Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

1 De Apostelen op den Sabbath aren pluckende worden van Christo verantwoort. 9 Christus geneest een dorre hant op den Sabbath, ende verdedight het selve. 14 Ontwijckt de lagen der Pharizeen, ende geneest allerley kranckheden. 16 Verbiedt sulcks ruchtbaer te maken, om de prophetie Iesaie te vervullen. 22 Werpt eenen duyvel uyt eenen blinden ende stommen, ende wederleght de lasteringen der Pharizeen. 31 Spreeckt van de sonde in den Heyligen Geest. 36 ende van de reeckenschap die de mensche sal moeten geven van alle ydele woorden. 38 Geeft den Pharizeen geen ander teecken als het teecken Ione. 41 ende stelt tegen hare hardtneckigheyt het exempel der Niniviten ende der Koninginne uyt het Zuyden. 43 Leert door gelijckenisse van uytgeworpene ende wederkomende onreyne geesten, hoe het haer gaen sal. 46 ende wie sijne rechte broeder, suster, ende moeder zijn.

1

Ga naar margenoota IN dien tijt gingh Iesus op eenen Ga naar margenoot1 Sabbathdagh door het gezaeyde, ende sijne discipelen hadden honger, ende begonden aren te plucken ende te eten.

2

Ende de Pharizeen [dat] siende seyden tot hem, Siet uwe discipelen doen Ga naar margenootb dat niet en is geoorloft te doen, op Ga naar margenoot2 den Sabbath.

3

Maer hy seyde tot haer, En hebt ghy niet gelesen wat David gedaen heeft, doe hem hongerde, ende haer die met hem [waren?]

4

Hoe dat hy gegaen is in Ga naar margenoot3 het Huys Godts, ende de Ga naar margenootc Ga naar margenoot4 toonbrooden gegeten heeft, die hem niet geoorloft waren te eten, noch oock haer die met hem [waren,] Ga naar margenootd maer den Priesteren alleen.

5

Ga naar margenoote Of en hebt ghy niet gelesen in de Wet, dat de Priesters den Sabbath Ga naar margenoot5 ontheyligen in den tempel, op de Sabbathdagen, ende [nochtans] Ga naar margenoot6 onschuldigh zijn?

6

Ende ick segge u, dat Ga naar margenootf een Ga naar margenoot7 meerder dan de tempel hier is.

7

Doch soo ghy geweten haddet, wat het zy, Ga naar margenootg Ick wil barmhertigheyt ende [kolom] Ga naar margenoot8 niet offerande, ghy en soudt de onschuldige niet veroordeelt hebben.

8

Ga naar margenooth Want de Sone des menschen is een Ga naar margenoot9 Heere oock van den Sabbath.

9

Ga naar margenooti Ende van daer voortgaende, quam hy in hare Synagoge.

10

Ende siet daer was een mensche, die een dorre hant hadde, ende sy vraeghden hem, seggende, Ga naar margenootk Is ’t oock geoorloft op de Sabbathdagen te genesen? (op dat sy hem mochten beschuldigen.)

11

Ende hy seyde tot haer, Wat mensche salder zijn onder u, die een schaep heeft, ende soo dat selve op eenen Sabbathdagh Ga naar margenootl in een gracht valt, [die] het selve niet en sal aengrijpen ende uytheffen?

12

Ga naar margenootm Hoe veel Ga naar margenoot10 gaet nu een mensche een schaep te boven? Soo is het dan op de Sabbathdagen geoorloft Ga naar margenoot11 wel te doen.

13

Doe seyde hy tot dien mensche, Streckt uwe hant uyt; ende hy strecktese uyt, ende sy wert herstelt gesont gelijck de andere.

14

Ga naar margenootn Ende de Pharizeen uytgegaen zijnde hielden t’samen raet tegen hem, hoe sy hem Ga naar margenoot12 dooden mochten.

15

Maer Iesus [dat] wetende Ga naar margenooto vertrock van daer, ende vele scharen volghden hem, ende hy genasse alle.

16

Ga naar margenootp Ende geboodt haer scherpelick dat sy hem niet openbaer maken en souden.

17

Op dat vervult soude worden ’t gene gesproken is door Iesaiam den Propheet, seggende,

18

Ga naar margenootq Siet mijnen Ga naar margenoot13 knecht, welcken ick verkoren hebbe, mijnen beminden, in welcken mijn ziele een welbehagen heeft. Ick sal mijnen Geest op hem leggen, ende hy sal het Ga naar margenoot14 oordeel den Heydenen verkondigen.

19

Hy en sal niet twisten, noch Ga naar margenoot15 roepen, noch daer en sal niemant sijne stemme op de straten hooren.

20

Ga naar margenoot16 Het Ga naar margenoot17 gekroockte riet en sal hy niet verbreken, ende het roockende Ga naar margenoot18 lemmet en sal hy niet uytblusschen, tot dat hy Ga naar margenoot19 het oordeel sal Ga naar margenoot20 uytbrengen tot overwinninge.

21

Ende in sijnen name sullen de Heydenen hopen.

22

Ga naar margenootr Doe wiert tot hem gebracht een van den duyvel beseten, [die] Ga naar margenoot21 blint ende stom [was,] ende hy genas hem, alsoo dat de blinde ende stomme, beyde sprack ende sagh.

23

Ende alle de scharen ontsetteden haer, ende seyden, Ga naar margenoots Is niet dese de Sone Davids?

24

Maer de Pharizeen [dit] gehoort hebbende seyden, Ga naar margenoott Dese en werpt de duyvelen niet uyt, dan door Ga naar margenoot22 Beelzebul, den Oversten der duyvelen.

25

Doch Iesus kennende hare gedachten, seyde tot haer, Een yeder Koninckrijck, dat tegen hemselven verdeelt is, wort verwoest: ende een yeder stadt, ofte huys, dat tegen hemselven verdeelt is, en sal niet bestaen.

26

Ende indien de satan den satan uytwerpt, soo is hy tegen hemselven verdeelt: hoe sal dan sijn Rijck bestaen?

27

Ende indien ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe, door wien werpense dan uwe Ga naar margenoot23 sonen uyt? Daerom sullen die uwe rechters zijn.

28

Maer indien ick door den Geest Godts de duyvelen uytwerpe, soo is dan het Koninckrijck Godts tot u gekomen.

29

Ofte hoe kan yemant in ’t huys eens stercken in komen, ende sijne Ga naar margenoot24 vaten ontrooven, ’t en zy dat hy eerst den stercken ge-

[Folio 7r]
[fol. 7r]

bonden hebbe, ende als dan sal hy sijn huys berooven.

30

Wie met my niet en is, die is tegen my: ende wie met my niet en vergadert, die verstroyt.

31

Ga naar margenootv Daerom segge ick u, alle sonde ende lasteringe sal den menschen Ga naar margenoot23[25] vergeven worden: maer de lasteringe Ga naar margenoot24[26] tegen den Geest en sal den menschen Ga naar margenoot25[27] niet vergeven worden.

32

Ga naar margenootx Ende soo wie [eenigh] woort gesproken sal hebben tegen den Sone des menschen, het sal hem vergeven worden: Ga naar margenooty maer soo wie tegen den Heyligen Geest sal gesproken hebben, het en sal hem niet vergeven worden, Ga naar margenoot26[28] noch in dese eeuwe noch in de toekomende.

33

Ga naar margenootz Ofte Ga naar margenoot27[29] maeckt den boom goet, ende sijne vrucht goet: ofte maeckt den boom Ga naar margenoot28[30] quaet ende sijne vrucht quaet. Want uyt de vrucht wort de boom gekent.

34

Ga naar margenoota Ghy adderen gebroedsels, hoe kondt ghy goede dingen spreken daer ghy boos zijt, Ga naar margenootb want uyt den overvloet des herten spreeckt de mont.

35

De goede mensche brenght goede dingen voort uyt den goeden schat des herten, ende de boose mensche brenght boose dingen voort uyt den boosen schat.

36

Maer ick segge u, Ga naar margenootc dat van elck Ga naar margenoot29[31] ydel woort het welck de menschen sullen gesproken hebben, sy van ’t selve sullen reeckenschap geven Ga naar margenootd in den dage des oordeels.

37

Ga naar margenoote Want uyt uwe woorden sult ghy Ga naar margenoot30[32] gerechtveerdight worden, ende uyt uwe woorden sult ghy veroordeelt worden.

38

Ga naar margenootf Doe antwoordden sommige der Schriftgeleerde ende Pharizeen, seggende, Meester wy wilden van u [wel] een teecken sien.

39

Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Het boos ende Ga naar margenoot31[33] overspeligh geslachte versoeckt een teecken, ende haer en sal geen teecken gegeven worden, dan het teecken Ione des Propheten.

40

Ga naar margenootg Want gelijck Ionas drie dagen ende drie nachten was in den buyck des walvischs, alsoo sal de Sone des menschen Ga naar margenoot32[34] drie dagen ende drie nachten wesen in het Ga naar margenoot33[35] herte der aerden.

41

Ga naar margenooth De mannen van Ninive sullen opstaen in het oordeel met dit geslachte, ende sullen het selve Ga naar margenoot34[36] veroordeelen: want sy hebben haer bekeert Ga naar margenooti op de predikinge Ione. Ende siet, meer dan Ionas is hier.

42

Ga naar margenootk De Koninginne van ’t Ga naar margenoot35[37] Zuyden sal opstaen in het oordeel met dit geslachte ende ’t selve veroordeelen: want sy is gekomen van de Ga naar margenoot36[38] eynden der aerde, om te hooren de wijsheyt Salomons. Ende siet, meer dan Salomon is hier.

43

Ga naar margenootl Ende wanneer de onreyne geest van den mensche uytgegaen is, soo gaet hy door Ga naar margenoot37[39] dorre plaetsen, soeckende ruste, ende en vindtse niet.

44

Dan seght hy, Ick sal weder keeren in mijn huys, van waer ick uytgegaen ben: ende komende vindt hy het ledigh, met besemen gekeert, ende Ga naar margenoot38[40] verciert.

45

Dan gaet hy henen ende neemt met hem Ga naar margenoot39[41] seven andere geesten booser dan hy selve, Ga naar margenootm ende ingegaen zijnde woonense aldaer, ende het laetste des selven mensches wort erger dan het eerste. Ga naar margenoot40[42] Alsoo sal het oock met dit boos geslachte zijn. [kolom]

46

Ga naar margenootn Ende als hy noch tot de scharen sprack, siet sijne moeder ende Ga naar margenoot41[43] broeders stonden buyten, soeckende hem te spreken.

47

Ende yemant seyde tot hem, Siet uwe moeder ende uwe broeders staen [daer] buyten, soeckende u te spreken.

48

Maer hy antwoordende seyde tot den genen die hem [dat] seyde, Ga naar margenoot42[44] Wie is mijne moeder, ende wie zijn mijne broeders?

49

Ende sijne hant uytstreckende over sijne discipelen seyde, Siet mijne moeder ende mijne broeders.

50

Ga naar margenooto Want soo wie den wille mijns Vaders doet die in de hemelen is, deselve is mijn broeder, ende suster, ende moeder.

margenoota
Marc. 2.23. Luce 6.1. Deuter. 23.25.
margenoot1
Gr. Sabbathen.
margenootb
Exod. 20.10.
margenoot2
De Pharizeen bestraften de discipelen Christi, niet om datse uyt eens anders gezaeyde aren pluckten, want dat was door de wet geoorloft, Deuter. 23. vers 25. maer datse sulcks deden op den Sabbath.
margenoot3
D. den Tabernakel, die doen ter tijt tot Nobe was. Siet 1.Sam. 21.6.
margenootc
1.Sam. 21.6.
margenoot4
Gr. brooden der voorlegginge: Hebr. des aengesichts, namelick des Heeren. Wat dit voor brooden geweest zijn, ende wat men met deselve dede, siet Lev. cap. 24. vers 5, etc.
margenootd
Exod. 29.33. Levit 24.9.
margenoote
Numer. 28.9.
margenoot5
D. sulcke wercken doen, die den Sabbath ontheyligen souden, indien Godt deselve tot sijnen dienst niet bevolen en hadde.
margenoot6
D. daer aen niet en misdoen.
margenootf
2.Chron. 6.18.
margenoot7
Want Christus was de Heere des tempels, ende de sake selve door den tempel afgebeelt ende beteeckent, Malach. 3.1. Ioan. cap. 2. vers 19.
margenootg
Hose. 6.6. Mich. 6.8. Matth. 9.13. ende 23.23.
margenoot8
Siet hier voren Matth. 9.13.
margenooth
Marc. 2.28. Luce 6.5.
margenoot9
D. heeft macht om orden te stellen over de wercken des Sabbaths.
margenooti
Marc. 3.1. Luce 6.6.
margenootk
Luce 14.3.
margenootl
Exod. 23.4. Deuter. 22.4.
margenootm
Genes. 1.27.
margenoot10
Gr. verschilt van een schaep.
margenoot11
D. wercken der liefde te oeffenen.
margenootn
Marc. 3.6. Ioan. 5.18. ende 10.39. ende 11.53.
margenoot12
Gr. verderven, of, vernielen.
margenooto
Matth. 10.23.
margenootp
Matth. 9.30. Luce 5.14.
margenootq
Iesai. 42.1. Matth. 3.17. ende 17.5. Marc 1.11. Coloss. 1.13. 2.Petr. 1.17.
margenoot13
Christus wort een knecht des Vaders genaemt, om dat hy de gedaente eens dienstknechts aengenomen heeft, Phil. 2.7. ende dat den raet des Vaders van onse verlossinge door hem uytgevoert is, Iesa. 53.10, 11. Siet oock de aent. op Iesa. 42.1.
margenoot14
D. de salighmakende leere, ofte ware Godtsdienst, ende wat daer toe behoort.
margenoot15
Namelick, uyt eergierigheyt ofte twistgierigheyt.
margenoot16
D. hy en sal de verslagene gemoederen, ende de swackgeloovige niet verstooten, maer met alle toegenegentheyt ontmoeten.
margenoot17
Of, gepletterde.
margenoot18
Gr. vlas, om dat de lemmeten ofte wiecken daer van gemaeckt wierden.
margenoot19
D. sal met de waerheyt sijner leere krachtelick doordringen, tot dat deselve d’overhant behoude.
margenoot20
Of, te voorschijn brengen. Gr. uytstooten, uytwerpen.
margenootr
Matth. 9.32. Luce 11.14.
margenoot21
D. dien de duyvel het gebruyck der oogen ende tonge benomen hadde.
margenoots
Ioan. 4.29.
margenoott
Matth. 9 34. Marc. 3.22. Luce 11.15.
margenoot22
Siet hier boven cap. 10. vers 25.
margenoot23
Hier door worden verstaen ofte de discipelen Christi, die in sijnen name duyvelen uytwierpen, Luce 10.17. ofte eenige andre Ioden, die oock somwijlen sulcks deden. Siet Luce 9.49.
margenoot24
Dat is, huysraet ofte goet. Want de Hebreen noemen vaten allerley gereetschap, daer het huys mede voorsien wort.
margenootv
Marc. 3.28. Luce 12.10. 1.Ioan. 5.16.
margenoot23[25]
Namel. indien sy haer bekeeren.
margenoot24[26]
Dese sonde tegen den H. Geest is, wanneer yemant, niet uyt swackheyt ofte vreese gelijck Petrus, noch uyt onwetenheyt gelijck Paulus, d’Euangelische waerheyt versaeckt ofte bestrijt, maer deselve uyt enckelen haet ende moetwille, tegen de overtuyginge des Heyligen Geests, wederstaet, lastert, ende vervolght.
margenoot25[27]
Namelick, om datse haer niet en bekeeren, noch door ’t rechtveerdigh oordeel Godts niet bekeert konnen worden. Siet Hebr. 6. vers 4.
margenootx
1.Sam. 2.25.
margenooty
Numer. 15.30. 1.Ioan. 5.16.
margenoot26[28]
D. nimmermeer, gelijck het verklaert wort Marc. 3. vers 29. noch hier noch hier namaels in het uyterste oordeel, het welck oock de toekomende eeuwe genaemt wort, Luce 18. vers 30.
margenootz
Matth. 7.18.
margenoot27[29]
D. houdt ende oordeelt.
margenoot28[30]
Gr. verrot.
margenoota
Matth. 3.7.
margenootb
Psalm 40.11. Luce 6.45.
margenootc
Ephes. 5.4.
margenoot29[31]
Gr. ledigh, Dat is, dat geen nuttigheyt heeft tot stichtinge, Ephes. 4.29. hoe veel meer dan de lasterwoorden.
margenootd
Eccles. 12.14.
margenoote
Luce 19.22. 2.Sam.1.16.
margenoot30[32]
D. voor rechtveerdigh erkent ende verklaert worden.
margenootf
Matth. 16.1. Marc. 8.11. Luce 11.29. 1.Corinth. 1.22.
margenoot31[33]
Ofte, ontaerdt ende verbastaert. siet Ioan. 8.39.
margenootg
Ion. 1.17. ende 2.10.
margenoot32[34]
Voor een deel der dagen worden hier genomen geheele dagen ende nachten: gelijck dat by de Hebreen gebruyckelick is. siet 1.Sam. cap. 30. vers 12. vergeleecken met vers 13. en Esth. 4.16. vergeleecken met Esth. cap. 5. vers 1. Ende soo men het neemt na de Romeynsche reeckeninge, die de dagen op de middernacht begonnen ende eyndighden, soo valt het noch klaerder.
margenoot33[35]
D. binnen in de aerde, na de Hebreeusche wijse van spreken. Soo wort Tyrus geseght te liggen in het herte der zee, Ezech. 27.4.
margenooth
Luce 11.32.
margenoot34[36]
Namelick, door haer exempel.
margenooti
Ion. 3.5.
margenootk
1.Reg. 10.1. 2.Chron. 9.1. Luce 11.31.
margenoot35[37]
D. van Saba, 1.Reg. cap. 10. vers 1. welck zuydwaerts van Iudea gelegen was.
margenoot36[38]
Dat is, van verre gelegene plaetsen.
margenootl
Luce 11.24.
margenoot37[39]
D. drooge ofte waterloose plaetsen.
margenoot38[40]
Ofte opgeschickt.
margenoot39[41]
Dat is, vele. Een Hebreeusche wijse van spreken.
margenootm
Hebr. 6.4, 5. ende 10.26. 2.Petr. 2.20.
margenoot40[42]
Met dese gelijckenisse leert Christus, dat, wanneer een mensche door de kennisse des Euangeliums verlost is van sijne natuerlicke onwetenheyt, ende nochtans dese kennisse niet en beleeft maer onderdruckt, hy veel erger wort als te voren. Siet 2.Petr. 2.20, 21.
margenootn
Marc. 3 31. Luce 8.20.
margenoot41[43]
D. bloetverwanten, die by de Hebreen oock broeders genaemt worden. siet Genes. 13.8, 11.
margenoot42[44]
Christus en spreeckt hier niet uyt verachtinge sijner moeder, maer prijst alleen het geestelick maeghschap, boven het vleeschelick.
margenooto
Ioan. 15.14. 2.Corinth. 5.16. Galat. 5.6. ende 6.15. Coloss. 3.11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken