Eene stadt der Moabiten. Siet Ierem. 48.24.
margenoot6
D. onder gaen, sijnen staet verliesen. Vergel. Hose. 13.1. met de aent. Doch men kan het hier eygentlick verstaen, dat de Moabiten omgebracht sullen worden door den vyant.
margenoot7
Van oorlogh ende vyantlicken overval.
margenoot8
Als boven 1.14. siet aldaer.
margenoot9
Ofte, Regent.
margenoot10
Moabs lant, of, Kerijoth.
margenoot11
Moab, specialick den Moabitischen Koningh.
margenoot12
Afgoden, afgoderije, superstitie, ende alle aenklevende ydelheden.
margenoot13
Der tien stammen.
margenoot14
Den vromen, onschuldigen, die eene rechtveerdige sake heeft, in’t gerichte verdrucken, ende den armen, die niets en heeft te geven, maer selfs behoeftigh is, om eene kleyne gifte der rijcken, verdoemen, ende in de macht sijns wederpartijders overleveren. Siet onder 8. vers 6.
margenoota
Amos 8.6.
margenoot15
D. die niet en rusten, voor dat sy den armen, die doch bereets uytgeputt is, als in’t stof der aerden onder hare voeten vertreden, ende in d’uyterste nietigheyt als langhs der aerden sleypen. Vergelijckt de aenteeckeninge op 1.Reg. cap. 16. vers 2. ende Iob cap. 16. vers 15, etc. item onder cap. 5. vers 11. Ofte, dat d’arme, als schuldige ende misdadige, met aerde op het hooft, voor het gerichte mogen staen treuren, den rijcken (die geschencken gaven) te gevalle.
margenoot16
Dat is, het voornemen ende doen des genen, die geern in stilligheyt Gode soude gehoorsamen, ten erghsten duyden, verdraeijen, hem in alle manieren beletten, lastigh vallen ende quellen: Item, heeft hy eene goede sake voor in het gerichte, die buygen ende verderven sy, wendende sijn recht van hem. Sommige nemen ’t alsoo, dat sy met haer gewelt ende stoutigheyt sulcken schrick onder de lieden maeckten, dat de vrome haer den wegh moesten wijcken, als niet dervende onder hare oogen komen.
margenoot17
Siet Psalm 10. op vers 17.
margenoot18
Ofte, afwenden, buygen.
margenoot19
De sone ende de vader.
margenoot20
Hebr. naem mijner heyligheyt, Dat is, mijnen heyligen naem, na welcken sy genoemt zijn.
margenoot21
Door onbeschaemde onkuysheyt te onteeren, ende verachtelick te maken.
margenoot22
Hebr. buygen sich, Dat is, sy zijn soo onbeschaemt, dat sy alle boosheyt aen den nootdruftigen gepleeght hebbende, dan noch in de Tempelen harer afgoden derven verschijnen, om aldaer met haer onrechtveerdigh gewin te proncken, ende daer van op hare afgodische feestdagen te bancketteeren, verswarende haer gewelt door afgoderije, ende de afgoderije door haer gewelt.
margenoot23
Die aen hen versett zijn, die sy te pande hebben genomen. Siet Exod. cap. 22. vers 26.
margenoot24
Dat is, dien sy koopen voor de voeten der gener, die sy onschuldigh hebben veroordeelt.
margenootb
Num. 21.24. Deut. 2.31. Iosu. 24.8.
margenoot25
Dat is, de Canaanitische Heydensche volcken, alsoo somtijts genoemt na de principaelste natie, namelick, Amoriters.
margenoot26
Verbloemde manieren van spreken. siet Num. 13. versen 28, 32, 33.
margenoot27
Maniere van spreken, beteeckenende de uyterste ruïne. Siet Hose. cap. 9. op vers 16.
margenootc
Exod. cap. 12. vers 51.
margenoot28
Siet Numer. cap. 6. op vers 2.
margenoot29
Als of Godt seyde: Immers is dit waer, ende ghy en kondt het selfs niet ontkennen.
margenoot30
Tegen Godts uytgedruckte bevel, Num. 6.3. om hem te tergen, ende met alle Godtsaligheyt te spotten.
margenoot31
Hebr. aen, over, of, tegen den Propheten geboden, D. hen verboden. Alsoo wort het woort gebieden somtijts gebruyckt. siet Genes. 2. vers 16. Levit. 4.2. Deut. 2. vers 37. ende 4.23. met d’aenteeck.
margenootd
Amos 7.12, 13.
margenoot32
Vergel. Ies. 30. vers 10. Ierem. 11. vers 21. ond. 7.13.
margenoot33
Dat is, het lant met de inwoonders, met mijne straffende hant, door den vyant, soo perssen ende benauwen, gelijck een volgeladene wagen met koorn druckt ende perst dat gene, ofte den genen, dien deselve overrijdt. Vergelijckt onder 6.14.
margenoot34
Hebr. ende de toevlucht sal van den snellen, of, lichten, (T.w. op de voeten, als in het volgende vers) vergaen, of, verloren zijn.
margenoot35
Hy sal sijne kracht niet konnen gebruycken, of, soo hyse aenleyt, ’t sal vergeefs zijn.
margenoot36
D. leven. siet Genes. 19. op vers 17. alsoo in ’t volgende vers.
margenoot37
Of, blijven staen, die andersins een kloeck ende dapper krijghsman plagh te zijn.
margenoot38
Hebr. de stercke sijns herten, ofte, die sterck [is met] sijn herte. Vergelijckt Psalm 76. vers 6.
margenoot39
Wapen ende kleet wech werpende, om te lichter op de vlucht te zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken